Name: Archieven van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de fractie van het leger die de troepen van de bases van het moederland in Afrika uitmaakt
Period: 1951-1962
Inventoried scope: 12 linear meters
Archive repository: National Archives 2 - Joseph Cuvelier repository
Heading : Military courts and tribunals (Auditorate-General and Military Auditorates)
Authors: Naert, Jan
Year of publication: 2024
Code of the inventory: I 74
Archieven van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de fractie van het leger die de troepen van de bases van het moederland in Afrika uitmaakt.
Militaire basissen van het moederland in Belgisch-Congo
In de jaren onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog leeft in Belgische militaire kringen de opvatting dat "de moderne krijgskunde die der grote ruimten is". Volgens bevoorrechte waarnemers werken militaire bevelhebbers vanaf dan "hun plannen uit op een kaart van de Wereld, en niet meer op die van een bepaald land". In die optiek zijn "de Grote Mogendheden (...) vastberaden de weg opgegaan naar militaire bases welke op verscheiden punten van de aardbol gelegen zijn". In diezelfde kringen meent men ook dat: "Alle verhoudingen in acht genomen (...) België dezelfde weg dient (...) te volgen". (1) Hiervoor kijken de militaire raadgevers in de eerste plaats naar de kolonie, namelijk Belgisch-Congo. (2) Daar kunnen zij op de militaire basissen troepen stationeren, soldaten opleiden en miliciens die in de kolonie verblijven hun dienstplicht laten uitvoeren.
Dit idee, om militaire basissen uit te bouwen in het buitenland, komt niet zo maar uit de lucht vallen en moet begrepen worden met de ervaringen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog (en de (zo goed als) totale bezetting van het nationale grondgebied) in het achterhoofd en in de context van de Koude Oorlog - de schrik voor een invasie uit het Oosten - die rond die tijd tot volle ontwikkeling komt. (3) De buitenlandse basissen moeten in diezelfde militaire logica dienst doen als "réduit national" tijdens een eventuele volgende wereldbrand. (4) Als dusdanig maken ze deel uit van het plan om het nationale grondgebied beter te kunnen verdedigen. (5) Dat laatste punt is zowel vanuit militair als diplomatiek oogpunt essentieel. Het stationeren van troepen in Belgisch-Congo ligt immers gevoelig bij de publieke opinie, in sommige koloniale milieus en niet in het minst op het internationale diplomatieke toneel. Eind jaren veertig wil men dus zeker niet de indruk wekken dat de Belgische overheid met de verhoogde militaire aanwezigheid zijn grip op haar kolonie nog wil verstevigen of eventuele agressie van de buurlanden zou willen uitlokken. (6) Deze zienswijze verandert evenwel doorheen de jaren vijftig. (7) Gaandeweg rijpt de idee dat de verhoogde Belgische militaire aanwezigheid in de kolonie ook een extra optie is - naast de Force publique - om in te zetten bij eventueel oproer en opstanden door Congolezen. (8)
Na maanden van voorbereidingen en prospectiereizen valt begin januari 1949 de definitieve beslissing om te starten met de bouw van een eerste "basis van het moederland". (9) De uitverkozen plek is Kamina, gelegen in de zuidoostelijk gelegen provincie Katanga. Dat de werken net daar starten is geen toeval. Die plek blijkt na enig studiewerk - voornamelijk door majoor Emile Janssens, de latere bevelhebber van de Force publique - het meest geschikt en heeft een groot strategisch belang door de grote rijkdom aan grondstoffen. (10) In de jaren na 1950 groeit de militaire basis (veelal afgekort als "BAKA") uit tot een bijzonder uitgestrekt complex ("Le Beverloo Congolais" aldus diezelfde Janssens in La Libre Belgique van 3 september 1954) bestaande uit een luchtmachtbasis met vliegveld en een opleidingscentrum waar het Belgisch leger paracommando's traint. Zowel de luchtmacht als de landmacht zijn dus betrokken. Op zo'n 100 kilometer daarvandaan, in Kilubi, bevindt er zich nog een buitendienst van de basis. De eerste 'bewoners' van de basis vestigen er zich vanaf 1953. Het gaat om leden van het zogenaamde "Cadre Permanent d'Afrique" die verantwoordelijk zijn voor de opbouw en organisatie van de basis, dienstplichtigen, een bataljon paracommando's en tot slot de kandidaat-piloten, het technisch personeel en de instructeurs van de pilotenopleiding. (11) Het is een belangrijk symbolisch moment want: "pour la première fois dans l'histoire de la colonie, des contingents de troupes métropolitaines furent envoyés pour être stationnées en permanence sur son territoire et contribuer, au besoin, au maintien de son ordre intérieur". (12)Vanaf 1954 is de basis volledig operationeel. Het gaat om een enorme oppervlakte, wel tien keer de omvang van datzelfde Kamp van Beverlo. (13) Majoor Janssens zelf is de eerste commandant van de basis. Lang blijft hij niet aan, nog datzelfde jaar komt hij aan het hoofd van de Force publique te staan. Uiteindelijk zal het Belgisch leger gebruik maken van de basis tot na de zomer van 1960 en de Congolese onafhankelijkheid.
Een tweede militaire basis in Belgisch Congo komt er in Kitona ("BAKI"), gelegen in het zuidwesten van het land aan de Congo rivier ("Bas-Congo") en de kust van de Atlantische oceaan. Ook daar bestaat de basis, waaraan men begint te werken vanaf 1952, uit meerdere centra: een zee- en luchtmachtbasis te Banane en Boma en de basis te Kitona zelf voor - net zoals in Kamina - de paracommando's. Volledig achter de rug zijn de werken daar pas in 1959.
De Belgische troepen die op de militaire basissen van het moederland en elders in Belgisch-Congo verblijven komen vanaf 1954 onder het commando van het "Commandement Supérieur des Forces Métropolitaines" (COMETRO). (14) Het hoofdkwartier van COMETRO bevindt zich in Leopoldstad. (15) De 'verbinding' die in de periode daarvoor de basissen in aanbouw coördineert (LIMETRO), houdt vanaf dan op te bestaan. (16) De taken van de militaire basissen van het moederland zijn meervoudig: a) de eenheden van de "Forces Métropolitaines" in Belgisch-Congo administratief en logistiek bijstaan; b) de opleidingen in goede banen leiden; c) opdrachten van COMETRO uitvoeren; d) het "réduit national" organiseren wanneer er een oorlog uitbreekt op Belgisch grondgebied; en e) de basissen zelf verdedigen. De eenheden van de "Forces Métropolitaines" die op deze basissen verblijven moeten ten alle tijde klaar zijn om a) te reageren op (buitenlandse) dreigingen ter land, ter zee of in de lucht; b) tussen te komen bij oproer, rellen en onrust (want in dat geval kan de gouverneur-generaal van Belgisch-Congo hen opeisen); c) deel te nemen aan missies die voorspruiten uit internationale engagementen en d) bij staan in de vorming van de Congolese bevolking die op en rond de basis werkzaam zijn. (17)
Tussen 1953 en 1959 voeren de militaire basissen en de "Forces Métropolitaines" zonder al te veel problemen de hen toebedeelde taken uit. Vanaf 1959 echter komt daar verandering in. (18) Begin januari 1959, wanneer er rellen uitbreken in Leopoldstad, komen de eenheden van de Forces Métropolitaines immers in actie. De Force publique, die dan nog onder leiding staat van Emile Janssens, kan de situatie in Leopoldstad niet langer de baas en de gouverneur-generaal eist daarom het 3de en het 2de bataljon paracommando's op die in Kamina verblijven om een einde te maken aan deze "Leopoldstad-rellen". Zij zullen in de dagen en weken die volgen nog meermaals interveniëren en krijgen ook de opdracht om mee toe te zien op het handhaven van de openbare orde. Nog later, in april, mei en vooral juli 1960 - in de dagen na de Congolese onafhankelijkheid - breidt het ministerie van Defensie vanuit Brussel het effectief van de "Forces Métropolitaines" verder uit. Het zou gaan om zo'n 10.000 man in totaal. De sterk in aantal toegenomen Belgische troepen proberen in de dagen onmiddellijk na de onafhankelijkheid (30 juni 1960) - en dan in het bijzonder na 4 juli - om de nog aanwezige Belgen te repatriëren dan wel te beschermen tegen het geweld van de muitende Force publique. (19) Dit doen ze in eerste instantie door de belangrijkste luchthavens onder hun controle te brengen. Later, na 10 juli, volgen er ook elders op strategische plekken (Elisabethstad, Leopoldstad, Matadi, Jadotstad, enz.) interventies - iets waar de internationale gemeenschap gemengd op reageert. (20) Want dit alles gebeurt zonder Congolese toestemming. Het leidt tot talrijke confrontaties en heel wat dodelijke slachtoffers. Intussen komt ook de fameuze luchtbrug tussen Congo en België tot stand die meerdere tienduizenden Belgen helpt repatriëren.
Pas in de tweede helft van juli - en na tussenkomst van de Verenigde Naties, dit op vraag van de Congolese autoriteiten - verlaten de Belgische troepen het Congolese grondgebied definitief. Vanaf augustus 1960 loopt ook de basis in Kamina stelselmatig leeg. Die is vanaf dan niet langer bevolkt met Belgische paracommando's. Begin 1961 verblijven er op de basis in Kamina nog slechts een tiental Belgische militairen. In maart 1961 zijn zij allen weg. Op 20 januari 1964 komt de basis definitief in Congolese handen en bevestigen de Belgische autoriteiten dat zij afstand doen van alle bezittingen daar. (21) Ook in Kitona blijven de Belgische soldaten niet langer dan de nazomer van 1960.
Het verlaten van de militaire basissen in Kamina en Kitona betekent niet het einde van de Belgische militaire aanwezigheid op het Afrikaanse continent. Die gaat nog twee jaar verder in de mandaatgebieden Ruanda-Urundi, en dan meer specifiek te Usumbura - de hoofdstad. Wanneer ook deze landen onafhankelijk worden in juli 1962 (Rwanda en Burundi), houdt ook daar de Belgische militaire aanwezigheid op te bestaan.
Militair gerecht bij de militaire basissen van het moederland in Afrika
Algemeen geldt dat militaire rechtscolleges buitengewone strafrechtbanken zijn die recht moeten spreken over militairen en hun gelijkgestelden. De militaire rechtscolleges bestaan altijd uit een krijgsauditoraat, dat belast is met het onderzoek van de zaken, en een rechtsprekende instantie, de krijgsraad. Er zijn twee types krijgsraad, namelijk de permanente krijgsraad en de krijgsraad te velde. In beroep of wanneer de verdachte een hogere officier is, wordt het onderzoek uitgevoerd door het Auditoraat‐generaal dat beslist over een eventuele verwijzing naar het Krijgshof (Militair gerechtshof). (22) Dit militaire gerecht is logischerwijs ook aanwezig bij de Belgische soldaten die verblijven op de militaire basissen op het grondgebied van de kolonie. Dat leidt vanuit juridisch oogpunt tot meerdere vragen, zowel in relatie tot de Belgische grondwet, het internationaal recht als het Koloniaal Charter. (23) Eind jaren veertig komt het dan ook tot omstandige discussies over tal van juridische kwesties. Zo is het bijvoorbeeld van juridisch belang dat de Belgische soldaten van de "Forces Métropolitaines" in Congo technisch gezien allemaal vrijwilligers zijn. Bovendien kunnen deze Belgische soldaten in vredestijd enkel maar buiten de militaire basissen, en dus op het grondgebied van Belgisch-Congo, ingezet worden in één welbepaald scenario: wanneer er daar zich "oproer of ernstige onlusten" voordoen. (24) In dat geval kan de gouverneur-generaal - enkel hij - beslissen om de "Forces Métropolitaines" op te eisen en in te zetten. Deze laatste bepaling staat verankerd in de Belgische wet van 29 juli 1953. (25) Die wet is cruciaal want hij regelt het juridische statuut van de "Forces Métropolitaines" op de basissen van het moederland in Afrika en bepaalt meer algemeen de (juridische) contouren waarbinnen het militair gerecht werkzaam is. (26) Dat laatste is noodzakelijk want het militair gerecht verhoudt zich in deze specifieke context onder meer ook tot het rechtssysteem dat in voege is in Belgisch-Congo. (27) Zoals hieronder nog uitgebreid aan bod zal komen wanneer stil wordt gestaan bij de bevoegdheden van het militair gerecht, is deze wet essentieel. Dat blijkt alleen al uit het wantrouwen dat er heerst in de kringen van de koloniale magistratuur. (28) Meer dan eens - en dan bijzonderlijk tijdens de jaren 1953-1955 - geeft de aanwezigheid in Belgisch-Congo van de Belgische soldaten op militaire basissen immers aanleiding tot moeizame relaties. Het zijn vooral de magistraten van het militair gerecht die ter plekke met lastige gesprekken geconfronteerd worden wanneer zij hun collega's koloniale magistraten ontmoeten. (29) Onder meer over de bevoegdheden van het militair gerecht - en de mogelijke conflicten met de koloniale magistratuur - zijn er discussies. (30) Het Auditoraat-generaal in Brussel is zich van bij het begin zeer goed bewust van het heikele karakter en dringt er bij de krijgsauditeurs ter plekke meermaals op aan dat goede contacten van het grootste belang zijn. (31) De Belgische magistraten in Belgisch-Congo en het koloniale bestuur meer algemeen zien de militaire magistraten namelijk als indringers die hun positie aantasten en bevoegdheden inperken, iets waar zij ook zeer openlijk voor uit komen. Krijgsauditeur Henri de Brauwere noteert in de herfst van 1953 over de bewuste wet: "L'administration du gouvernement général de la Colonie, très dictatoriale, y voit une atteinte à son omnipotence". (32) Over de inplanting van de militaire basissen van het moederland meer algemeen vangt hij tijdens een bezoek aan Leopoldstad eind 1953 op dat: "le Gouverneur Général Pétillon et le Vice-Gouverneur Général Cornelis se sont toujours montrés adversaires acharnés des bases métropolitaines et n'ont manqué aucune occasion de dresser des embûches à leur développement". (33)
Terwijl de wet van 29 juli 1953 het 'hoe' en 'wat' van de bevoegdheden en activiteiten van het militaire gerecht bij de militaire basissen van het moederland in Afrika regelt (infra), voorziet het KB van 18 augustus 1953 in de oprichting zelf van de "krijgsraad te velde bij de fractie van het leger die de troepen van de bases van het moederland in Afrika uitmaakt" (BMA). (34) De hoofdzetel van krijgsauditoraat wordt ingericht te Kamina. Maar terzelfdertijd is de krijgsauditeur ook bevoegd voor de tweede militaire basis van het moederland in Afrika, te Kitona. Doordat hij echter verblijft op de basis in Kamina is de krijgsauditeur voor zijn werkzaamheden in Kitona afhankelijk van de reizen die hij daar naartoe maakt. Dat - en ook het gebrek aan officieren van de gerechtelijke politie of rijkswachters op beide basissen (zie verder) - maakt het nog veel moeilijker dan in Kamina al het geval is om in Kitona disciplinerend op te treden.
Op het moment van verschijnen van het KB in het Belgisch Staatsblad is de bevoegde krijgsauditeur reeds ter plekke in Kamina. (35) Terwijl er in realiteit al vanaf 1949-1950 Belgische aanwezigheid is op de militaire basissen in Congo gaat de eerste krijgsauditeur dus pas vanaf eind augustus 1953 aan het werk. Dat hoeft niet te verwonderen want het aantal militairen neemt vooral rond die tijd sterk toe. Daarvoor betreft het voornamelijk personeel dat verantwoordelijk is voor de aanbouw en uitbreiding van de basis. De eerste militaire magistraat die de taak van krijgsauditeur toegewezen krijgt, is Henri de Brauwere (Leuven, 21/07/1912). Hij maakt deel uit van het korps van benoemde militaire magistraten en beschikt over de nodige ervaring 'te velde' (o.m. in het bezette Duitsland). Dat laatste is volgens Auditeur-generaal Paul Van der Straeten essentieel want het krijgsauditoraat moet van nul opgebouwd worden. (36) De Brauwere krijgt daarvoor de hulp van één griffier, André Dendooven. (37) Die zal zeker goed van pas komen, want de eerste maanden is er gebrek aan alles en zijn de werkomstandigheden moeilijk (zie verder). Het werk van de Brauwere bestaat in die eerste maanden dus uit veel meer dan enkel maar magistraat zijn. Zijn opdracht heeft ook een organisatorische en zelfs logistieke kant. Veelzeggend is dat de eerste zitting van de krijgsraad pas eind 1954 plaatsvindt.
De termijn van de Brauwere als krijgsauditeur loopt af na drie jaar en eindigt officieel op 8 februari 1957. Zijn opvolger is de Antwerpse militaire magistraat Albert De Ripainsel (Essen, 24/10/1910). (38) Hij is reeds eind 1956 ter plekke. Op die manier gebeurt de overdracht vlot en kan de Brauwere De Ripainsel inlichten over de lopende zaken. Ook De Ripainsel heeft veel ervaring. Hij doet in de periode voordien onder meer dienst als krijgsauditeur te velde bij het Belgische vrijwilligersbataljon in het "Verre Oosten" (Korea). (39) Het is ook De Ripainsel die als krijgsauditeur ter plekke is wanneer er in januari 1959 rellen uitbreken in Leopoldstad en de Belgische paracommando's uit Kamina moeten interveniëren. De Ripainsel zelf kiest er echter voor om in Kamina te blijven en niet af te reizen naar Leopoldstad. Hij rekent erop dat hij enkel wanneer het echt nodig is (in geval van nood) de verplaatsing moet maken naar de hoofdstad. (40)
Januari 1959 is een 'wake-up call' - niet alleen in koloniale middens, maar ook in de wereld van het militaire gerecht. Om de toekomstige aanwezigheid van Belgische troepen in zowel Leopoldstad, Kitona als Kamina beter de kunnen omkaderen, oppert De Ripainsel om een tweede krijgsauditeur te benoemen. Hij suggereert bij het Auditoraat-generaal om tijdelijk de Leuvense professor strafrecht Jacques Vanhalewijn (Kortrijk, 14/12/1927) (tevens lid van de militaire magistratuur) in te schakelen als substituut. Idealiter gaat Vanhalewijn in Leopoldstad aan de slag waar hij dan reeds werkzaam is als docent aan de universiteit Lovanium. Zowel Vanhalewijn als de Auditeur-generaal stemmen hier mee in en in augustus 1959 vangt Vanhalewijn zijn werkzaamheden aan als substituut krijgsauditeur. Veel meer nog dan zijn leidinggevende collega, de krijgsauditeur in Kamina, is het zijn taak om als militair magistraat de staf van de Belgische strijdkrachten (COMETRO) onder leiding van kolonel (later generaal) Roger Gheysen bij te staan met juridisch advies. (41) Maar daar beperkt diens opdracht zich niet toe. Ook de afdeling van het krijgsauditoraat bij de basis in Kitona, en dus ook de Belgische soldaten die daar verblijven, behoort tot het werkveld van Vanhalewijn. Nog op 25 september 1959, wanneer er daar "opstandige bewegingen" plaatsvinden onder het Congolese personeel, krijgt Vanhalewijn de opdracht om de situatie ter plekke gade te slaan en de bevoegde bevelhebber van de basis, Kolonel Desmet, bij te staan. (42)
Wanneer krijgsauditeur De Ripainsel bij het aflopen van zijn mandaat eind 1959 terugkeert naar België komt diezelfde Vanhalewijn aan het hoofd te staan van het krijgsauditoraat. (43) Hij vestigt zich vanaf dan in Kamina. Daar is immers nog steeds de hoofdzetel van het krijgsauditoraat gevestigd. De basis zelf staat op dat moment onder het commando van de gereputeerde gevechtspiloot kolonel Remy Van Lierde. In realiteit pendelt Vanhalewijn zeer vaak tussen Kitona, Kamina en vooral Leopoldstad. Zo is hij nog minstens één keer per maand in de hoofdstad om daar op uitdrukkelijke wens van kolonel Gheysen juridisch advies te verlenen. Dat niet alleen het hoofd van COMETRO daar belang aan hecht, maar ook de Belgische legertop meer algemeen, blijkt tijdens het bezoek aan Congo op 14 juli van de stafchef van het Belgische leger, luitenant-generaal Charles Cumont. Meermaals benadrukt die laatste dat het overleg tussen Vanhalewijn en de leiding van COMETRO zeker moet blijven plaatsvinden. (44) Beide heren herhalen ook vaak dat Vanhalewijn zeker aan het hoofd moet blijven staan van het krijgsauditoraat - ongeacht de gebeurtenissen en/of de eventuele andere magistraten die naar Congo gestuurd zullen worden.
Het optreden van Vanhalewijn valt samen met het onafhankelijk worden van Congo. Die gebeurtenis blijkt zo ingrijpend dat het Auditoraat-generaal - net als andere Belgische instellingen sterk bevreesd voor verdere escalatie - niet anders kan dan extra versterking sturen. Om geen ondoordachte beslissingen te nemen, stuurt de Auditeur-generaal eerst nog op 13 juli voormalig krijgsauditeur De Ripainsel met een verkenningsopdracht het veld in. Hij moet rapporteren over de werking van het Belgische militair gerecht in relatie tot het oproer in Congo. (45) Het is uiteindelijk op basis van dit uitgebreide rapport dat Auditeur-generaal Van der Straeten beslist om nog twee extra magistraten te zenden. (46) Het gaat om eerste substituut krijgsauditeur André Marchal en substituut krijgsauditeur Roger Martin. Die eerste opereert vanaf 19 juli vanuit Usumbura (gelegen in het naburige mandaatgebied Ruanda-Urundi) waar de Belgische troepen onder leiding staan van het "Commando Ruanda-Urundi" (COMRU) en commandant kolonel Edouard Delperdange. (47) De tweede vestigt zich omstreeks 20 juli op de basis in Kitona, onder het commando van Korea-veteraan kolonel Georges Vivario. (48) De initiële idee om nog een derde substituut in te vliegen om permanent in Kamina te blijven wanneer Vanhalewijn op zending gaat naar Leopoldstad weerhoudt het Auditoraat-generaal niet. Voorts dringt De Ripainsel er ook nogmaals op aan - met de uitdrukkelijke steun van Gheysen en Cumont - om een detachement Rijkswachters ("prévoté") ter plekke te sturen om de krijgsauditeurs bij te staan in het onderzoek.
Na juli 1960 installeren Vanhalewijn en het krijgsauditoraat zich in het naburige mandaatgebied Ruanda-Urundi, en meer bepaald te Usumbura dat over een basis beschikt van waaruit de Belgische luchtmacht opereert. Dit doet Vanhalewijn op vraag van het Auditoraat-generaal. Gedurende de twee volgende jaren blijft het krijgsauditoraat gevestigd te Usumbura met ook nog een afdeling te Kigali. Wanneer Burundi en Ruanda onafhankelijk worden in juli 1962, houdt het krijgsauditoraat bij de Belgische militaire basissen te Afrika definitief op te bestaan.
Hierboven kwamen al kort de historiek en het 'hoe' en 'wat' van het krijgsauditoraat en de Krijgsraad te velde bij "de fractie van het leger die de troepen van de bases van het moederland in Afrika uitmaakt" (BMA) aan bod. Over de specifieke bevoegdheden, taken, functies en activiteiten ging het nog niet. Het is belangrijk om ook daar stil bij te staan. Want naargelang het om het krijgsauditoraat dan wel de krijgsraad gaat, verschillen de bevoegdheden, functies en activiteiten sterk. Strikt gezien betreft het zelfs twee verschillende archiefvormers. Een tweede bijzonderheid is het feit dat het krijgsauditoraat en de krijgsraad bij de BMA beide "te velde" actief zijn. Uitzonderlijk is dat niet. Op verschillende momenten doorheen de Belgische militaire geschiedenis laat de regering krijgsraden te velde oprichten, zoals bijvoorbeeld tijdens de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende bezetting van Duitsland, tijdens de Achttiendaagse Veldtocht en kort daarna in (Zuid-) Frankrijk, bij de Belgische strijdkrachten in Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog, bij de Belgische strijdkrachten in het Verre Oosten (Korea) en begin jaren vijftig dus ook in Belgisch-Congo. (49) Wel opvallend is dat het hier gaat om militaire rechtscolleges die actief zijn op het grondgebied van de Kolonie en de gebieden onder mandaat, maar terzelfdertijd volledig losstaan van het koloniale gerechtelijke systeem.
Hieronder komen eerst de bevoegdheden aan bod. Een tweede stuk tot slot behandelt zeer kort de gerechtelijke activiteit van het militaire gerecht bij de BMA.
Bevoegdheden
Aan het hoofd van het krijgsauditoraat (te velde), dat altijd gehecht is aan een krijgsraad (te velde), staat de krijgsauditeur. Hij wordt in de meeste gevallen bijgestaan door één of meerdere substituut krijgsauditeurs (te velde). Bij de militaire basissen van het moederland in Afrika is dat niet altijd het geval. Pas in de zomer van 1959 vervoegt substituut krijgsauditeur Jacques Vanhalewijn de dan in functie zijnde krijgsauditeur (Albert De Ripainsel). Korte tijd later, in juli 1960, komen er nog twee substituten bij. Deze magistraten, en het krijgsauditoraat meer algemeen, staan onder de leiding van de Auditeur-generaal. Hij staat aan het hoofd van het Auditoraat-generaal en opereert vanuit Brussel. Tussen 1949 en 1962 is dat Paul van der Straeten. Hij is in 1947 Walter Ganshof van der Meersch opgevolgd. Meerdere substituut Auditeurs-generaal staan Van der Straeten bij. Voor de situatie in de kolonie volgen voornamelijk John Gilissen en Paul Cassiers (in mindere mate ook Maurice Danse) de zaken nauwgezet op.
De krijgsauditeur vertegenwoordigt - als equivalent van de procureur des Konings - op het niveau van eerste aanleg het openbaar ministerie bij de krijgsraad. Terzelfdertijd is hij ook onderzoeksmagistraat. In het militaire strafrecht vallen de beide functies van procureur en onderzoeksrechter samen. De krijgsauditeur voert én het opsporingsonderzoek én stelt eventueel vervolging in. (50) In die hoedanigheid zit de krijgsauditeur ook, aldus rechtshistoricus Jos Monballyu, "de rechterlijke commissie voor". Die is belast "met de ondervraging van de verdachte, het aanstellen van deskundigen en het verhoor van de getuigen." Diezelfde rechterlijke commissies "spreken zich in de regel ook uit over de verdere aanhouding van een verdachte, zijn buitenvervolgingsstelling en zijn verzending naar de krijgsraad. Het seponeren of klasseren van de zaak zonder gevolg is echter een exclusieve bevoegdheid van de krijgsauditeur die een strafzaak ook onmiddellijk naar de krijgsraad kan zenden". (51) Wanneer het vonnis is geveld door de krijgsraad komt de krijgsauditeur opnieuw aan zet. Hij is namelijk ook verantwoordelijk voor de opvolging van de strafuitvoering. Hij gaat na of straffen uitgevoerd worden en in welke omstandigheden dat gebeurt. Zo bezoekt hij de provoosthuizen (als die bestaan) om toe te zien op de opsluiting van de opgesloten militairen. Tot slot ziet de krijgsauditeur ook toe op de akten van de griffie en op een goede werking van de administratie van het krijgsauditoraat. (52)
Voor een goed begrip van de specifieke bevoegdheden (de zgn. "ratione loci, ratione, personae en ratione materiae") van het militair gerecht - zowel voor het krijgsauditoraat als de krijgsraad - bij de basissen van het moederland in Afrika is de al aangehaalde Belgische wet van 29 juli 1953 belangrijk. Eerst en vooral betreffende de territoriale bevoegdheid ("ratione loci") van de militaire rechtscolleges te velde: die is meer algemeen onderworpen aan het zogenaamde "vlaggenrecht". Dat wil zeggen dat een staat bevoegd blijft ("rechtsmacht houdt") over de leden van zijn legers, ook wanneer die zich op buitenlands grondgebied bevinden. (53) Voor het militair gerecht dat actief is op de militaire basissen van het moederland in Afrika stelt die vraag zich veel minder want: "La coutume de droit international ne pouvait être invoquée au profit de troupes métropolitaines belges séjournant au Congo belge car ce territoire est régi par la même souveraineté que la Belgique. Il n'est pas l'étranger". (54) Daarom heeft de wetgever in de wet van 29 juli 1953 - die terzelfdertijd ook deel uitmaakt van de zogenaamde 'lois particulières du Congo' - ingeschat dat "les immunités de juridictions des troupes métropolitaines ne devaient pas être aussi étendues que celles des forces armée séjournant à l'étranger". (55) Uit dit alles vloeit logischerwijze voort dat het krijgsauditoraat bevoegd is voor de vervolging van inbreuken die gepleegd zijn op het grondgebied van de militaire basissen van het moederland in Afrika. (56) Verder kunnen de krijgsauditeur en de gerechtelijke commissie alle daden van onderzoek verrichten op het grondgebied van de militaire basissen evenals in de bestuurlijke gewesten "binnen welker grenzen de basissen zich bevinden" tenzij de bevoegde procureur des Konings zich daar tegen verzet. Buiten de bestuurlijke gewesten waar de militaire basissen zich bevinden mag de krijgsauditeur geen onderzoeksdaden stellen tenzij na instemming of bemiddeling door een bevoegde officier van het openbaar ministerie.
Nauw verbonden met deze bevoegdheden "ratione loci" zijn de bevoegdheden "ratione personae". Met andere woorden: over wie mag de krijgsraad te velde uitspraak doen? Meer algemeen geldt dat de krijgsraden (te velde) in eerste aanleg recht spreken over militairen (of burgers die daaraan gelijkgesteld zijn). Het gaat dan om de berechtiging van militaire misdrijven of misdrijven van gemeenrecht gepleegd door militairen. (57) Tegen deze vonnissen kunnen veroordeelden hoger beroep aantekenen bij het Krijgshof (Militair Gerechtshof). Voor de militairen verbonden aan de basissen van het moederland in Afrika is dit alles niet anders. Dat blijkt uit art. 1 van de wet van 29 juli 1953. Daarin staat letterlijk dat die betrekking heeft op: "de niet-inlandse militairen behorend tot de bases van het moederland welke op het grondgebied van Belgisch-Congo of van Ruanda-Urundi zijn gevestigd". Zij zijn dus onderworpen aan de gewone en militaire strafwetten van het moederland. Van belang daarbij is dat volgens diezelfde wet van 29 juli 1953 (art. 6) ook personen (niet Congolezen) die verbonden zijn aan de basissen "à quelque titre que ce soit, ou autorisées à suivre un corps de troupe qui en faisait partie". Die hoeven echter in realiteit geen vervolging te vrezen, want het KB dat er volgens die wet nog moest komen om de modaliteiten daarvan te verduidelijken is er nooit gekomen. In realiteit zullen er dus enkel maar Belgische militairen voor de krijgsraad verschijnen. (58) Verder beklemtoont de wet waarvan sprake ook nog expliciet dat de leden van de Force publique van Belgisch-Congo die gedetacheerd zijn naar of tijdelijk werkzaam zijn op de militaire basissen, onderworpen blijven aan de gewone en militaire strafwetten van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi (art. 3). Zij komen dus niet in het vizier van het Belgische militair gerecht te velde. (59)
Resten tot slot nog de bevoegdheden "ratione materiae". Welk type zaken mag het militair gerecht te velde nu initiëren jegens Belgische militairen op de basissen van het moederland in Afrika en voor welke feiten riskeren zij nu zoal veroordeeld te worden? Het antwoord verschilt niet fundamenteel van wat meer dan een eeuw eerder te boek gesteld is. Het militair strafrecht is immers, aldus (militair) rechtshistoricus Stanislas Horvat, een "relict" van de vroege 19e eeuw. De Hollandse militaire wetgeving van 1814-1815 blijft zeker tot het einde van die 19e eeuw en ook in de decennia erna bijzonder invloedrijk. Zelfs in die mate dat "een groot deel van de wetgeving van Willem I uiteindelijk overeind bleef tot... de afschaffing van het militair gerecht in 2003". (60) Tussen 1953 en 1962 - de periode dat de militaire rechtscolleges bij de BMA actief zijn - wijzigt die situatie eigenlijk niet fundamenteel. (61) Wel van belang is het Militair Strafwetboek (MSW) (soms ook "Wetboek van militair strafrecht" genaamd) dat bestaat sinds 27 mei 1870. Dat is opgevat als een aanvulling op het meer algemeen geldende Strafwetboek (SW) (1867). Om die reden bestaat het MSW uit slechts 62 artikelen die enkel maar zeer specifiek te maken hebben met militair strafrecht. Toch spreken de militaire rechtbanken ook recht ten aanzien van militairen (en daaraan gelijkgestelden) die inbreuken begaan tegen de artikelen van het SW die niet direct ingaan tegen wat in het MSW staat. Dat zijn de hierboven al aangehaalde "misdrijven van gemeenrecht" (bijvoorbeeld doodslag). De belangrijkste misdrijven die opgenomen zijn in het MSW van 1870, en die ook in de zomer van 1953 nog centraal staan wanneer het krijgsauditoraat in Kamina zijn werkzaamheden start, zijn: verraad (Arts. 15 en 16), spionage (arts. 17, 18 en 18bis), capitulatie en overgave (arts. 19, 20 en 22), postverlating en verzuim zich naar zijn post te begeven (arts. 21-26), beledigingen jegens de persoon van de Koning of andere beschermde personen of instellingen (art. 27), insubordinatie (art. 28), muiterij (arts. 29-32), gewelddaden en smaad tegen een meerdere (arts. 33 t.e.m. 42), desertie (arts. 43 t.e.m. 52) en diefstal (arts. 54-57). (62) De belangrijkste militaire straffen zijn naargelang het om "criminele" of "correctionele" (of een combinatie van beide) zaken gaat: de dood met de kogel, de militaire gevangenisstraf, de militaire degradatie/afzetting of een tuchtsanctie. (63) Voor de volledigheid: na 1870 is het MSW meermaals geamendeerd - en dan met name na de Eerste Wereldoorlog. Zo wijzigen omstreeks 1923 sommige straffen, maar aan de principes raakt men niet.
In 1899, negentwintig jaar na het MSW, ziet ook het "Wetboek van Strafrechtspleging voor het Leger" (WSL) het licht. Dat wijzigt niets aan het MSW maar regelt de bevoegdheden (over wie spreekt het militaire gerecht welke straffen uit) en de gerechtelijke organisatie. (64) Dit WSL maakt initieel deel uit van een groots opgezette hervorming. En hoewel het voorontwerp voorziet in 9 titels, geraken er maar 2 titels gestemd in het parlement. De volgende 7 - o.m. over de procedures voor de krijgsraad en het Krijgshof - blijven liggen. (65) Voor wat betreft de procedure geldt aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dus nog steeds wat er in 1814 op papier is gezet, met alle problemen en onduidelijkheden van dien. Opnieuw volgens Horvat: "Het resultaat van de herhaaldelijke "oplappingen" van de militaire strafprocessuele wetgeving was dat deze wetgeving niet geschikt was voor een onmiddellijk gebruik in oorlogsomstandigheden. Gedurende de processen tijdens Wereldoorlog I zou inderdaad blijken dat een heleboel bepalingen nog problemen stelden". (66) Het leidt nog tijdens en na de oorlogsjaren tot talrijke amendementen, onder meer in 1916, 1921 en 1954. (67) Meer nog dan het geval is bij de permanente krijgsraden geldt voor die te velde wat voormalig substituut Auditeur-generaal Paul Anspach opmerkt: "il est hors de doute également que les formes de procéder doivent, en temps de guerre, tenir compte des nécessités impérieuses du service militaire et, conséquemment, s'y adapter forcément." Het gevolg is dat de bevoegde instanties tijdens deze specifieke momenten en situaties terug moeten grijpen naar nieuwe wetgeving of naar omzendbrieven. (68) Dat is - zoals hierboven al bleek - voor de casus "Bases Métropolitaines en Afrique" zeker niet anders. De wet van 29 juli 1953 bevat meerdere wijzigingen van titel II van het WSL, en dan met name de artikels over de gerechtelijke commissie (art. 41), het in het leven roepen van krijgsraden te velde buiten oorlogstijd op het grondgebied van Belgisch-Congo of Ruanda-Urundi (art. 61) en de samenstelling van de krijgsraad (art.62). (69) Tot slot, en voor de volledigheid, de Belgische militairen bij de BMA zijn in sommige zeer specifieke gevallen ook onderworpen "aux lois pénales ordinaires du Congo", dit wanneer het slachtoffer van de inbreuk iemand anders is dan een Belgische militair of iemand die verbonden is aan het Belgische leger. Nog andere redenen kunnen zijn: als het gaat om inbreuken op de wegcode, feiten gerelateerd aan de jacht en visvangst of indien de gepleegde feiten in Belgisch-Congo strafbaar zijn en in het moederland niet. In realiteit komt de toepassing van de koloniale strafwet op Belgische soldaten nauwelijks of niet voor, aldus voormalig krijgsauditeur de Brauwere in een samenvattend rapport begin jaren '70. Afgaand op de gerechtelijke statistieken gaat het om een zeer klein aantal.
Activiteiten
Rest tot slot nog een korte beschrijving van de activiteiten van het militair gerecht bij de militaire basissen van het moederland in Afrika. Door het ontbreken van de notitieregisters is het moeilijk om exact te bepalen hoeveel dossiers het krijgsauditoraat nu opent. Maar afgaand op het aantal dossiers inzake zonder gevolg en buiten vervolging geklasseerde zaken gaat het vermoedelijk om in totaal zo'n 1.320 geopende notitienummers. Uitgesplitst per jaar gaat het om: 1954 (132); 1955 (181); 1956 (145); 1957 (144); 1958 (102); 1959 (181) en 1960 (435). Voor de afdelingen van het krijgsauditoraat in Kitona gaat het om respectievelijk 44 zaken in 1960. De cijfers voor Usumbura zijn de volgende: 1960 (130); 1961 (350) en 1962 (212). De krijgsraad velt in totaal 216 vonnissen. Uitgesplitst per jaar geeft dat volgend beeld: 1954 (18); 1955 (43); 1956 (41); 1957 (9); 1958 (14); 1959 (2); 1960 (41); 1961 (13) en 1962 (3). Twee zaken springen daarbij in het oog. Eerst en vooral zijn er de lagere cijfers voor de jaren vóór 1960. De belangrijkste verklaringen hiervoor kwamen hierboven al aan bod. De lage cijfers doen de minister van Defensie, Antoon Spinoy, tijdens een bezoek in januari 1957 zelfs luidop de vraag stellen over "l'opportunité de supprimer l'auditorat militaire auprès des Bases Métropolitaines, vu le peu d'activité de celui-ci". (70) Dat beeld vindt ook bevestiging in de hoofden van de krijgsauditeurs zelf. Zo ziet De Ripainsel zijn mandaat in Belgisch-Congo liever niet verlengd: "Je n'ai assurément aucun regret d'avoir exercé les fonctions que vous avez bien voulu me confier, et j'ai mis tout en œuvre pour être digne de cette confiance. Mais je ne puis vous cacher que je serai heureux de me trouver dans un milieu où je pourrai déployer une activité plus intense". (71)
Daarnaast is er - evident - het sterk toegenomen aantal zaken in 1960 - wat ongetwijfeld terug te brengen is tot de verhoogde activiteit en het sterk toegenomen aantal soldaten kort voor en na de onafhankelijkheidsperiode. Maar dat is waarschijnlijk niet de enige verklaring. Ook krijgsauditeur De Ripainsel suggereert er nog een andere in zijn rapport over de werking van het militair gerecht tijdens in de dagen en weken voor en na de onafhankelijkheid. Daarin voorspelt hij een verhoging van het aantal zaken wanneer de militaire operaties in aantal zullen afnemen. De ervaring leert dat het aantal inbreuken en misdrijven dan sterk zal stijgen. Hij schrijft: "En effet, aussi longtemps que les troupes sont en opération, le nombre d'infractions est relativement minime et le commandement n'a pas toujours le temps de les constater ou de les porter à la connaissance de l'auditorat militaire. Mais il est à craindre que, lorsque les troupes seront retirées dans des cantonnements où elles seront plus ou moins désœuvrées, le nombre des infractions n'aille en augmentant". (72) Verder onderzoek moet uitwijzen of zijn argument strookt met de feiten in de dossiers.
Institutionele context
De organisatie van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de BMA is beperkt in omvang. Lange tijd bestaat het krijgsauditoraat - dat zetelt in Kamina - uit weinig meer dan enkel de krijgsauditeur en de griffier. Initieel is het krijgsauditoraat actief op de basissen van Kamina en Kitona. Later vanaf de zomer van 1960 treedt er verandering op en komen er - zoals hierboven al bleek - nog drie substituten bij en is één van de substituut krijgsauditeurs (in realiteit steevast Jacques Vanhalewijn) op zeer regelmatige basis aanwezig in Leopoldstad. Meer algemeen brengt de Congolese onafhankelijkheid heel wat wijzigingen met zich mee voor de werking van het militair gerecht. Vanaf dan gaat het krijgsauditoraat dat in de periode voordien zetelt in Kamina, maar ook bevoegd is voor Kitona werken met specifieke afdelingen van het krijgsauditoraat. Er komt heel kort een specifieke afdeling in Kitona (juli 1960 - eind augustus 1960). Een andere afdeling ziet het licht in Usumbura van eind juli 1960 tot begin oktober 1960. Uiteindelijk verdwijnen deze afdelingen en verhuist de zetel van het krijgsauditoraat van Kamina naar Usumbura begin oktober 1960. Te Usumbura sluit het krijgsauditoraat de boeken op 5 augustus 1962. Tot slot, voor wat betreft de organisatie van de krijgsraad. Die komt niet ad hoc samen, maar wel op vooraf vastgelegd data. Zo kan de krijgsraad op één dag telkens meerdere zaken behandelen.
Militair gerecht te velde
Zoals al mocht blijken, bestaat er binnen de organisatie van het militaire gerecht een onderscheid tussen bestendige of permanente krijgsraden enerzijds en krijgsraden te velde anderzijds. Het krijgsauditoraat en de Krijgsraad bij de zogenaamde BMA behoren tot de tweede categorie. Het is van belang om te beseffen dat de werking van deze rechtscolleges te velde afwijkt van de permanente. (73) Op specifieke momenten, veelal wanneer het Belgische leger (binnen of buiten de eigen landsgrenzen) in actie komt, richt de regering (in naam van de Koning) per KB deze krijgsraden te velde op. Art. 62 van het WSL (1899) regelt de samenstelling van de krijgsraad te velde en bepaalt dat dit "autant que possible" moet gebeuren op dezelfde manier als bij de permanente krijgsraden (zoals geregeld bij art. 46 van datzelfde wetboek). (74) Indien dat niet lukt, moeten de bepalingen uit art. 62 toegepast worden. De frase "autant que possible" is hier van groot belang ("expression capitale") want het erkent zeer expliciet de (soms) moeilijke (materiële) omstandigheden waarin moet gewerkt worden (zie hieronder). Met als resultaat dat bijvoorbeeld de samenstelling van de krijgsraad te velde op specifieke momenten - dit door "la dissémination des troupes et des nécessités de combat journalières" - kan afwijken van de voorgeschreven regels. Voorts benadrukt de rechtsleer ook dat de rekrutering van het personeel actief bij de krijgsraden (en krijgsauditoraten) te velde zeer zorgvuldig moet geschieden, dit om het hoofd te kunnen bieden aan de soms complexe werkomstandigheden. In de praktijk gebeurt de rekrutering voornamelijk onder het personeel van de permanente krijgsraden - al zijn er zeker ook bepaalde beroepsmagistraten die meer dan andere open staan voor of in aanmerking komen om 'te velde' te opereren.
In vergelijking met de magistraten die verbonden zijn aan de permanente krijgsraden heeft de functie van de magistraten die te velde actief zijn - logischerwijs - een veel mobieler karakter. Zo verblijven zij in de dichte nabijheid van de troepen in kwestie en verplaatsen zij zich wanneer nodig mee met de militaire operaties. Die situatie heeft niet zelden voor gevolg dat bepaalde leden van de krijgsraad maar voor één zitting of zelfs voor specifieke zaken worden aangewezen, dit via de dagorders van dat onderdeel van het leger waartoe zij behoren. Daarnaast heeft die dichte nabijheid zeker ook gevolgen voor de relatie "particulièrement délicate" tussen de krijgsauditeur en de militaire bevelhebbers waar zij samen te velde met optrekken. Art. 92 van het WSL (1899) voorziet daarom in een strikte scheiding tussen beide actoren en beklemtoont dat de krijgsauditeur in alle onafhankelijkheid moet optreden en enkel maar verantwoording verschuldigd is aan het Auditoraat-generaal en het ministerie van Justitie. Daarom moet de militaire hiërarchie ten allen tijde gerespecteerd worden, en dan bijzonderlijk "dans les relations qui s'imposent en dehors de l'administration de la justice". Wel heeft het militaire opperbevel het recht om zich te informeren bij de krijgsauditeur over de zorgvuldigheid waarmee die laatste al dan niet zaken klasseert of vervolging instelt. (75)
Een moeilijke start
Het kwam hierboven al zijdelings aan bod: de betrokken magistraten en hun collega's 'te velde' hebben het niet altijd onder de markt op het terrein. Dat geldt zeker ook voor de situatie bij de BMA. Vooral in de eerste dagen, weken, maanden en zelfs jaren is er gebrek aan alles. Dat blijkt zeer duidelijk uit de eerste activiteitenverslagen die krijgsauditeur de Brauwere naar het Auditoraat-generaal in Brussel stuurt. (76) De opstart en uitbouw van het krijgsauditoraat verloopt met andere woorden moeizaam. Of het nu gaat om het beschikbare meubilair, transportmiddelen of zelfs kantoorgerei. Het is tijdens de opstartperiode consequent onvoldoende en/of amper aanwezig. Zelfs in die mate dat de krijgsauditeur bij de Auditeur-generaal in Brussel moet aandringen om geld vrij te maken of zelfs los te weken bij de ministeries van Defensie en Justitie. Want via de middelen waarover de militaire basis zelf beschikt, zal het zeker niet lukken. Ook daar heersen immers tekorten. De Auditeur-generaal reageert verbaasd op dit nieuws: "J'espère que l'installation lamentable que vous me décrivez ne sera que provisoire. Votre rapport sur ce sujet m'a fortement surpris car récemment encore un périodique avait publié un reportage photographique, peut être publicitaire, qui donnait de la base une impression toute différente". (77)
Wat de werking en organisatie van het opstartende krijgsauditoraat en krijgsauditeur de Brauwere eveneens niet ten goede komt, is het enorm uitgestrekte gebied van de basis. Hierboven kwam al aan bod dat het naar schatting gaat om 10 keer de oppervlakte van het kamp van Beverlo. Van het kamp van de landmacht naar de luchtmacht is het om en bij de 12 km. Van het huisje waarin de Brauwere verblijft naar de lokalen van het Auditoraat is het 3,5 km: "Nous faisons ce trajet quatre fois par jours par des moyens de fortune ou à pied. Les promenades à pied aux heures de midi sont peu recommandables". (78) Bovendien komt daar nog bij dat "Les routes sont incroyablement mauvaises. Ce sont des pistes en terre très dures et poussiéreuses à la saison sèche, transformées en marais à la saison des pluies". Het is dan ook maar niet meer dan normaal, zo argumenteert de Brauwere, dat er hem een auto ter beschikking gesteld wordt. (79) Op de meer lange termijn brengen de gigantische afstanden ook problemen met zich mee voor de praktische organisatie van de zittingen van de krijgsraad en de rechtsgang meer algemeen. Bijvoorbeeld voor wat betreft de verdediging van verdachten door advocaten. Om die laatste ter plekke te krijgen en daar ook te laten overnachten is een 'geste' door de militaire bevelhebber van de basis onontbeerlijk: "Colonel B.E.M. Gheysen. Il a bien voulu accepter de faire supporter par le budget mis à sa disposition les frais de déplacement et de séjour des avocats. (...) pour assurer la défense sérieuse des prévenus", dit bijvoorbeeld door leden van de balie van Elisabethstad.
Dat de commandant van de basis, Kolonel (en later Generaal) Roger Gheysen in de mate van het mogelijk bijspringt om zittingen van de krijgsraad in de meest optimale omstandigheden te laten plaatsvinden, is niet zo uitzonderlijk. Toch sluit dit niet uit dat er nu en dan ook wel eens spanning komt te zitten op de relatie tussen het militair gerecht en het militaire opperbevel van de basis. Maar zelden gaat dat over fundamentele zaken. Veelal hebben de betrokken krijgsauditeurs het gevoel dat zij buitengesloten worden, buitenstaanders zijn, dat zij een gebrek aan respect ervaren of dat zij op maar weinig medewerking kunnen rekenen. Het meest duidelijk komt dit tot uiting tijdens protocollaire aangelegenheden. Bijvoorbeeld wanneer de krijgsauditeur al dan niet behandeld wordt als officier, wanneer een verkeerde titulatuur gehanteerd wordt of wanneer hun bevoegdheden niet voldoende gerespecteerd worden.
Gebrek aan officieren van de gerechtelijke politie en gebrek aan slagkracht
Hoewel al bovenstaande problemen de organisatie en de werking tijdens de eerste weken en maanden bemoeilijken, geraken deze gaandeweg de jaren wel min of meer opgelost. De problemen zijn met andere woorden niet onoverkomelijk. Ook hebben ze geen structurele impact op de werking en verlammen ze de vervolgingspolitiek van het krijgsauditoraat niet. Wat dat wel doet is het gebrek aan officieren van de gerechtelijke politie en meer specifiek een detachement rijkswachters. Dat het krijgsauditoraat aan het ministerie van Defensie vraagt om zo'n detachement rijkswachters naar de basissen in Belgisch-Congo te sturen, hoeft niet te verbazen. Ook in het Verre Oosten (Korea) stellen de opeenvolgende krijgsauditeurs diezelfde vraag. (80) Dat moet hen toestaan om de onderzoeken beter en efficiënter aan te pakken. Op die manier staan zij er minder alleen voor. (81) Deze bemerkingen gelden ook voor het krijgsauditoraat bij de BMA. Van bijzonder belang hier is de al eerder vermelde uitgestrektheid van de verschillende militaire basissen: de spreiding van de troepen "sur des distances énormes a toujours posé des problèmes d'autant plus ardus que l'auditeur militaire n'a jamais disposé ni de gendarmes ni d'aucune autre police qualifiée". (82) Gelukkig kan de krijgsauditeur voor zijn verplaatsingen - onder meer naar Kitona - wel rekenen op opnieuw hulp van het militaire bevel "pour la recherche et la constatation des infractions, assisté éventuellement du greffier pour l'instruction des affaires, pouvaient se faire généralement sans frais par avions militaires". Maar dat volstaat zeker niet om een efficiënt en daadkrachtig vervolgingsbeleid uit te bouwen - met alle gevolgen van dien.
Het Auditoraat-generaal steunt de wens van de krijgsauditeur om over een "détachement de gendarmerie" te kunnen beschikken. Meermaals probeert Paul Van der Straeten te bemiddelen - zowel bij het ministerie van Defensie als bij het ministerie van Koloniën. Bedoeling is dat die rijkswachters helpen met het "rechercher et de constater les infractions commises par des personnes relevant de la juridiction militaire sur le domaine même des bases, dans les centres européens et indigènes les plus proches et sur les voies y menant. Ils seront en outre appelés fréquemment à rechercher et constater des infractions commises par ces mêmes personnes et d'autres lieux". (83) Maar daar zou het zich niet tot beperken. De rijkswachters zouden ook nog andere diensten kunnen verlenen. Meer algemeen zou "leur présence" dan ook "fort utile" zijn "au maintien de la discipline". In het meest ideale geval, zo stelt de Auditeur-generaal, maakt het ministerie van Defensie werk van "un détachement (prévôté) parmi lesquels seraient nommés les officiers de police judiciaire. Ceux-ci constitueraient le détachement judiciaire. Le nombre total pourrait être de 12 membres de la Gendarmerie comprenant au moins 3 maréchaux". Opnieuw volgt de vergelijking met de situatie van het militair gerecht in het Verre Oosten (Korea): "Ce chiffre correspond aux deux tiers du détachement de la prévôté attaché au bataillon des volontaires pour la Corée". Dat er uiteindelijk omstreeks 1955 in Brussel besloten wordt om naar Belgisch-Congo géén en naar Korea wél een detachement rijkswachters te sturen is - afgaande op de bewaarde correspondentie - voornamelijk te wijten aan de onzekerheid over het voortbestaan van het krijgsauditoraat meer algemeen (zie verder). Zolang daar geen zekerheid over is, staat ook de beslissing over een eventueel detachement rijkswachters 'on hold'. (84) Nog later, in 1957, herneemt het ministerie van Defensie die eerdere beslissing expliciet - en dat ondanks het feit dat het krijgsauditoraat wel blijft bestaan.
Naast hulp bij het voeren van het onderzoek en het stellen van onderzoeksdaden moeten de beoogde rijkswachters ook helpen bij sommige aspecten van de strafuitvoering, en dan met name bij de opsluiting en bewaking van verdachten en veroordeelden. De situatie is op dat vlak immers "très mauvaise", aldus de Auditeur-generaal. (85) Er moet volgens de krijgsauditeur om die reden absoluut "une prison prévôtale" komen. Want "Le base ne dispose que de cachots très sombres au point que la lumière y est insuffisante pour lire même en plein midi. Il en résulte qu'ils ne peuvent être utilisés que pour de très courtes détentions". (86) Uit de oproep blijkt dat het opsluiten van veroordeelde Belgische militairen niet eenvoudig ligt. Zo is het uitgesloten om hen op te sluiten in de gevangenis voor de Congolezen die op de basis bestaat. Een nieuwe gevangenis is in aanbouw en daarin zou men ook cellen voorzien voor Europeanen, maar de bewaking gebeurt door leden van de Force publique - waar de Auditeur-generaal het moeilijk mee heeft. Nog een andere oplossing die al zijn nut bewees was de gevangenis van Kamina (buiten het grondgebied van de basis) maar ook door gebeurt de bewaking door Congolezen - wat men dus wil vermijden. Echter, het is op dat moment de enige oplossing voor de uitvoering van straffen waarvan de vrijheidsberoving niet langer dan een maand duurt. Voor straffen waarvan de termijn langer dan een maand duurt ziet de krijgsauditeur zich gedwongen om de gevangenen over te brengen naar de gevangenis van Elisabethstad - "ce qui est extrêmement couteux". Bovendien hebben de dienstplichten het 'recht' om hun straf uit te zitten in "une prison dont le caractère militaire indique qu'ils ont manqué à la discipline, d'une façon grave sans doute, mais qu'il ne sont pas traités en condamnés de droit commun".
Om al die redenen moet er dus absoluut een provoosthuis komen waar die rijkswachters de dienst kunnen uitmaken, dit met het argument dat de moraal van het leger op het spel staat "Elle permettrait l'organisation d'un système humain de rééducation des jeune détenus. La situation actuelle peut par contre leur causer un grave préjudice moral qui rejaillirait à mon sens sur l'armée". (87) Veel zoden brengen deze en latere oproepen vanuit het Auditoraat-generaal niet aan de dijk. Het resultaat laat zich, aldus Paul Van der Straeten, voelen. Begin 1956 klopt hij nogmaals op dezelfde nagel en zegt hij dat de gevolgen zeer duidelijk zichtbaar zijn: "L'action de l'auditeur militaire est fortement entravée à la base de Kamina où il réside et cela parce que les victimes elles-mêmes de certaines infractions telles que le vol, se rendent compte du peu de moyen d'action de ce magistrat. Si leurs soupçons ne portent pas sur une personne déterminée, ils estiment inutile d'informer l'auditeur militaire". (88) In Kitona is de situatie nog erger, iets wat de statistieken ook bewijzen: "le proportion de la délinquance dans ces bases est anormalement inférieure à celle de la base de Kamina. Cela ne s'explique que par l'absence et de l'auditeur militaire et de tout officier de policier judiciaire". (89) De enige oplossing mogelijk volgens de Auditeur-generaal is de toepassing van art. 13 van de wet van 29 juli 1953: namelijk de benoeming - door de gouverneur-generaal - van officieren van de gerechtelijke politie onder het bevel en het toezicht van de krijgsauditeur.
Om toch enigszins tegemoet te komen aan de eisen vanuit het Auditoraat-generaal komt er een tussenoplossing uit de bus: de benoeming van enkele officieren tot officier van de gerechtelijke politie. Het is beter dan niets, maar het lost de bestaande problemen zeker niet op: "L'expérience de chaque jour démontre la nécessité de la présence de policiers ayant reçu une formation adéquate. Je ne saurais vous importuner chaque fois que je le constate, mais il est certain qu'un nombre considérable d'infractions de toute nature échappe à la répression pour la seule raison que l'auditeur militaire est le plus souvent dépourvu de moyens d'action efficaces." (90) Dat beeld, van een machteloze krijgsauditeur, schemert sterk door in tal van brieven van het krijgsauditoraat aan de Auditeur-generaal in Brussel. (91)
Uiteindelijk is het pas midden juli 1960 - en dus in de woelige periode die volgt op de Congolese onafhankelijkheid - dat de Belgische ministers van Defensie en Justitie beslissen om dan toch een "détachement judiciaire" aan het krijgsauditoraat te verbinden. (92) Dat zal bestaan uit één officier en zes onderofficieren van de rijkswacht. Opvallend is wel dat deze rijkswachters naast de gebruikelijke taken ook nog een bijzondere opdracht meekrijgen. Die vloeit voort uit de werkzaamheden van de "Onderzoekscommissie misdrijven t.a.v. personen in de Republiek Congo" ("Commission d'information sur les atteintes à la personne dans la République du Congo" - de zgn. Commissie Delahaye). Die commissie krijgt de opdracht om de misdaden en geweld gepleegd na 1 juli 1960 op het Congolese grondgebied ten aanzien van niet-Congolezen in kaart te brengen. De bewuste rijkswachters krijgen de opdracht om op discrete doch efficiënte wijze informatie in te winnen bij officieren en soldaten over bepaalde gebeurtenissen en gepleegde feiten. Verder zullen zij ook de vluchtelingen op de basissen ondervragen.
De geschiedenis van de archieven van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij BMA is niet bijzonder goed gedocumenteerd. Maar aan de hand van het correspondentie die in de DOC-dossiers van het krijgsauditoraat zelf berusten, is een gedeeltelijke reconstructie toch mogelijk. (93) Uit die stukken valt namelijk af te leiden dat het Auditoraat-generaal vanuit Brussel een zelfde manier van werken nastreeft als bij onder andere het krijgsauditoraten en krijgsraden te velde bij de Belgische strijdkrachten in het Verre Oosten (Korea). Concreet wil dat zeggen dat het krijgsauditoraat nog tijdens de werkzaamheden al archieven laat overbrengen van Kamina naar Brussel. (94) Het lijkt dat men daarmee start vanaf 1957, dit in navolging van de Auditeur-generaal zijn omzendbrief (nr. 2.226 (06/03/1953)). (95) Eén van de redenen waarom het krijgsauditoraat daar maar na 1957 met start, is te wijten aan het feit dat het krijgsauditoraat in eerste instantie "envisageait la possibilité de créer un dépôt d'archives à la base de Kamina, pour le temps de guerre, pour les archives des conseils de guerre de Belgique". (96) De overbrenging gebeurt per militair vliegtuig. In 1957 laat krijgsauditeur De Ripainsel enkel de dossiers zonder gevolg en buitenvervolging van 1953 opsturen. Dossiers inzake gevonniste zaken zijn er voor dat jaar nog niet. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde 'EX-dossiers'. Die zullen later volgen, samen met nog andere stukken. (97) De ontvanger van deze dossiers is de griffie van het Krijgshof. De voor ontvangst ondertekende kopies van de inventarissen van deze dossiers stuurt de griffier van het Krijgshof terug naar Kamina. (98) Het gaat dus, samengevat, om een zeer courante praktijk, namelijk hete overbrengen van archief van Belgische instellingen, in deze militaire rechtbanken, naar het thuisland wanneer deze in het buitenland actief zijn. Die situatie verschilt dus danig van de situatie met betrekking tot de archieven van de koloniale instellingen en het koloniale bestuur ter plekke, zoals bijvoorbeeld die van het Gouvernement-generaal. In dit geval gaat het om wat archivarissen vandaag als "archives déplacés" of "displaced archives" omschrijven. (99)
In het begin mikt het krijgsauditoraat erop om telkens de dossiers en stukken van drie jaar oud op te sturen naar Brussel. Maar het oproer en de nakende Congolese onafhankelijkheid in 1959 en 1960 dwingen de krijgsauditeur en het Auditoraat-generaal om sneller te schakelen dan gepland. Al snel komt dan ook de kwestie van de andere militairrechtelijke archieven op de basis van Kamina ter sprake. In een brief daarover aan de krijgsauditeur merkt Auditeur-generaal Paul Van der Straeten op dat "le déménagement des archives de l'auditorat et de la bibliothèque ne sera sans doute pas facile". In tussentijd raadt hij krijgsauditeur Vanhalewijn aan om al "les dossiers qui ne sont plus nécessaires" naar Brussel te zenden. "Quant au reste, si vous en avez la possibilité, vous pourriez renvoyer ici - ou envoyer à Usumbura - telle partie de votre bibliothèque qui n'est pas d'usage courant". (100) In de twee jaren die volgen laat krijgsauditeur Vanhalewijn nog andere stukken en dossiers uit de archieven van zowel de krijgsraad als het krijgsauditoraat naar de griffie van het Krijgshof sturen, zoals bijvoorbeeld de originele processen-verbaal van de neerlegging van overtuigingsstukken (1953-1960). (101) Nog later, doorheen 1962, begint men ook systematisch andere archiefbestanden op te sturen met militaire konvooien naar België. (102) Naar alle waarschijnlijkheid zijn de resterende archieven (bijvoorbeeld de DOC-dossiers) van het krijgsauditoraat na een lange reis zo op het Auditoraat-generaal bij de dienst "Archives" terechtgekomen. Daar blijven ze vermoedelijk samen met de andere archieven van de krijgsauditoraten bij de krijgsraden te velde (Belgische strijdkrachten te Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog, Korea, de Achttiendaagse Veldtocht, enz.) lange tijd onaangeroerd. De archieven van de Krijgsraad (minuten van de vonnissen, dossiers gevonniste zaken etc.) blijven bij de griffie van het Krijgshof in Brussel alvorens ze overgemaakt worden aan het Rijksarchief. (103)
Ondanks de bewaarde correspondentie tussen het krijgsauditoraat, het Auditoraat-generaal en de griffie van het Krijgshof over de overbrenging van de archieven valt er niet te ontkomen aan de vaststelling dat er enkele essentiële stukken - zoals de notitie- en andere registers - ontbreken. De vraag hoe dat komt en of deze onherroepelijk verloren zijn gegaan, is op basis van wat vandaag geweten is niet te beantwoorden. Het enige wat wel met zekerheid geweten is over deze ontbrekende stukken, is dat zij wel degelijk hebben bestaan. Krijgsauditeur Albert De Ripainsel neemt deze immers op in zijn inventaris van de archieven van het krijgsauditoraat die hij bij zijn aantreden aantreft. Die inventaris laat hij bezorgen aan het Auditoraat-generaal en is in zijn personeelsdossier opgenomen. (104) Het eerste wat hij daarin beschrijft zijn de notitieregisters (2 delen), het vonnisregister (1 deel), de registers van inkomende en uitgaande brieven (5 delen).
De hierboven beschreven situatie blijft ongewijzigd tot 1984. Dat jaar worden de archieven van de krijgsraden te velde - bewaard op de griffie van het Militair Gerechtshof - in één keer overgedragen aan het Rijksarchief. Het gaat om een omvangrijke reeks waar ook de dossiers van de Krijgsraad te velde bij de BMA deel van uitmaken. Het Rijksarchief bewaart deze eerst in het depot te Beveren en later, in 1990, volgt dan de verhuis naar het Algemeen Rijksarchief (ARA). Van daaruit gaan ze naar het Rijksarchief te Brussel (Anderlecht) om uiteindelijk sinds 2012 ondergebracht te worden in ARA2.
In 2014 verschijnt de inventaris van de Leuvense rechtshistoricus Jos Monballyu waarin hij de archieven beschrijft van de krijgsauditoraten en krijgsraden te velde tijdens de Eerste Wereldoorlog. (105) Het blijkt een eerste stap in een groter project: de inventarisering van de archieven van de krijgsraden te velde. Het toeval wil dat er ongeveer terzelfdertijd ook gestart wordt met de overbrenging naar het Rijksarchief van de archieven van het Auditoraat-generaal vanuit het Justitiepaleis. Die vindt plaats in de nasleep van de afschaffing van het militair gerecht in 2003, gebeurt stapsgewijs en eindigt in 2017. (106) Sindsdien berusten ook de archieven van de krijgsauditoraten te velde tussen de ongeordende archieven van het Auditoraat. Sinds mei 2022 wordt er gewerkt aan de identificatie van deze stukken. Doordat de archieven van de krijgsauditoraten en krijgsraden te velde nu beide in ARA2 bewaard worden, kan er op systematische wijze werk gemaakt worden van de inventarisering van beide reeksen. Het is tegen die achtergrond dat eerder al de inventarissen van de archieven van de krijgsauditoraten en krijgsraden te velde bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië en bij de Belgische Strijdkrachten in het Verre Oosten (Korea) verschenen.
Deze inventaris van het archief van het krijgsauditoraat en de Krijgsraad te velde bij de basissen van het moederland in Afrika behandelt eigenlijk twee archiefvormers. Dat er desondanks toch voor gekozen is om beide archieven samen te presenteren in één inventaris, is het gevolg van een weldoordachte afweging. Een eerste argument 'pro' is praktisch van aard en betreft de omvang van het archiefbestand. Die is zeer beperkt. Het gaat in totaal om 'slechts' 11,5 strekkende meter. Twee afzonderlijke inventarissen van deze twee zeer nauw met elkaar verbonden bestanden die een duidelijke afbakening in tijd (1953-1962) en ruimte (Kamina, Kitona en Usumbura) kennen, zou de versnippering enkel maar verder in de hand werken. Samenhouden biedt bovendien ook de gelegenheid aan de toekomstige onderzoeker of andere geïnteresseerde om op één plek de belangrijkste stukken en dossiers samen terug te vinden.
Een tweede argument is dat er precedent is. De Leuvense rechtshistoricus Jos Monballyu koos er al eerder voor om de archieven van de krijgsauditoraten en krijgsraden te velde, actief tijdens de Eerste Wereldoorlog, samen te bundelen in één inventaris. Die keuze was noodzakelijk omdat deze archieven letterlijk één en ondeelbaar waren (wat hier niet het geval is): dossiers van gevonniste zaken en dossiers van zonder gevolg geklasseerde zaken zaten bij elkaar gevoegd in één doorlopende reeks. Maar die (zeer legitieme) keuze van Monballyu heeft wel gevolgen tot op vandaag, want het archief van de krijgsauditoraten en krijgsraden te velde tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte op haar beurt deel uit van een groter geheel, namelijk de archieven van de krijgsraden te velde die 'allemaal' samen zijn overgemaakt door de griffie van het Krijgshof aan het Rijksarchief. Door het afzonderen van het archief van de krijgsauditoraten en krijgsraden te velde tijdens de Eerste Wereldoorlog is er de facto ook voor gekozen om de andere archieven van de krijgsraden te velde elk afzonderlijk te inventariseren. Dat opent dan weer de mogelijkheid om de archieven van de bijhorende krijgsauditoraten hieraan te koppelen en (in de toekomst telkens) samen te presenteren in één inventaris zoals in voorliggende inventaris gebeurt.
Over de inhoud van de archieven van het krijgsauditoraat en de Krijgsraad te velde bij de BMA: die bevatten in de eerste plaats de klassieke stukken en reeksen dossiers die eigen zijn aan de militaire rechtscolleges. Op het niveau van de krijgsraad gaat het om vooral om de minuten van vonnissen en dossiers van gevonniste zaken. (107) Voor het krijgsauditoraat gaat het bijzonderlijk om: de dossiers van zonder gevolg en buiten vervolging geklasseerde zaken (opsporing en kwalificering van misdrijven en dagvaarding) en strafuitvoeringsdossiers ("EX-dossiers") (strafuitvoering). Een bijzondere vermelding ook verdienen de zogenaamde "DOC-dossiers" van het krijgsauditoraat. Deze dragen dezelfde naam als het bijzonder omvangrijke klassement DOC-dossiers van het Auditoraat-generaal en hebben - op het niveau van het krijgsauditoraat - een gelijkaardige functie. (108) In deze dossiers legt de krijgsauditeur documentatie aan met het oog om de continuïteit te verzekeren in de dagelijkse werking van datzelfde krijgsauditoraat. Dat is van bijzonder belang gezien krijgsauditeurs telkens maar drie tot vier jaar ter plekke blijven. Niet alle DOC-dossiers zijn bewaard gebleven. Of er selectie heeft plaatsgevonden en/of het klassement organisch gegroeid is en na telkens opnieuw samengesteld te zijn hiaten in de nummering heeft gekregen, is niet helemaal duidelijk. Volgende nummers ontbreken: 11, 13, 15, 18, 19, 22, 23, 25, 34, 37, 39, 40, 42, 44, 45, 46, 47, 49, 52, 55, 58, 59, 60, 61, 63, 65, 66, 67, 70, 78, 79, 80, 82, 84-89, 92-93, 98-101, 103-104, 109, 113-115, 117-119, 121-123, 125, 127-128, 130, 133-136, 139-144, 147-148, 152, 161-164, 166-169.
Tot slot, zoals hierboven al aan bod kwam, is ook wat niet terug te vinden is in deze archieven van belang. In dit geval zijn dat vrij essentiële stukken: de notitieregisters, de registers van inkomende en uitgaande brieven en het vonnisregister. Zijn ze verloren gegaan omstreeks 1962 tijdens en na de afschaffing van het krijgsauditoraat te Usumbura? Zijn ze doorheen de jaren op het Auditoraat-generaal onvindbaar geworden? Zijn ze ooit gebruikt voor eerdere opzoekingen op het Justitiepaleis door voormalige medewerkers of andere onderzoekers en zijn ze daarna verloren gegaan of verkeerd gelegd? De vraagt blijft open. Maar het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat ze bij de evacuatie van de basis achtergelaten of verloren gegaan zouden zijn.
De dossiers zijn voornamelijk opgesteld in het Frans en Nederlands.
Tijdens het inventariseren werden de stukken en dossiers in zuurvrije omslagen herverpakt. De oude omslagen (portefeuilles) werden vernietigd. Er werd in overeenstemming met de selectielijst "Rechterlijke Macht" niet geselecteerd. (109) Bijgevolg waren selecties of vernietigingen dus niet aan de orde, ook niet tijdens of na de overbrenging vanuit het Brusselse Justitiepaleis naar het Rijksarchief.
Er is geen aangroei meer te verwachten. Met de wet van 10 april 2003 besloot de toenmalige regering om de militaire rechtscolleges af te schaffen in vredestijd. Wel blijft in theorie de kans bestaan dat er in de toekomst nog afgedwaalde stukken of dossiers opduiken in de niet-geklasseerde archieven van het Auditoraat-generaal.
De ordening van deze archieven volgt de logische gang van zaken en presenteert de archieven van het krijgsauditoraat enerzijds, en de archieven van de krijgsraad anderzijds. De structuur is gebaseerd op de klassieke en gekende taken van de militaire rechtscolleges zoals die ook gehanteerd worden in eerdere inventarissen. (110)
De "DOC"-dossiers nemen in deze inventaris van het krijgsauditoraat een centrale plaats in. In de beschrijving van deze dossiers werd er in de mate van het mogelijke steevast voor geopteerd om naast de oorspronkelijke nummering zoveel als mogelijk ook de originele titels over te nemen (weliswaar zo veel als mogelijk vertaald naar het Nederlands) dit omwille van pragmatische en inhoudelijke overwegingen, en om het opzoekingswerk van de gebruiker te vergemakkelijken. De keuze voor zo'n manier van werken ligt in lijn met eerdere inventarissen van gelijkaardige reeksen documentatiedossiers van het Auditoraat-generaal en militaire rechtscolleges te velde.
Documenten die ouder zijn dan 100 jaar en die neergelegd zijn bij het Rijksarchief zijn vrij consulteerbaar. Voor de raadpleging van documenten jonger dan 100 jaar is de schriftelijke toelating van het College van procureurs-generaal vereist. (111) De aanvraag tot inzage - na toelating - dient te worden gericht aan ARA2. (112)
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief. (113) De voorafgaande schriftelijke toelating van het College van procureurs generaal is vereist (cfr. supra).
De verschillende reeksen dossiers gevonniste zaken, dossiers van zonder gevolg geklasseerde zaken en de strafuitvoeringsdossiers worden ontsloten door meerdere afzonderlijke steekkaartsystemen. Van belang voor een goed begrip van deze toegangen is de vaststelling dat deze nog tijdens de overbrenging vanuit Belgisch-Congo of Rwanda en Burundi naar Brussel opgemaakt zijn. In een brief van de griffier van het Krijgshof aan het krijgsauditoraat bij de BMA uit 1958 eist hij van zijn collega "de bien vouloir faire établir, à l'avenir, par le parquet et le greffe du conseil de guerre, une fiche individuelle (...) la fiche bleue devra être établie par le parquet et la fiche blanche par le greffe (...) il devra donc y avoir une fiche bleue par prévenu (parquet) et, en outre, une fiche blanche par prévenu (greffe) lorsque l'affaire est déférée au Conseil de guerre". (114) Bedoeling is dat er vanaf dan steeds op zo'n manier gewerkt zal worden. Dat is immers ook elders, bijvoorbeeld bij de Belgische strijdkrachten in Duitsland (BSD) (Forces Belges en Allemagne (FBA)), de gewoonte. De griffie van het Krijgshof streeft in die zin een homogenisering na.
De tweedeling waarvan sprake in de brief is vandaag nog zeer goed zichtbaar in de steekkaartsystemen die toegang geven op de rechtsplegingsdossiers, namelijk: de "witte" (F207, F208 en F209) en de "blauwe" steekkaarten (F72 en F73). Afgaande op de bovenstaande instructies zouden de witte steekkaarten opgemaakt zijn door het krijgsauditoraat en de blauwe door de griffie van de krijgsraad. Wat betreft dat onderscheid tussen beide archiefvormers: te velde bij de BMA is er de facto maar één griffier die verbonden is aan het krijgsauditoraat en die ook de archieven van de krijgsraad beheert. In tegenstelling tot wat verwacht kan worden, is het witte steekkaartsysteem omstandiger en bevatten deze fiches meer informatie, met name over de beklaagde personen, maar ook over andere personen betrokken in de zaken. Wel opvallend is dat geen van beide steekkaartsystemen het zaaknummer vermeld. (115) Nochtans zijn de dossiers gevonniste zaken op zaaknummer geordend. Toch hoeft het geen probleem te zijn om deze dossiers vlot terug te vinden. Dit omwille van drie redenen: 1) de griffie van het Militair Gerechtshof heeft later - datum onbekend - een steekkaartsysteem (116) opgemaakt (F73) met daarin enkel de namen van de veroordeelden, met daarbij telkens het zaaknummer en de vonnisdatum vermeld; 2) de dossiers inzake gevonniste zaken zijn gebundeld per vonnisdatum. Doordat de krijgsraad slechts op specifieke momenten zetelt en dan telkens meerdere zaken vonnist op dezelfde dag volstaat in realiteit de vonnisdatum veelal om het dossier op te snorren; 3) wanneer het toch aangewezen zou zijn om het nummer der zaak terug te vinden, kan er gebruik gemaakt worden van de minuten van de vonnissen. Die bevatten per jaar ook telkens een inventaris met daarin opgenomen de namen van de veroordeelden. Verder zijn zij chronologisch geordend en wordt ook telkens het zaaknummer vermeld. Ook voor het zoeken naar specifieke dossiers inzake zonder gevolg geklasseerde en buiten vervolging gestelde zaken stelt er zich geen probleem. Die zijn namelijk op notitienummer geordend. Het notitienummer staat wel telkens vermeld op de steekkaarten.
Voor wat betreft de "witte" steekkaarten, deze bestaan uit drie reeksen. De eerste reeks behandelt de zaken die gelinkt zijn aan de basissen van Kamina en Kitona voor de periode 1954-1959. De tweede reeks (F209) bewaart de steekkaarten die toegang bieden op de zaken die geopend zijn op de basis van Kitona in 1960. Het derde steekkaartsysteem (F208) tot slot, bevat de fiches die opzoekingen mogelijk maken voor de periode 1960-1962 wanneer het krijgsauditoraat zich vestigt te Usumbura (Urundi). (117)
Het archief van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de BMA bevat relevante informatie over tal van kwesties. De potentiële onderzoeksvragen zijn dan ook talrijk.
Een eerste groep van vragen is meer politiek historisch en institutioneel van aard. Op welke manier gaat het militair gerecht om met de talrijke spanningen die er leefden onder de Belgische strijdkrachten op de moederlandse basissen in Afrika? Hoe verhoudt het gerechtelijke beleid zich tot de gebeurtenissen op het terrein? Valt daar een evolutie doorheen de tijd in waar te nemen? Waren er 'grote' of meer geruchtmakende processen die sterk de aandacht trokken? En kenden die dan een weerslag op of lagen zij in het verlengde van de kwesties die ook aan bod kwamen in de kleinere en minder geruchtmakende zaken? Eveneens mogelijk is onderzoek met een meer rechtshistorische insteek. Wat is het profiel van de beklaagden en de inbreuken die zij pleegden? Gaat het voornamelijk om gemeenrechtelijke feiten of militaire misdrijven? Wat besloot de krijgsauditeur wel of niet te vervolgen? Is er een duidelijke lijn in te ontwaren in de vervolgingspolitiek? Speelt het Auditoraat-generaal - ondanks de grote afstand tussen Brussel en Belgisch-Congo - een doorslaggevende rol? Wie zijn de krijgsauditeurs die op de militaire basissen aan het werk zijn? Tot slot, op basis van deze dossiers en stukken lukt het ook om zeer gericht onderzoek te voeren naar het lot van specifieke individuen. Kwam een Belgische militair op een basis van het moederland in Afrika in contact met het militair gerecht? Riskeerde hij vervolging? Welke feiten pleegde iemand al dan niet?
Naast rechtshistorische onderzoeksvragen kan ook een meer sociaalhistorische analyse van deze dossiers tot een zoektocht naar sporen en stemmen van de Congolese aanwezigheid op deze militaire basissen van het moederland leiden. Evident is dat allerminst, maar er bestaat sinds vele jaren heel wat literatuur over hoe juridische bronnen geschiedschrijving van onderuit met aandacht voor stemmen die anders onderbelicht blijven, mogelijk maakt. (118) Of dat met deze archieven ook lukt is niet gezegd en en verdient dus verder onderzoek. Wat wel zeker is, is dat er her en der sporen zijn terug te vinden van Congolese contestatie op de basissen. Krijgsauditeur Jacques Vanhalewijn bijvoorbeeld schrijft in één van zijn rapporten aan het Auditoraat-generaal over de nood aan "une base légale" voor "l'interdiction de ces activités [les activités politiques des travailleurs] et en même temps donner aux Commandants des bases le pouvoir de sanctionner toute infraction à cette interdiction". Vanaf 1959 kaart diezelfde Vanhalewijn deze kwestie steeds vaker aan bij het Auditoraat-generaal. Daaruit blijkt dat de politieke contestatie door Congolese arbeiders op de basissen niet zo'n marginaal fenomeen is rond die periode. In het bijzonder te Kitona leiden "les activités politiques des travailleurs" op een gegeven moment zelfs tot "désordres et donc cause de perturbation dans le bon fonctionnement de la base". (119) In het verlengde hiervan kunnen deze bronnen ook leiden tot een beter begrip van functioneren van het Belgische koloniale systeem en de soms dunne grens "entre les institutions métropolitaines et plus généralement la Belgique d'une part et d'autre part les institutions coloniales et le colonisateur belge ".
Tot slot, het kan ook ook interessant zijn om na te gaan of deze archieven geen nieuwe informatie bevatten over één van dé sleutelmomenten in de geschiedenis van het 20ste eeuwse België, namelijk de dekolonisatie en het onafhankelijk worden van Congo. Daarover schreven historici en andere wetenschappers reeds tal van publicaties. Maar zeer gericht onderzoek naar de Belgische militaire aanwezigheid op de basissen en de inzet ervan vanaf 1959-1960 is er zeker niet in overvloed. Integendeel, de aandacht voor deze actor is gebrekkig. Misschien valt er in deze archieven wel nieuws over te rapen?
Wie onderzoek voert naar de werking van de militaire rechtscolleges bij de militaire basissen van het moederland in Afrika kan ook in tal van andere fondsen relevante stukken en/of dossiers terugvinden. Sommige kwamen hierboven al kortelings aan bod. Veruit het belangrijkst zijn de archieven van andere militairrechtelijke archiefvormers die ook allen in ARA2 bewaard worden. Zo zijn er bijvoorbeeld de archieven van het het Auditoraat-generaal. Met name de dossiers van de Centrale Documentatiedienst (de zgn. DOC-dossiers) bevatten vrij veel stukken met betrekking tot het militair gerecht in Belgisch-Congo. Deze dossiers maakten eerst deel uit van de reeks documentatiedossiers van de dienst Algemene Onderrichtingen, maar na de creatie van het nieuwe klassement DOC-dossiers omstreeks 1958 zijn deze overgeheveld naar de DOC-dossiers. (120) Wie meer informatie wil over wat er zoal in deze DOC-dossiers terug te vinden is, kan een rudimentaire plaatsingslijst doorzoeken in de leeszaal van ARA2. De dossiers inzake het militaire gerecht bij de BMA bevinden zich onder de sectie "D/13". Deze DOC-dossiers zijn thematisch geordend en bevatten veelal (juridische) documentatie betreffende verschillende aspecten van de werking en juridisch-technische kwesties zoals rechtsleer, wetteksten, omzendbrieven, richtlijnen en ook briefwisseling. (121) Tot slot, wie een blik wil werpen op de interne keuken van het militair gerecht kan dat doen aan de hand van de personeelsdossiers van de betrokken magistraten en het griffiepersoneel. In het archief van het Auditoraat-generaal zijn verschillende omstandige reeksen personeelsdossiers terug te vinden. De dossiers zijn geordend op naam. Van de belangrijkste magistraten en griffiemedewerkers verbonden aan het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de BMA zijn deze allemaal bewaard gebleven. De referenties zijn in de hierboven vermelde voetnoten terug te vinden.
Wie op zoek is naar meer gedetailleerde informatie over individuele militairen of officieren die in Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi actief waren, consulteert best de stamboekdossiers van Belgische soldaten en officieren die deel uitmaken van het archief van het ministerie van Defensie. Het grootste deel van deze 'personeelsdossiers' is te consulteren in ARA2. Opgelet het gaat enkel om de onderofficieren en soldaten die geboren zijn na 1888. De reeks is afkomstig van de 'Dienst Notariaat van de Algemene Directie Human Resources (DG HR)' en bevat meer dan 2 miljoen dossiers. De personeelsdossiers van officieren die geboren zijn tussen ca. 1785 en 1900 en alle onderofficieren en soldaten die geboren zijn tussen 1845 en 1888 berusten in het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis (KMLK, WHI) en zijn daar te raadplegen. De dossiers van de officieren die geboren zijn na 1900 zijn dan weer te consulteren in ARA1.
Naast individuele dossiers van militairen die het ministerie van Defensie recent liet overbrengen naar het Rijksarchief bewaren de bevoegde diensten, en dan met name de sectie "classified archives" van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, nog steeds de archieven van het ministerie van Defensie met betrekking tot de militaire basissen van het moederland in Afrika. Deze zijn immers nog niet overgedragen. Ongetwijfeld zal er in deze archieven - alsook in de archieven van de bevoegde ministers van Defensie en hun kabinetten, veel meer informatie terug te vinden zijn over deze basissen, het defensiebeleid in Belgisch-Congo, de inzet van de Belgische troepen kort voor, tijdens en onmiddellijk na de Congolese onafhankelijkheid, enz.
Tot slot, buiten het geheel van militaire en militairrechtelijke archieven dienen zeker ook de archieven van het ministerie van Buitenlandse zaken (het zogenaamde 'Diplomatiek Archief') en van het voormalige ministerie van Koloniën vermeld. (122) Die bevatten schatten aan informatie over onder andere het Koloniaal bestuur, de werking van Justitie in Belgisch-Congo (o.a. koloniale krijgsraden en krijgsauditoraten), de relaties met COMETRO, enz. (123) Zo is er bijvoorbeeld het archief van de "Force publique et conseiller militaire ("FP")" dat momenteel naar ARA2 wordt overgebracht. De overdracht van het zgn. Afrika-archief meer algemeen naar het Rijksarchief (ARA2) is momenteel volop aan de gang. (124) Om te weten wat er reeds overgedragen en/of geïnventariseerd is, contacteer je best de archivarissen van ARA2. Zij hebben een goed zicht op de meest actuele stand van zaken.
ANSPACH, Paul. "Tribunaux militaires", in: Pandectes Belges, Bruylant, Brussel, 1925, 199,p. 128.
ANSPACH, Paul."Justice Militaire", in: Répertoire pratique du droit Belge, Bruylant, Brussel, 1935, 7, p. 442-445.
CARLIER, Julie. "De wil tot weten" en de "list van de leugen". Methodologische suggesties voor de historische kritiek van gerechtelijke bronnen met het oog op de studie van seksualiteitsbeleving 'from below'", in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2008, 3-4, p. 297-322.
COOLSAET, Rik. België en zijn buitenlandse politiek 1830-2015, Leuven, Van Halewyck, 2014.
DE CODT, Louis-Antoine. Rôle des campagnes de marche au sein des Forces Métropolitaines belges au Congo et au Ruanda-Urundi (1960), Licentiaatsverhandeling, KMS, 2015.
DESMET, Gertjan. Inventaris van het archief van het Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Dienst voor Algemene Onderrichtingen. Reeks documentatiedossiers, Brussel, ARA2, 2024.
DESMET, Gertjan. Overdracht van de archieven van het militair gerecht (Krijgsauditoraten, Krijgsraden, Auditoraatgeneraal en Militair Gerechtshof) bewaard door het College van Procureurs-Generaal (november 2016-maart 2017), Brussel, ARA2, 2017.
DE VOS, Luc (e.a.). Lumumba. De complotten? De moord, Leuven, Davidsfonds, 2004.
DE VOS, Luc, Sterkendries, Jean-Marie, e.a. "De Grondwet en de inzet van strijdkrachten buiten de landsgrenzen", in: VAN DAMME, Marnix e.a. (Reds.). De grondwet en het inzetten van strijdkrachten, Apeldoorn/Antwerpen: MAKLU, 2005.p. 27-63.
DE WITTE, Ludo. De moord op Lumumba, Leuven: Van Halewyck, 1999.
DROSSENS, Paul. Inventarissen van de archieven van de krijgsauditoraten te Antwerpen 1817-1959, Gent 1814-1946, Hasselt 1944-1948, Leuven 1944-1947, Mechelen 1944-1947, Tongeren 1944-1947 en Turnhout 1944-1947, Brussel, ARA 2010.
DROSSENS, Paul. Inventarissen van de archieven van de krijgsraden te Antwerpen 1817-1959, Gent 1816-1938, Hasselt 1944-1948, Leuven 1945-1947, Mechelen 1944-1947, Tongeren 1944-1947 en Turnhout 1944-1947, Brussel, ARA, 2010.
DROSSENS, Paul, MARTENS, Christophe en PICRON, Delphine. Archiefgids van het militair gerecht, Brussel, ARA, 2015.
DEPOORTERE, Rolande. La juridiction militaire en Belgique 1796-1998: compétences et organisation, production et conservation des archives, Brussel, ARA, 1999.
DEPOORTERE, Rolande, e.a. Inventaire des archives de la Cour Militaire. Dossiers de procédure d'affaires jugées entre 1915 et 1954, Brussel, ARA, 2001.
DUPUIS, Christian. Intervention des forces métropolitaines dans la province du Kivu-Zaïre en 1960. Licentiaatsverhandeling, KMS, 1980.
GERARD, Emanuel en KUKLICK, Bruce. Death in the Congo. Murdering Patrice Lumumba, Cambridge, Harvard University Press, 2015.
GIJS, Anne Sophie. Le pouvoir de l'absent. Les avatars de l'anticommunisme au Congo (1920-1961), Vol. I & II, Brussel, Peter Lang, 2016.
GILISSEN, John. "La juridiction militaire belge de 1830 à nos jours", in: Actes du colloque d'Histoire militaire belge (1830-1980), Bruxelles, 26-28 mars 1980, Brussel, 1980, p. 467-489.
GILISSEN, John. "Military justice in Belgium", in: Military Law Review, 1963, p. 83-105.
GILISSEN, John. "Historische schets van de militaire strafwetgeving in België sedert 1814", in: Militair Rechtelijk Tijdschrift, Deel L, 1957, p. 1-31.
GILISSEN, John. Etude statistique de la répression de l'incivisme, Overdruk uit de "Revue de droit pénal et de criminologie" van februari 1951, Leuven, 1951.
GODFROID, Anne. La guerre après la Guerre? L'occupation belge de la rive gauche du Rhin (1918-1930), Brussel, Editions ULB, 2023.
GORLE, Frits. "De militaire misdrijven en de militaire straffen", in: Panopticon, 1984, 396-397.
GROSDENT, Philippe. Intervention des forces métropolitaines en 1960 dans la Province du Kasai. Licentiaatsverhandeling, KMS, 1979.
HENRIET, Benoit, LAURO, Amandine en JUSTE, Renaud. "Archives of Military Courts in Colonial Congo: New Sources for the History of Violence and Agency in Central Africa", in: History in Africa, 2023, p. 1-16.
HORVAT, Stanislas. De vervolging van militairrechtelijke delicten tijdens Wereldoorlog I. De werking van het Belgisch krijgsgerecht. Brussel, ASP, 2009.
HOSKYNS, Catherine. The Congo since Independence. January 1960-december 1961, Londen, Oxford University Press, 1965.
JAMART, Jean. L'armée belge de France en 1940. Brussel, Schmitz, 1994.
KRIJGSMACHT - CENTRUM VOOR HISTORISCHE DOKUMENTATIE, Geschiedenis van het Belgisch leger van 1830 tot heden -Van 1920 tot heden (deel 2), Brussel, ministerie van Defensie, 1982.
LOWRY, J. (Red.), Displaced archives, Londen, Routledge, 2017.
MARLIERE, Emmanuelle. Kamina: base militaire et cité gouvernementale, Licentiaatsverhandeling, ULiège, 2009.
MASUREEL, Thomas. Beknopte historiek van de basis Kamina, Licentiaatsverhandeling, KMS, 1990.
MONBALLYU, Jos. Inventaris van het Archief van krijgsauditoraten en krijgsraden te velde tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1919), Brussel, ARA2, 2014.
NAERT, Jan. Inventaris van de archieven van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de Belgische strijdkrachten te Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog, Brussel, ARA2, 2024.
NAERT, Jan. Inventaris van het archief van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de Belgische strijdkrachten in het Verre Oosten (Korea), Brussel, ARA 2, 2024.
PAINDAVEINE, André. Interventions étrangères aux rebellions au Zaïre entre 1960 et 1990, Licentiaatsverhandeling, KMS, 1998.
PIRET, Bérengère. La justice coloniale en procès: organisation et pratique judiciaire, le tribunal de district de Stanleyville (1935-1955), Doctoraatsscriptie, Université Saint-Louis, Brussel, 2016.
PIRET, Bérengère. "Les structures judiciaires " européennes " du Congo belge. Essai de synthèse", in: VAN SCHUYLENBERGH, Patricia e.a. (Reds.), L'Afrique belge aux XIXe et XXe siècles, Outre Mers, 2, Brussel 2014, p. 281.
PIRET, Bérengère, "Exhumer les vestiges de la colonisation. Les archives coloniales belges et leur histoire", Comma, 2015, 1, p. 51-62.
PLISNIER Flore, Les juridictions militaires, Jalon de recherche, 31, Brussel, ARA, 2012.
QUANTEN, Kris. Operatie Rode Draak. De bevrijding van 1800 blanken door Belgische para's in Congo in 1964, Antwerpen, Manteau, 2014.
STERKENDRIES, Jean-Marie. La Belgique et la sécurité de l'Europe Occidentale (1944-1955), Doctoraatsverhandeling, ULB, 2002.
TALLIER, Pierre-Alain, VAN EECKENRODE, Marie, e.a.. (Reds.), Belgique, Congo, Rwanda et Burundi: guide des sources de l'histoire de la colonisation (19e-20e siècle): Vers un patrimoine mieux partagé!, Turnhout, Brepols, 2021.
TEMMERMAN, Jean. "Le Congo, réduit national belge", Verzameling Studies "Congo 1955-1960", Brussel, Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, 1992, p. 413-422.
VAN DAMME, Marnix, DE VOS, Luc, e.a. De grondwet en het inzetten van strijdkrachten, Apeldoorn/Antwerpen, MAKLU, 2005.
VANDERSTRAETEN, Louis-François. "La Force Publique et le maintien de la "Pax Belgica" 1944 janvier 1959", Verzameling Studies "Congo 1955-1960", Brussel, Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, 1992, p. 495-524.
VANDERSTRAETEN, Louis-François. "Emile Janssens", Nouvelle Biographie Nationale. 1997, Vol. 4, Brussel, Académie Royale de Belgique, p. 228.
VAN EECKENRODE, Marie, "Ouvrir les archives coloniales", in TALLIER, Pierre-Alain, VAN EECKENRODE, Marie. e.a.. (Reds.), Belgique, Congo, Rwanda et Burundi: guide des sources de l'histoire de la colonisation (19e-20e siècle): vers un patrimoine mieux partagé!, Turnhout, Brepols, 2021, p. 25-47.
WEBER, Xavier. Troupes métropolitaines au Sud-Katanga (09/07/1960-30/08/1960), Licentiaatsverhandeling, Koninklijke Militaire School (KMS), 1974
Inzake het beschrijvingsbeheer is er voor gekozen om de structuur van de inventaris zo veel als mogelijk af te stemmen op die van eerdere inventarissen van archieven van krijgsauditoraten en krijgsraden (te velde). Op die manier is de uniformiteit zo veel als mogelijk gegarandeerd. Om ook de diverse relevante steekkaartensystemen, opgemaakt door onder andere het Auditoraat-generaal en het Krijgshof, onder de aandacht te kunnen brengen, werd er geopteerd voor één pro-memoriebeschrijving. Ook in al eerder gepubliceerde inventarissen van militairrechtelijke archiefvormers werd daarvoor geopteerd. Het betreft een blanco nummer dat het "toelaat om fysiek verspreide archiefbestanddelen intellectueel te beschrijven op hun logische plaats in de inventaris". Bij deze pro-memoriebeschrijving ontbreekt het inventarisnummer en de uiterlijke vorm. Het nummer wordt in de inventaris vervangen door drie streepjes (---).
Eveneens vermeldenswaardig is de keuze om de toponymie uit de koloniale periode over te nemen. Dat gebeurt doelbewust. Telkens één van de namen van steden voor het eerst vermeld wordt in de tekst, staat er in een voetnoot de hedendaagse plaats omschrijving te lezen.
Tot slot, de beschrijving en ordening van de dossiers gebeurde in april en mei 2024 door Jan Naert. Joachim Derwael (diensthoofd ARA2) en Pierre-Alain Tallier (Algemeen Rijksarchivaris a.i.) keurden de inventaris goed. Korte tijd later vond de finalisering ervan plaats.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
1 | Briefwisseling met het Auditoraat-generaal betreffende juridische documentatie. 1953-1962. | 1 pak | |||||||
2 | Briefwisseling met het ministerie van Defensie betreffende juridische documentatie. 1953-1962. | 1 pak | |||||||
3 | Dossier inzake de documentatie die na de evacuatie van de basissen bij het Moederland in Afrika terug naar België is gebracht. 1960-1962. | 1 pak |