Name: Archief van het Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof te Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Period: 1940-1946
Inventoried scope: 5 linear meters
Archive repository: National Archives 2 - Joseph Cuvelier repository
Heading : Military courts and tribunals (Auditorate-General and Military Auditorates)
Authors: Naert, Jan
Year of publication: 2024
Code of the inventory: I72
Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof te Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Maart 1940: personeelswissel aan de top van het Auditoraat-generaal
Aan het hoofd van het Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof staat de Auditeur-generaal. Hij is als hoofd van het militair parket één van de belangrijkste actoren binnen het Militaire Gerecht. Voor een goed begrip van het optreden van het Auditoraat-generaal te Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog is het dan ook van groot belang om zicht te krijgen op de figuur van de Auditeur-generaal en de individuen die als substituut nauw met hem samenwerken. Tot in de lente van 1940 is Baron Marcel Raymond Janssens Auditeur-generaal. Hij oefent die functie uit sinds het overlijden in 1928 van zijn voorganger Baron Raymond Van Zuylen van Nyevelt. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog doet er zich aan de top van het Auditoraat-generaal evenwel een bijzondere personeelswissel voor. In tegenstelling tot wat tot dan toe gebruikelijk is, wacht de regering het overlijden of de pensionering van de zittende Auditeur-generaal niet af. Er wordt voor geopteerd om zelf een nieuwe kandidaat te benoemen. Op 8 april 1940 komt Walter Ganshof van der Meersch als meest geschikte kandidaat uit de bus. De keuze voor Ganshof komt niet uit de lucht vallen. Zijn kandidatuur krijgt de steun van de liberale politicus en minister van Justitie Paul Emile Janson, de katholieke Eerste minister Hubert Pierlot en zelfs ook van de Koning. (1) Ganshof is op dat moment al 8 jaar procureur des Konings in Brussel en heeft een uitstekende reputatie. Minder goed vergaat het Baron Janssens. Die ontvangt op zijn beurt een schrijven van de regering waarin hem met aandrang wordt gevraagd om een stap opzij te zetten - iets wat hij niet apprecieert. De spanningen die het creëert blijven binnenskamers, maar Janssens reageert als door een wesp gestoken en haalt in een pennentwist verschillende keren scherp uit naar Ganshof. (2) De aanstelling beroert de gemoederen in de militairrechtelijke gelederingen fel. (3) Want niet alleen de eer van voorganger Janssens is gekrenkt, ook substituut Auditeur-generaal Paul Anspach - op dat moment de nummer twee van het Auditoraat-generaal en de gedoodverfde opvolger van Janssens - voelt zich gepasseerd. (4) In realiteit is hij immers de sterke man van het militaire gerecht tijdens het interbellum. Zo geeft hij leiding aan het krijgsauditoraat te velde bij het Belgische Bezettingsleger te Duitsland tijdens de Rijnbezetting onmiddellijk na Wereldoorlog I. (5) Daarnaast publiceert hij ook twee lijvige hoofdstukken over het militair gerecht in de belangrijkste juridische standaardwerken. (6) Uiteindelijk blijft Paul Anspach aan als substituut Auditeur-generaal tot zijn afzwaaien in 1946. Maar, zoals nog zal blijken, zijn exit verloopt niet vlekkeloos. Onmiddellijk na de bevrijding wordt hij min of meer naar de uitgang geduwd.
10 mei 1940: een majeur politiek en militair probleem
Op 10 mei 1940 valt het Duitse leger België (opnieuw) binnen. Ditmaal heeft de Wehrmacht slechts 18 dagen nodig om het Belgische grondgebied onder de voet te lopen. Voor de tweede keer in nog geen 25 jaar komt België onder Duits militair bezettingsbestuur. Tegen de achtergrond van de militaire nederlaag ontvouwt zich in die meidagen ook een majeur politiek probleem dat tot begin jaren 1950 de nationale politiek domineert: de Koningskwestie. In het verlengde van talrijke vooroorlogse strubbelingen lopen de zienswijzen van de regering en Koning Leopold III in de oorlogsdagen na 10 mei hoe langer hoe meer uiteen. De discussies draaien, kort samengevat, om grondwettelijke interpretaties omtrent het functioneren van de Koning enerzijds en over de inschatting van het oorlogsgebeuren meer algemeen anderzijds. Op 25 mei, drie dagen voor de capitulatie, komt het in het kasteel van Wijnendale tot een definitieve breuk tussen de Koning en de regering. Die eerste weigert in het aanschijn van de militaire nederlaag om het grondgebied te verlaten. Leopold III gelooft niet langer in de geallieerde eindoverwinning. In zijn ogen heeft het Derde Rijk onder leiding van Adolf Hitler de oorlog dan al gewonnen. Net zoals ook de talrijke soldaten zal overkomen, schikt hij zich in zijn lot van krijgsgevangene. Hij hoopt het Belgische bestuur te kunnen blijven waarnemen en te onderhandelen met de militaire bezetter, dit alles vanuit de idee om de blijvende onafhankelijkheid van het land te kunnen verzekeren.
De positiebepaling van de Vorst staat haaks op de houding van de Belgische regering. Die wil midden mei 1940 wel wegtrekken uit het land om elders, in samenwerking met Frankrijk en Groot-Brittannië, de strijd verder te zetten. Korte tijd na 25 mei vertrekken de vier ministers die aanwezig zijn tijdens het fameuze onderhoud in het Kasteel van Wijnendale (Hubert Pierlot (Eerste Minister), Paul Henri Spaak (Buitenlandse Zaken), Arthur Vanderpoorten (Binnenlandse Zaken) en Generaal Henri Denis (Defensie)) naar Parijs. (7) Het doet de spanningen tussen de beide kampen nog verder oplopen, met als hoogtepunt de door Leopold III afgekondigde capitulatie op 28 mei. Als tegenreactie gaan de leden van de regering in Frankrijk over tot maatregelen die het moeten toestaan dat zij de oorlog verder kunnen zetten vanuit het buitenland. Vanaf dat moment verkeert de Koning niet langer in de mogelijkheid om nog te regeren. (8) Lang duurt de samenwerking tussen de regering en de Fransen uiteindelijk niet. Op 17 juni capituleert ook de nieuwbakken Franse Eerste Minister Petain. Nog eens vijf dagen later, op 22 juni, ondertekent diezelfde de wapenstilstand met Nazi-Duitsland. Niettegenstaande deze gang van zaken blijft de Belgische regeringstop toch nog tot midden oktober in Frankrijk. (9) Pas na veel getob en getwijfel en wanneer de bezetter een terugkeer naar België definitief uitsluit, beslissen kopstukken Pierlot en Spaak om naar Londen te trekken en om er zich aan te sluiten bij de geallieerden en de ministers die daar reeds verblijven. (10) Een en ander leidt er toe dat zij uiteindelijk pas na een lange tocht via Spanje op 23 oktober 1940 te Londen aankomen. Daar blijven zij tot het einde van de oorlog.
Het militair gerecht en het Auditoraat-generaal tijdens en onmiddellijk na de 18-Daagse Veldtocht
Tijdens de periode van de mobilisatie, afgekondigd op 26 augustus 1939, en de daaropvolgende Achttiendaagse Veldtocht (10 mei - 28 mei) zijn logischerwijs ook de militaire rechtscolleges actief. (11) Zij treden op tegen soldaten en officieren die inbreuken plegen op het Militair Strafwetboek. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken als desertie, spionage, insubordinatie, enz. (12) Naast de permante krijgsraden zijn er net als tijdens de Eerste Wereldoorlog ook krijgsraden 'te velde' actief. (13) Die laatste kennen een meer mobiele structuur en zijn eind 1939 verbonden aan de diverse Legerkorpsen, de pijlers waarop de militaire organisatie van het Belgische leger steunt aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. (14) De krijgsauditoraten en krijgsraden bij de Legerkorpsen openen tal onderzoeken en vellen tussen september 1939 en midden juli 1940 meerdere honderden vonnissen. (15) Na de capitulatie, en dus het einde van de Achttiendaagse Veldtocht, verliezen deze krijgsraden bij de diverse Legerkorpsen hun nut. Middels Art. 1 van het ministerieel besluit (MB) van 14 juli 1940 schaft de regering deze vóór 1 juni 1940 opgerichte krijgsraden te velde opnieuw af. (16) Terzelfdertijd voorziet Art. 2 van datzelfde MB in de oprichting van vier nieuwe krijgsraden te velde, deze keer bij de Belgische troepen in Frankrijk. (17) De activiteit van deze militaire rechtscolleges in Frankrijk is zeer summier. Voormalig krijgsauditeur en substituut Auditeur-generaal Jules-François Elens merkt in een beknopte historiek eerder laconiek op: "Ils furent créés, mais eurent-ils une activité quelconque? Les auditorats près de ceux-ci furent-ils constitués? Les magistrats furent-ils désignés? Je l'ignore. Il importe peu de le savoir car leur vie fut émphémère." (18)
De krijgsauditoraten en krijgsraden te velde in Frankrijk zijn dus geen lang leven beschoren. Een nieuw MB (31 oktober 1940) door de regering in Londen schrapt middels Art.1 "het besluit van 14 juli 1940, betreffende de stichting van krijgsraden te velde" en voorziet in de oprichting van een nieuwe krijgsraad te velde, deze keer "Bij den Commandant der fractie van het Leger dat zich in het Vereenigd Koninkrijk Groot-Brittanje bevindt" (Art. 2). (19) Het MB van 31 oktober 1940 vormt de legale basis voor wat vandaag beter bekend staat als de "Krijgsraad te velde bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië." Het MB is evenwel niet de enige juridische grondslag voor de werking van de militaire rechtscolleges. Dat de Belgische overheid op vreemd grondgebied in volle oorlogstijd een 'nieuw' leger opbouwt, vergt vanuit diplomatiek oogpunt enig overleg met de Britten. Om een en ander in goede banen te leiden, stemt het Britse parlement de 'Allied Forces Act' van 22 augustus 1940. Die staat het toe aan de regeringen in ballingschap om op Brits grondgebied aan de wederopstanding van de respectieve nationale legers te werken. Dat gebeurt onder geallieerde vlag en in nauwe samenwerking met het Britse leger, maar - en dat is van zeer groot belang - terzelfdertijd blijft de "discipline separate from the British military". (20) Het verdrag regelt de reorganisatie en de bewapening op vreemd (Brits) grondgebied en zorgt ervoor dat België en andere landen (Polen, Tsjechoslowakije, enz.) op autonome basis maar onder zeer strikte voorwaarden deel kunnen nemen aan de oorlog onder geallieerde vlag, eerder dan dat zij troepen moeten leveren die onder Britse vlag ten oorlog trekken. Eén van de gevolgen van de vermelde 'clausule' is dat de Belgische regering dus bevoegd blijft voor alles wat met de organisatie van 'tucht' (en de werking van het militair gerecht) te maken heeft - zij het met enkele duidelijke beperkingen waar hieronder nog verder zal op ingegaan worden. (21) Later, in 1942, volgt een herziening die uitmondt in ('Allied Powers (War Service) Act' (zomer van 1942).
Op het moment dat het Duitse leger België binnenvalt is Auditeur-generaal Walter Ganshof Van der Meersch nog maar ongeveer een maand in functie. Zoals voorzien in meerdere wetten die tijdens het interbellum het licht zien ter verdediging van de "Veiligheid van de Staat", komt hij vrijwel meteen in actie. (22) Samen met Robert De Foy (Administrateur-generaal van de Belgische Dienst voor de Staatsveiligheid - voor maart 1940 is dit de Dienst van de Openbare Veiligheid) is hij zeer nauw betrokken bij wat later een bijzonder controversiële periode zal blijken te zijn in de Belgische oorlogsgeschiedenis: de "arrestaties en deportaties van mei 1940". (23) Als Auditeur-generaal is Ganshof samen met de minister van Justitie en de bevoegde krijgsauditeurs één van de hoofdverantwoordelijken voor het aanhouden en wegvoeren van meerdere duizenden personen die "als een bedreiging voor de veiligheid van de staat werden gezien of waarvan de aanwezigheid de militaire operaties konden belemmeren". (24) Het gaat voornamelijk om uit Duitsland en Centraal- en Oost-Europa afkomstige Joden die doorheen de jaren 1930 naar België gevlucht zijn. Maar er zijn ook anderen, zoals van spionage verdachte Duitsers en militanten van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV), het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso), Rexisten en ook communisten. Zij worden allen met treinen naar Frankrijk gevoerd. (25)
Bezet België
Tijdens de 18-Daagse Veldtocht blijft Ganshof op zijn post en volgt hij het militair hoofdkwartier richting Frankrijk. (26) Naar Londen trekken, lukt hem evenwel niet. Waarna hij uiteindelijk terugkeert naar België. Dit doet hij met toestemming van de bezettende overheid én rugdekking van de minister van Justitie. Twee maanden later, wanneer het merendeel van de gedeporteerde Belgen terug in België is, gaat de Duitse bezetter over tot zijn arrestatie. (27) Dat gebeurt op 6 juli 1940. (28) Intussen neemt zijn substituut Paul Anspach - na zelf ook enkele maanden gearresteerd en opgesloten geweest te zijn - de zaken waar in de lokalen van het Auditoraat-generaal. (29) Hij maakt er werk van de liquidatie van de krijgsauditoraten te velde en waakt er over de archieven waarvan dan al een deel door de Duitsers in beslag is genomen. (30) Dit alles doet Anspach onder de vlag van de "Service des Archives des Juridictions militaires" en in nauwe samenwerking met de secretaris van Ganshof, Paul Dayez. (31) Ook blijft Anspach doorheen de oorlogsjaren in contact staan "avec les anciens auditeurs militaires en campagne, leur donnant des directives et commençait à réunir les éléments qui ont constitué dans la suite des dossiers à charge d'inciviques". (32) Eind december 1940 mag ook Ganshof de gevangenis verlaten. Maar hij krijgt wel een beroepsverbod. Dat dwingt hem om steeds meer in de illegaliteit te opereren. Het meest van belang zijn de pogingen van Ganshof om "samen met een zeker aantal personaliteiten" een comité te vormen. Een en ander mondt uit het in het zogenaamde Comité Gilles dat optreedt als "correspondent van de regering" in het bezette België. Het Comité komt telkens op andere plaatsen bijeen en bestaat uit, aldus Ganshof in een zeldzame getuigenis over deze periode, Jacques Basyn, Léon Bekaert, Edgard De Bruyne, Jules Delruelle, Charles De Visscher, Herman Vos en hijzelf. (33) Hoe invloedrijk deze groep is, blijkt uit het feit dat zij het allen - op Ganshof na - tot minister schoppen na de oorlog. Charles De Visscher en Ganshof zijn de gangmakers van dit comité dat in contact staat met Londen en als taak heeft "de regering in te lichten over de toestand in het bezette land, haar concrete voorstellen voor te leggen, de van haar uitgaande richtlijnen in België door te zenden en over de toepassing ervan te waken". Het Comité Gilles blijft actief tot de bevrijding van het land. Maar Ganshof zelf geeft er slechts tot de zomer van 1943 leiding aan. Eind 1942 belandt hij immers opnieuw in de gevangenis. Samen met een honderdtal andere belangrijke personaliteiten sluit de bezetter hem van december 1942 tot februari 1943 op in de Citadel van Hoei. Iets wat hem later, in maart 1943, nog eens overkomt. Ganshof beseft dat de grond hem te heet onder de voeten wordt, waarna hij onderduikt en vlucht naar Londen. In het Comité Gilles vervangt de latere Eerste Voorzitter van het Militair Gerechtshof Willy Loppens hem. Ganshof zijn vlucht leidt hem - samen met zijn vrouw - door de Pyreneeën om vervolgens via Portugal naar Groot-Brittannië te gaan.
Het Auditoraat-generaal te Londen
Ganshof komt aan te Londen op 7 juli 1943 en neemt meteen zijn positie van Auditeur-generaal terug op. (34) Het Auditoraat-generaal functioneert immers, net als het militaire gerecht meer algemeen, in Groot-Brittannië verder bij de kleine groep van Belgische Strijdkrachten ter plaatse. (35) In de jaren voordien staat het "Londense" Auditoraat-generaal onder leiding van een tijdelijke vervanger: de magistraat en substituut Auditeur-generaal Fernand Lepage. (36) Die is daar door een besluit van de ministerraad (19/11/1940) toe gemachtigd. Daar komt nog bij dat Lepage niet alleen "désigné" is "pour remplir les fonctions de Substitut de l'Auditeur-général" maar ook "durant l'empêchement du titulaire" die van "Administrateur de la Sûreté d'Etat". (37) Lepage is dus chef ad interim van de Staatsveiligheid én dienstdoendAuditeur-generaal - twee sleutelrollen in oorlogstijd. (38)De Staatsveiligheid, als opvolger van de "Sûreté Publique", bestaat sinds 9 maart 1940 'opnieuw'. In vooroorlogs België ressorteert die dienst onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Defensie, maar in Groot-Brittannië gebeurt dat onder de politieke verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. Op die manier hoopt de regering de invloed van de Koning en het leger te temperen. Het resultaat is dat er in Groot-Brittannië twee Belgische inlichtingendiensten actief zijn: een burgerlijke (Staatsveiligheid) en een militaire (de zgn. Tweede Sectie/Directie van het ministerie van Defensie).
Het mag duidelijk zijn: Lepage oefent een bijzondere cumul uit - iets wat niet zonder contestatie blijft. (39) Omtrent het functioneren van Lepage in Londen is er dan ook heel wat te doen. Meerdere historici besteden uitgebreid aandacht aan voornamelijk: de moeilijke relatie met de militaire tegenhanger onder leiding van Kolonel Marissal, de spanningen met de diverse Britse geheime diensten, de complexe relatie met het verzet in bezet België (en dan met name het Geheim Leger) enz. Maar ook intern krijgt Lepage meermaals af te rekenen met conflicten, zoals bijvoorbeeld met de substituut krijgsauditeur Frédéric Dumon. (40) Die legt een gelijkaardig parcours af als Lepage en werkt in Groot-Brittannië als militair magistraat in dienst van de Staatsveiligheid onder de leiding van die laatste. (41) Dat doet hij o.m. vanuit Lissabon. Maar een verschil in visies drijft het conflict tussen beide op de spits. Het gaat zelfs zo ver dat Dumon zijn ontslag indient midden 1942 als substituut krijgsauditeur, dit uit onvrede met de gang van zaken bij de Staatsveiligheid onder leiding van Lepage. (42) Die laatste aanvaardt het ontslag en verwijt Dumon eigengereidheid en meermaals zijn boekje te buiten te zijn gegaan. Ook van de kant van Dumon is de onvrede zeer reëel. Hij zou zelfs een bericht laten sturen hebben hierover naar Ganshof in bezet België, met de boodschap om naar Londen te komen - een bijzonder risicovolle onderneming. (43)
Na de aankomst van Ganshof in Londen omstreeks juli 1943 is er geen sprake meer van onduidelijke machtsverhoudingen. Autoritair trekt de Auditeur-generaal het laken naar zich toe - iets wat de regering ook uitdrukkelijk wenst. Al snel daagt het ook bij Lepage dat er maar één chef is. Wanneer er discussie of onduidelijkheid is, krijgt de voormalige substituut van het Brusselse parket in duidelijke bewoordingen te horen van Ganshof dat hij het alles in acht genomen goed heeft gedaan tijdens diens afwezigheid, maar dat het nu Ganshof is die aan het hoofd staat van het militair parket. (44)
Vrijwel meteen neemt die laatste op het Auditoraat-generaal opnieuw het vervolgingsbeleid in handen en probeert hij het krijgsauditoraat te velde bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië aan te sturen. Dat vergt enige tijd want het krijgsauditoraat heeft het tijdens de eerste oorlogsjaren immers bijzonder moeilijk. (45) Om dit alles zo efficiënt mogelijk te doen, eist Ganshof meermaals personeelsversterkingen van de regering in Londen - waarna onder andere de jonge en getalenteerde magistraten Alfred Wauters en Paul Bihin naar Londen gehaald worden. (46) Toch blijven de middelen schaars en blijft ook de staat van het krijgsauditoraat te velde - afgaande op rapporten uit die periode - op zijn zachtst gezegd 'moeilijk'. Pas vanaf begin 1944 verbetert de situatie gevoelig wanneer er opnieuw personeelsversterking bijkomen.
De 'Londense' activiteiten van Ganshof beperken zich zeker niet alleen tot zijn rol van Auditeur-generaal die het militair strafrechtelijke beleid aanstuurt. Hij trekt ook andere bevoegdheden naar zich toe en ontpopt zich in geen tijd tot dé centrale figuur in de voorbereiding van de bevrijding van het land en alles wat daar komt bij kijken: ordehandhaving, politiehervormingen, relaties met de geallieerde legers (hoofd van de 3de Sectie van de Belgische Militaire Missie bij de "Supreme Headquarters of the Alied Expeditionary Forces" (SHAEF)) (47), voorbereiding van de naoorlogse bestraffing van de samenwerking met de vijand (zowel juridisch-technisch als organisatorisch) enz. Tegen die achtergrond komt hij ook aan het hoofd te staan van een nieuwe organisatie die rechtstreeks op de naoorlogse periode gericht is: het Hoog Commissaris voor 's Rijks Veiligheid (HCRV). (48) In die hoedanigheid komt hij in de hiërarchie ook formeel 'boven' Lepage te staan. Om zijn contacten met de geallieerde legerleiders onder een serieus gesternte te kunnen voeren eist en krijgt hij tot slot ook de graad van luitenant-generaal in het Belgisch leger. (49)
Bevoegdheden
Dat het Auditoraat-generaal vanuit Londen opereert, verandert in wezen niets aan de bevoegdheden. Zo blijft de Auditeur-generaal logischerwijs aan het hoofd staan van het militaire parket en treedt hij in die hoedanigheid (of één van zijn substituten) ook in Londen op als als openbaar ministerie in beroepszaken voor de Londense kamer van het Krijgshof (of wanneer de verdachte een hogere officier is). Voorts zijn de bevoegdheden in oorlogstijd achtereenvolgens:
De territoriale bevoegdheid ("ratione loci") van de militaire rechtscolleges is onderworpen aan het zogenaamde "vlaggenrecht". Dat wil zeggen dat een staat bevoegd blijft ("rechtsmacht houdt") over de leden van zijn legers, ook wanneer die zich op buitenlands grondgebied bevinden. (50) Die bepaling is bijzonder relevant voor de activiteiten van de krijgsraden te velde bij Belgische strijdkrachten te Groot-Brittannië. Het is exact die kwestie van de territoriale bevoegdheid die vervat zit in de zogenaamde "Allied Forces Act" van 22 augustus 1940. (51)
Nauw verbonden hiermee zijn de bevoegdheden "ratione personae". Meer algemeen geldt dat de krijgsraad (te velde) in eerste aanleg recht spreekt over militairen (of burgers die daaraan gelijkgesteld zijn). Het gaat om de berechtiging van militaire misdrijven of misdrijven van gemeenrecht gepleegd door militairen. (52) Tegen deze vonnissen kunnen veroordeelden hoger beroep aantekenen bij het Krijgshof (Militair Gerechtshof). Hogere officieren verschijnen meteen voor het Krijgshof dat geen vonnissen, velt, maar wel arresten. Krijgsraden kunnen zowel in vredes- als in oorlogstijd zittingen houden, maar tijdens oorlogsperiodes - en dus ook te velde - gaat het bereik ervan verder. Terwijl krijgsraden in vredestijd enkel maar bevoegd zijn voor de berechting van militairen en daaraan gelijkgestelde personen, komen daar in oorlogstijd o.a. ook spionnen, krijgsgevangenen en personen verdacht van inbreuken tegen de externe veiligheid van de staat bij. (53) Met name dat laatste, inbreuken tegen de externe veiligheid van de staat, is van groot belang voor het Auditoraat-generaal te Londen.
Resten tot slot nog de bevoegdheden "ratione materiae". Die verschillen niet fundamenteel van wat meer dan een eeuw eerder te boek gesteld is. Het militair strafrecht is immers, aldus militair rechtshistoricus Stanislas Horvat, een "relict" van de vroege 19e eeuw. Aan de vooravond van Wereldoorlog II is die situatie dus niet fundamenteel gewijzigd. (54) Wel bestaat er sinds 27 mei 1870 een Militair Strafwetboek (MSW) (soms ook "Wetboek van militair strafrecht" genaamd). Dat is opgevat als een aanvulling op het meer algemeen geldende Strafwetboek (SW). Om die reden bestaat het MSW uit slechts 62 artikelen die enkel maar zeer specifiek te maken hebben met militair strafrecht. Toch spreken de militaire rechtbanken ook recht ten aanzien van militairen (en daaraan gelijkgestelden) die inbreuken begaan tegen de artikelen van het SW die niet direct ingaan tegen wat in het MSW staat. Dat zijn de hierboven al vermelde "misdrijven van gemeenrecht" (bijvoorbeeld doodslag). De belangrijkste misdrijven die opgenomen zijn in het MSW van 1870, en die ook in oktober 1940 nog centraal staan, zijn: verraad (Arts. 15 en 16), spionage (arts. 17, 18 en 18bis), capitulatie en overgave (arts. 19, 20 en 22), postverlating en verzuim zich naar zijn post te begeven (arts. 21-26), beledigingen jegens de persoon van de Koning of andere beschermde personen of instellingen (art. 27), insubordinatie (art. 28), muiterij (arts. 29-32), gewelddaden en smaad tegen een meerdere (arts. 33 t.e.m. 42), desertie (arts. 43 t.e.m. 52) en diefstal (arts. 54-57). (55) De belangrijkste militaire straffen zijn naargelang het om "criminele" of "correctionele" (of een combinatie van beide) zaken gaat: de dood met de kogel, de militaire gevangenisstraf, de militaire degradatie/afzetting of een tuchtsanctie. (56) Na 1870 is het MSW meermaals geamendeerd - en dan met name na de Eerste Wereldoorlog. Zo wijzigen omstreeks 1923 sommige straffen, maar aan de principes raakt men niet.
In 1899 vervolgens ziet ook het "Wetboek van Strafrechtspleging voor het Leger"(WSL) het licht. Dat wijzigt niets aan het MSW maar regelt de bevoegdheden (over wie spreekt het militaire gerecht welke straffen uit) en de gerechtelijke organisatie. (57) Dit WSL maakt initieel deel uit van een groots opgezette hervorming. En hoewel het voorontwerp voorziet in 9 titels, geraken er maar 2 titels gestemd in het parlement. De volgende 7 - o.m. over de procedures voor de krijgsraad en het Krijgshof - blijven liggen. Voor wat betreft de procedure geldt aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog dus nog steeds wat er in 1814 op papier is gezet, met alle problemen en onduidelijkheden van dien: "Het resultaat van de herhaaldelijke "oplappingen" van de militaire strafprocessuele wetgeving was dat deze wetgeving niet geschikt was voor een onmiddellijk gebruik in oorlogsomstandigheden. Gedurende de processen tijdens Wereldoorlog I zou inderdaad blijken dat een heleboel bepalingen nog problemen stelden". (58) Het leidt nog tijdens en na de oorlogsjaren tot talrijke amendementen, onder meer in 1916, 1921 en 1954. (59) Het gevolg is dat de bevoegde instanties tijdens deze specifieke momenten en situaties terug moeten grijpen naar nieuwe wetgeving of naar omzendbrieven. (60)
Een specifieke bevoegdheid: de vervolging van overzeese dienstweigeraars en deserteurs
De vaststelling dat het militair gerecht als gevolg van de zeer specifieke omstandigheden waarin het opereert veelal ook te maken krijgen met complexe juridische kwesties die nauw verbonden zijn met die specifieke militaire, politieke en juridische context, geldt eveneens voor de militaire rechtscolleges in Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook tijdens deze jaren ziet de regering zich genoodzaakt om nieuwe wetgeving af te kondigen. Met name de vervolging van specifieke categorieën dienstweigeraars en deserteurs springt daarbij in het oog. Zo moet de besluitwet van 17 juli 1941 het mogelijk maken (voor de duur van de oorlog) om desertie bij verstek te veroordelen, iets wat tot dan toe niet kan. (61) De besluitwet laat het toe: "pour le temps de guerre la poursuite par défaut des déserteurs" en dit omwille van "des considérations de fait résultant de l'état de guerre. Celui-ci demande que le déserteur puisse être poursuivi par défaut". (62) Voor 1941 stelde men pas vervolging in "le jour de la rentrée du déserteur à son unité, ou le jour où le déserteur cesse d'être militaire". (63)
Een tweede wapen waarover het militair gerecht beschikt is de besluitwet van 29/04/1943. Die behandelt niet specifiek desertie, maar wel de 'stuiting der verjaring in strafrechtzaken'. (64) Op die manier geldt onder meer dat "de verjaring van de vordering tot de bevrijding van het grondgebied wordt 'gestuit' voor alle misdaden en wanbedrijven welke bepaald zijn in o.a. het MSW. Concreet wil dat zeggen dat Belgische soldaten die deserteren en daar in regel volgens het MSW 2 jaar straf voor riskeren (en waarvoor de verjaartermijn drie jaar bedraagt) hun straffen niet langer kunnen ontlopen zolang het Belgische grondgebied nog bezet is. (65) Deze maatregel van de Londense regering maakt dus vervolging na de bevrijding mogelijk van inbreuken tegen artikels van het MSW.
Hier nauw verband met houdende is de kwestie van de vervolging van overzeese dienstweigeraars en deserteurs. Die is bijzonder complex en kost de Londense regering in ballingschap veel tijd en moeite. Al in de herfst van 1940 neemt de regering de beslissing om het Belgische troepenpotentieel in de mate van het mogelijke aan te sterken. (66) Dat doet het onder meer door de militiewetgeving toe te passen en de Belgische staatsburgers die in het buitenland verblijven te rekruteren, daar roepen ze o.a. op 03/12/1940 en 11/03/1941 toe op. (67) Het gaat in de eerste plaats om Belgen die in Groot-Brittannië aanwezig zijn. Maar ook de Belgen tussen de 16 en 45 jaar die in andere landen verblijven waar België diplomatieke vertegenwoordiging heeft, en dus ook in Belgisch-Congo en het mandaatgebied Ruanda-Urundi, worden verwacht zich ter plekke bij de ambassades aan te bieden. Vervolgens ondergaan zij een medische controle bij een arts die hun geschiktheid voor de dienst vaststelt en een "met redenen omkleed verslag" opstelt voor het Werfbureau te Londen. (68) Daar valt de formele beslissing die het Werfbureau via een aangetekend schrijven aan de betrokkene bezorgt. Nog eens korte tijd later volgt dan de dag van de feitelijke inlijving. Wie zo'n oproepingsbrief krijgt en beslist daar niet op te reageren riskeert vervolging voor 'refractariat' of 'wederspannig' zijn' ('dienstweigeraars'), met straffen tot gevangenzetting van één tot drie jaar. Als de persoon in kwestie daar wel gevolg aan geeft, maar later niet terugkeert uit bijvoorbeeld een tijdelijk verlof, zelf beslist om de opleidingskampen 'overzee' definitief de rug toe te keren of gewoon na eerdere registratie niet komt opdagen bij het rekruteringsbureau voor het medisch onderzoek of de formele 'inlijving', riskeert vervolging voor desertie. (69)
Op die manier krijgen tal van jonge Belgen uit voornamelijk de Verenigde Staten en Canada oproepingsbrieven. Maar ook in andere landen, zoals bijvoorbeeld de Belgische kolonie in Brazilië, krijgen jonge mannen een brief om zich aan te melden voor medische controles. Volgens Carlo Segers - geschiedschrijver en zelf ook aanwezig in Groot-Brittannië als soldaat - antwoorden er van de 17.000 Belgen in Canada tussen de 25 en 45 jaar zo'n 600. Daarvan zouden er volgens hem slechts daadwerkelijk 200 toetreden. Uit Noord-Amerika, waar op dat moment zo'n 120.000 Belgen verblijven, zouden er slechts 18 komen opdagen in die eerste maanden. (70) Het idee om snel een paar duizend Belgen extra te rekruteren blijkt dus ijdele hoop. (71) Eén verklaring hiervoor vloeit voort uit het feit dat de Canadese en Amerikaanse regeringen niet zo happig lijken om buitenlandse wetgeving inzake dienstplicht toe te passen of te laten toepassen door de respectieve ambassadeurs op hun eigen grondgebied. Komt daar ook nog bij dat de jonge mannen met Belgische nationaliteit die daar verblijven zelf ook niet overlopen van enthousiasme. Tot slot staan tussen woord en daad - naast tal van politieke en praktische - vooral ook juridische bezwaren. Zo laat de "Allied Forces Act" het in principe toe dat de Belgische regering onderdanen die in het buitenland verblijven oproept om dienst te nemen, dit op basis van de bestaande Belgische militiewetgeving. Echter, over hoe de regering in ballingschap dit concreet af kan dwingen, slepen de onderhandelingen met de Britse gastheren maandenlang aan. Die laatste voeren gelijkaardige gesprekken met de andere regeringen in ballingschap (Nederland, Polen, Slowakije enz.). Finaal monden de discussies uit in de "Allied Powers (War Service) Act" van augustus 1942 die uiteindelijk pas begin april 1943 in werking treedt. Dit uitblijven van een akkoord maakt dat het krijgsauditoraat bij de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië tot april 1943 vervolging instelt (bij verstek) ten aanzien van die personen die weigeren dienst te nemen en/of deserteren, maar ook dat verloopt om allerlei redenen zeer moeizaam. Drie factoren springen daarbij in het oog: 1) het bijzonder tijdrovende karakter van de correspondentie met de ambassadeurs in het buitenland; 2) de beperkte middelen van de militaire rechtscolleges in Groot-Brittannië en 3) het dwarsliggen door de Britse autoriteiten van het (bij verstek) veroordelen van personen die in de ogen van de Britten eigenlijk geen militairen zijn. Van belang vooral zijn punten twee en drie. Inzake de organisatie van het krijgsauditoraat bij de Belgische strijdkrachten te Groot-Brittannië: daar verdelen de verschillende (subtituut-) krijgsauditeurs deze zaken ten aanzien van deserteurs "overseas" en "refractaires" onderling. Het zijn in de eerste plaats krijgsauditeur Georges Waucomont en substituut krijgsauditeur Jean Gerard die deze zaken op hun bureau krijgen. Voor hen betekent dit vooral heel wat extra werk bovenop het onderzoek naar en de eventuele vervolging van de Belgische militairen die al ter plekke zijn in Groot-Brittannië. Het duurt dan ook niet lang eer er grote vertragingen ontstaan, voornamelijk door het gebrek aan mensen en middelen. Dit komt de geloofwaardigheid van deze pogingen tot vervolging niet ten goede, niet in het minst bij de Belgen in het buitenland zelf. In een ongedateerde (vermoedelijk eind 1943 opgestelde) kritische doorlichting over de werking van de afdeling van het krijgsauditoraat te Leamington-Spa staat hierover te lezen dat deze zaken: "ont été retardées avant tout par les difficultés exceptionnelles de leur instruction. Les renseignements indispensables fournis par les agents diplomatiques ont mis un temps considérable (...) très fréquemment ils étaient dangereusement incomplets et inexacts." (...) Om die reden beslist het militair gerecht midden 1943 "d'intenter des poursuites par défaut lorsque la chose était pratiquement réalisable." (...) "il parait cependant souhaitable de hâter la solution de ces affaires de désertion. Il importe que les citoyens soumis à des obligations militaires ne puissent, en spéculant sur les difficultés nées de l'éloignement s'y soustraire volontairement et jouir de l'impunité." (72) Niet veel later, omstreeks mei 1943, komt dan - uit Britse hoek - een nieuwe opdoffer. Wat in de maanden en jaren ervoor nog oogluikend en met enig gemor werd toegestaan, kan vanaf dan niet meer. In een schrijven aan de Belgische autoriteiten laat een Britse hooggeplaatste ambtenaar van het Foreign Office weten dat "It is, however, a different matter to maintain that the Belgian Government are entitled to take proceedings against these defaulters in courts martial held in this country, for such powers are not accorded to them under British law. My government attach considerable importance to such proceedings not to be taken as there might well be very serious complications of measures of jurisdiction were taken in this country when not authorized by British Law". (73) Twee zaken zijn daarbij van belang. Enerzijds gaat het om het principe van de veroordeling bij verstek van vermeende dienstweigeraars en deserteurs. Anderzijds stelt zich - aldus de Britten - het probleem dat de Belgische onderdanen in het buitenland strikt gezien geen militairen zijn en dus niet voor het militair gerecht kunnen gedaagd worden. De pas in Londen aangekomen Ganshof zoekt nog nog naar een compromis, maar op 17 april 1944 valt het doek definitief en kan Ganshof niet anders dan aan de bevoegde krijgsauditeur en zijn substituten bevelen om: "de renoncer provisoirement à citer les réfractaires et déserteurs belges résidant à l'étranger devant le Conseil de Guerre". (74)
Later - wanneer het militair Gerecht terug actief is op het (gedeeltelijk) bevrijde Belgisch grondgebied - komt de kwestie opnieuw bovendrijven. Vanaf dan speelt het argument van de botsende jurisdicties immers niet langer en kan er alsnog vervolging ingezet worden. Ganshof beveelt dan ook aan de krijgsauditeur in Groot-Brittannië om de dossiers naar Brussel op te sturen. De minister van Binnenlandse Zaken die bevoegd is voor militie, Adolphe Van Glabbeke, krijgt de vraag om alle relevante stukken en rapporten aan het militair gerecht te bezorgen. (75) Het opnieuw op de agenda komen van deze kwestie gebeurt naar aanleiding van enkele specifieke zaken van Belgen in het buitenland die - bijvoorbeeld - van Brazilië naar de Verenigde Staten willen reizen en daar een paspoort voor nodig hebben maar dat niet krijgen bij de ambassade omdat zij niet in regel zijn met de militiewetgeving. Zij staan - hoewel daarom zeker niet altijd veroordeeld - immers geboekstaafd als "dienstweigeraar" of "deserteur". (76) De bevoegde minister van Binnenlandse Zaken Adolphe Van Glabbeke vat het als volgt samen: "La suspension des poursuites n'entrainant pas la suppression de l'infraction et ne modifiant pas l'état du milicien". (77) In de lente van 1947 komen de bevoegde autoriteiten eindelijk tot een besluit over wat hiermee aan te vangen. In een lange nota schetst de Auditeur-generaal het probleem en de door hem voorgestelde oplossing: "depuis le dépôt des plaintes, du chef de réfractariat ou de désertion de deux à trois années se sont écoulées durant lesquelles ces procédures sont restées en suspens". Het is dan ook niet verwonderlijk dat een zeker aantal van zij die verdacht worden van dienstweigering het land al verlaten hebben waar ze destijds gecontacteerd zijn om aan hun militieverplichtingen te voldoen. Bovendien - en dat is belangrijk voor de latere bewijsvoering - "il n'apparaît pas certain que les prévenus aient été touchés personnelement et spécialement par l'organe qualifié du gouvernement belge à l'étranger. Sans doute la loi est-elle sensée n'être ignorée de personne mais cette circonstance constitue un élément de plus dans l'apprécation de l'opportunité des poursuites". Een eventuele zonder gevolg klassering kan dus afhangen van "l'absence de preuve que cette correspondance avait réellement touché l'intéresé". (78) Vanuit die overwegingen stelt het Auditoraat voor om enkel maar vervolging in te stellen ten aanzien van die dienstweigeraars van wie de weigering zeer duidelijk en intentioneel was en voor wie uit de bewijslast zeer duidelijk de intentie blijkt dat zij zich wilden onttrekken aan de militiewetgeving. (79) Op de vraag of dat op veel nieuwe veroordelingen zal uitdraaien, wil de dan dienstdoende Auditeur-generaal Max Huwart niet vooruitlopen. Hij laat alvast de resterende dossiers aan de bevoegde krijgsauditeurs - en dan met name aan de krijgsauditeur te Brussel - bezorgen. De bal ligt dan in hun kamp. (80)
Tegen hoeveel van deze 'overseas' er omwille van desertie of 'refractariat' uiteindelijk dossiers geopend zijn, valt op basis van de huidige stand van het historisch onderzoek niet te achterhalen. Het exacte aantal is dus niet gekend. Tot die vaststelling komt ook Auditeur-generaal Fernand Vander Vorst in 1984 wanneer hij een vraag beantwoordt van de toenmalige directeur van het "Navorsings- en Studiecentrum van de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog" (NSGWO) Jean Vanwelkenhuyzen. Die wilde weten hoeveel dossiers er bij de bevrijding van het grondgebied geopend waren "contre des réfractaires" en hoeveel er tot een effectieve veroordeling hadden geleid. Waarop Vander Vorst antwoordt dat: "Il ne m'est, par ailleurs, pas possible non plus de vous dire si beaucoup de dossiers ont été ouverts (...) aucun relevé n'ayant été établi à cet égard." (81)
Activiteiten
Naast de hierboven aangehaalde bevoegdheden zijn er ook nog enkele andere werkzaamheden te onderscheiden. (82) Een eerste is het verzekeren van een performante interne werking van het Auditoraat-generaal. Dat klinkt logisch, maar gezien de evacuatie van het Auditoraat-generaal van Brussel naar Londen is dat geen evidentie. Door de afwezigheid van de gebruikelijke lokalen, bibliotheken, juridische documentatie (rechtsleer en rechtspraak), archieven, personeel enz. dient men in Londen omstreeks de herfst van 1940 in zekere zin 'opnieuw' te beginnen. Mede dankzij de vele moeilijkheden waar de Belgische autoriteiten in Groot-Brittannië met te maken krijgen, neemt dat de nodig tijd en energie in beslag. Het eindresultaat van die pogingen is de hieronder beschreven reeks dossiers inzake "principekwesties" (inventarisnummers 4-160).
Naast de interne organisatie en de algemene werking van het militair gerecht is het Auditoraat-generaal ook verantwoordelijk voor de rechtsbedeling. Het belangrijkste aspect van die functie is het toezicht op het functioneren van de militaire rechtscolleges te Groot-Brittannië, en dan bijzonderlijk het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië. Een combinatie van meerdere factoren (o.m. de moeilijke situatie waarin de Belgische soldaten zich bevonden, de oorlogsgebeurtenissen, de capitulatie van de Koning, het veelal afgesneden zijn van familie in bezet gebied, het gebrek aan een strijdtoneel enz.) leidt namelijk tot heel wat spanningen bij de Belgische soldaten in Groot-Brittannië, met voor gevolg dat het militair gerecht er de handen vol heeft. (83) Het Auditoraat-generaal ziet in eerste instantie toe op al die verschillende aspecten (openen van onderzoek, al dan niet instellen van vervolging, toezicht op de strafuitvoering door het krijgsauditoraat enz.), maar kan terzelfdertijd - gezien de moeilijke werkomstandigheden van het krijgsauditoraat - niet anders dan ook helpen met het administratief beheer of het aanleggen van juridische documentatie waar de militaire magistraten en andere (griffie-) medewerkers dan gebruik van kunnen maken.
Tot slot, wanneer het in de literatuur gaat over de werkzaamheden van het Auditoraat-generaal te Londen, komt vaak de voorbereiding van de repressie van het incivisme en de bevrijding van het land aan bod. Gezien de zeer voorname rol die Auditeur-generaal Walter Ganshof van der Meersch in deze vraagstukken speelt is dat ook logisch. Toch hebben deze activiteiten maar weinig sporen nagelaten in het archief van het Auditoraat-generaal te Londen. Eerder diepgravend historisch onderzoek naar deze thematieken heeft namelijk aangetoond dat deze voorbereidingen veelal plaatsvonden in andere vaak ad hoc opgerichte organen onder leiding van de bevoegde ministers. (84) Steevast zetelt Ganshof (of één van zijn medewerkers) in deze groepen of stuurt hij die zelf aan - maar de neerslag ervan is daarom niet bewaard in het archief van het Auditoraat-generaal (zie "Verwant materiaal"). Bovendien - en dat is zeer belangrijk - doet Ganshof dit niet alleen in de hoedanigheid van Auditeur-generaal, maar ook als Hoog Commissaris voor 's Rijks Veiligheid. Het cumuleren van deze en nog andere rollen heeft ook een impact gehad op de archiefvorming. Met als resultaat dat onderzoekers die vooral geïnteresseerd zijn in stukken met betrekking tot de (voorbereiding van) de repressie en de bevrijding van het Belgische grondgebied elders dienen te gaan zoeken.
De organisatie van het Auditoraat-generaal te Londen is zeer beperkt in omvang, en dan met name qua personeel. Nauwkeurige personeelsoverzichten zoals die terug te vinden zijn in de archieven van het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde zijn niet bewaard gebleven. Het heeft er dan ook alle schijn van dat er op het niveau van het Auditoraat-generaal tot voor de aankomst van Ganshof weinig andere personen werkzaam waren dan de verantwoordelijke substituut Auditeur-generaal Fernand Lepage zelf - vermoedelijk voorzien van enkele klerken. Pas later, na de aankomst van Ganshof in Londen, komen er twee substituten bij het op het Auditoraat-generaal. In eerste instantie is dat de voormalige krijgsauditeur Georges Waucomont. Hij wordt later vervangen door Jean Flacon. (85)
Verder is het Auditoraat-generaal te Londen uiteraard actief binnen het bredere krachtenveld van de militaire rechtscolleges te Groot-Brittannië. Dat bestaat in de eerste plaats uit het krijgsauditoraat en de krijgsraad te velde bij de Belgische Strijdkrachten. Kenmerkend voor de werking van die laatste is de opdeling in verschillende 'afdelingen'. In theorie is er slechts één krijgsauditoraat en één krijgsraad te velde actief bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië, maar in realiteit bestaat die doorheen de oorlogsjaren uit verschillende afdelingen: te Londen, bij Groupement I, te Leamington Spa, bij Groupement II en in Noord-Ierland. De reden voor deze keuze voor 'afdelingen' - en niet het telkens opnieuw oprichten van nieuwe autonome krijgsauditoraten en krijgsraden te velde - moet gezocht bij het internationale krachtenveld waarbinnen de Belgen spelen, de afhankelijke relatie van Groot-Brittannië en de diplomatieke akkoorden. Binnen die constellatie zijn het Auditoraat-generaal en het Krijgshof in hoger beroep aan zet.
Tot slot, het Auditoraat-generaal in Londen - en dan met name Auditeur-generaal Walter Ganshof van der Meersch - is nauw betrokken bij de voorbereiding van de bevrijding van het land, de contacten met de geallieerde legerleiding, de ordehandhaving en de bestraffing van de collaboratie. In die hoedanigheid is hij naast Auditeur-generaal ook "Hoog Commissaris voor 's Rijks Veiligheid" en hoofd van "de 3de Sectie van de Belgische Militaire Missie bij het hoofdkwartier van de geallieerde strijdmachten (SHAEF)". Elk van deze functies komt met specifieke taken, organisaties en doelstellingen. En hoewel de bevoegdheden in zekere zin 'aanleunend' lijken, mogen deze niet allemaal als één en ondeelbaar te zien. Elke functie heeft zijn eigen specifieke bevoegdheden. Dat verklaart mee de inhoud van de in deze inventaris beschreven stukken.
Het archief van het Auditoraat-generaal te Londen wordt vermoedelijk kort na de bevrijding van het Belgische grondgebied overgebracht naar Brussel, samen met de andere archieven van het militair gerecht bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië. Zekerheid bestaat er daar evenwel niet over. Want over de historiek van het archief van het Auditoraat-generaal te Londen zijn namelijk nauwelijks of geen bronnen bewaard gebleven. Gezien de talrijk bewaarde stukken over de overbrenging van de archieven van de andere militaire rechtscolleges te Groot-Brittannië kan dat enigszins verbazen (inv. nrs. 250-255). (86) De overbrenging van die laatste vindt plaats rond november 1945. Dan beslist Auditeur-generaal Walter Ganshof van der Meersch, na overleg met de Staatsveiligheid, om deze naar België te laten overkomen. Dat gebeurt op meer systematische wijze na februari 1946 en gaat gepaard met het opmaken van vrij gedetailleerde overdrachtslijsten - iets wat voor het archief van het Auditoraat-generaal te Londen dus niet het geval lijkt te zijn. De eerste 'halte' is de Zaal Lejeune op het Brusselse Justitiepaleis waar zij worden verzameld. De neerlegging bij de griffie van het Militair Gerechtshof van de dossiers van de Krijgsraad te velde bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië loopt uiteindelijk ten einde midden maart 1947.
In de daaropvolgende fase blijven de archieven van het Auditoraat-generaal te Londen (evenals die van de andere militaire rechtscolleges te Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog) decennialang onaangeroerd op het Brusselse Justitiepaleis. Vermoedelijk komt het Londense Auditoraat-generaal archief er onder de bevoegdheid van de dienst "Archives" van het Auditoraat-generaal. Op die manier kunnen de medewerkers er wanneer nodig opzoekingen in doen. Dat er ook effectief opzoekingen in plaatsvinden, bewijzen de referenties uit bijvoorbeeld de jaren '70 naar deze "Londense" dossiers van het Auditoraat-generaal die op kaften van dossiers uit andere reeksen aangebracht worden. (87)
Het archief van het Auditoraat-generaal te Londen blijft in het Brusselse Justitiepaleis tot het moment dat de diensten van Justitie starten met de overbrenging van (een deel van) de archieven van het Auditoraat-generaal naar het Rijksarchief in januari 2011. Dat gebeurt in de nasleep van de afschaffing van het militair gerecht in 2003. Die overbrengingen gebeuren stapsgewijs en eindigen uiteindelijk in 2017. Sindsdien berust het archief van het Auditoraat-generaal te Londen tussen de ongeordende archieven van het Auditoraat-generaal in ARA2. Sinds 2018 wordt er systematisch aan de identificatie van deze archieven gewerkt.
De inhoud van het archief van het Auditoraat-generaal te Londen bestaat, samengevat, uit drie onderdelen. Enerzijds is er, en dat is de hoofdmoot, de reeks "P"-dossiers. Dat zijn dossiers inzake zogenaamde "principekwesties" (inv. nrs. 4-165). Die reeks thematische dossiers is aangelegd ter ondersteuning van de werking van het Auditoraat-generaal te Londen. Dat die "P"-dossiers in het archief van het Auditoraat-generaal te Londen voorkomen, hoeft zeker niet te verbazen. Ook in andere archiefbestanden van het Auditoraat-generaal komen deze immers voor - net zoals er bijvoorbeeld ook "Q"- dossiers bewaard zijn. (88) Desondanks is het toch niet zo eenvoudig om de exacte functie van deze Londense "P"-dossiers te omschrijven. Zo zijn het zeer zeker documentatiedossiers die net als de andere reeksen"P"-dossiers "voortvloeien uit de administratieve toezichtsfuncties van het Auditoraat-generaal: personeelszaken (benoeming, aanwerving, pensionering) maar ook de boekhouding, het beheer van de gebouwen en roerende goederen, allerlei onregelmatigheden enz. van de krijgsauditoraten en het Militair Gerechtshof". (89) Maar eveneens overstijgen deze Londense "P"-dossiers het louter documentaire karakter. (90)
Naast documentatiedossiers bevat het archief van het Auditoraat-generaal te Londen ook nog 383 dossiers inzake "refractaires en deserteurs" (inv. nrs. 238-244). Het zijn (dunne) persoonsdossiers (eigentijdse afkorting "Mil-GB") waarin het Auditoraat-generaal informatie verzamelt over soldaten die op de radar van het krijgsauditoraat komen en/of een veroordeling oplopen voor feiten van desertie. Deze persoonsdossiers zijn chronologisch geordend en hebben een oplopende nummering. Er bestaat een toegang via een steekkaartensysteem (inv. nr.: 245). (91)
De resterende stukken die niet tot deze eerste twee langer doorlopende reeksen behoren, zijn eerder fragmentarisch van aard. De reden hiervoor dient gezocht in de bewaaromstandigheden op het Justitiepaleis en de overbrenging van de archieven naar het Rijksarchief. Tijdens de verhuisoperatie bleek dat een deel van die archieven van het Auditoraat-generaal te Londen in de decennia voordien tussen andere ongeordende archieven van het Auditoraat-generaal was terechtgekomen, wat de identificatie sterk bemoeilijkt heeft.
De dossiers zijn voornamelijk opgesteld in het Frans en Nederlands. Uitzonderlijk zijn sommige stukken in het Engels.
Tijdens het inventariseren werden de stukken en dossiers in zuurvrije omslagen herverpakt. De oude omslagen (portefeuilles) werden vernietigd. De archieven van Auditoraat-generaal te Londen beslaan de oorlogsperiode. Bijgevolg waren selecties of vernietigingen niet aan de orde, ook niet tijdens of na de overbrenging vanuit het Brusselse Justitiepaleis naar het Rijksarchief. (92)
Er is geen aangroei meer te verwachten. Met de wet van 10 april 2003 besloot de toenmalige regering om de militaire rechtscolleges af te schaffen in vredestijd. Wel blijft in theorie de kans bestaan dat er in de toekomst nog afgedwaalde stukken of dossiers opduiken in de niet-geklasseerde archieven van het Auditoraat-generaal.
Voor een goed begrip van de ordening van het archief van het Auditoraat-generaal te Londen en de structuur van voorliggende inventaris zijn twee zaken van belang. Eerst en vooral is er voor geopteerd om de structuur van het klassement van de reeks Londense "P"-dossiers integraal over te nemen, met de oorspronkelijke nummers vermeld in de archiefbeschrijvingen. Op die manier gaan referenties in andere reeksen en archiefbestanden van het Auditoraat-generaal naar deze Londense "P"-nummers niet verloren. Wat ook een woordje uitleg behoeft, is de keuze voor de redactionele vorm "onderwerpsmappen". Hoewel het tot dusver steevast ging om de zogenaamde "P"-dossiers, betreft het dus eigenlijk "onderwerpsmappen". Die vormen samen een rubriekenstelsel. Om een reconstructie van de aangroei van dat rubriekenstelsel mogelijk te maken, werd er in de beschrijvingen ook voor geopteerd om naast de oorspronkelijke "P"-nummering zoveel als mogelijk de originele titels over te nemen (telkens tussen de aanhalingstekens) dit omwille van pragmatische en inhoudelijke overwegingen, en om het opzoekingswerk van de gebruiker te vergemakkelijken. De keuze voor zo'n manier van werking ligt in lijn met eerdere inventarissen van gelijkaardige reeksen documentatiedossiers van het Auditoraat-generaal. (93)
De tweede factor van belang behelst de keuze om de structuur van de inventaris op te bouwen rond de belangrijkste functies, activiteiten en bevoegdheden van het Auditoraat-generaal. (94) Vervolgens werden deze bevoegdheden aangevuld met specifieke aan de oorlog gerelateerde functies. Zo lijkt het bijvoorbeeld misschien vreemd dat het Auditoraat-generaal tijdens de oorlogsjaren toeziet op de werking van het Hoog Comité van Toezicht. Maar uit het historisch onderzoek blijkt net dat het Veiligheidscomité beslist om het personeel van het Hoog Comité van Toezicht (dat vanaf mei 1940 rechtstreeks onder de bevoegdheid van de Eerste Minister valt) in te schakelen "voor de opstelling van processen-verbaal en de samenstelling van dossiers" inzake personen die militaire, politieke of economische collaboratie plegen in bezet België. (95)
Documenten die ouder zijn dan 100 jaar en die neergelegd zijn bij het Rijksarchief zijn vrij consulteerbaar. Voor de raadpleging van documenten jonger dan 100 jaar is de schriftelijke toelating van het College van procureurs-generaal vereist. (96) De aanvraag tot inzage - na toelating - dient te worden gericht aan ARA2. (97)
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief. (98) De voorafgaande schriftelijke toelating van het College van procureursgeneraal is vereist (cfr. supra).
Op de reeks "P"-dossiers van het Auditoraat-generaal te Londen bestaat geen toegang. Enkel op de dossiers inzake de Belgische militairen in Groot-Brittannië die gezocht worden voor feiten van desertie en dienstweigering bestaat een toegang (inv. nr. 245).
Het archief van het Auditoraat-generaal te Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog bevat in de eerste plaats informatie over de werking van de militaire rechtscolleges in Groot-Brittannië tijdens de oorlogsjaren. In de meeste gevallen betreft dit het functioneren van (de verschillende afdelingen van) het krijgsauditoraat, de krijgsraad en de Londense Kamer van het Krijgshof. Met name de kwestie van de vervolging van deserteurs en dienstweigeraars is sterk aanwezig in de beschreven stukken, maar ook het vervolgingsbeleid meer algemeen komt uitgebreid aan bod. Vermeldenswaardig tot slot is ook, hoewel zeer specifiek, dossier P25. Dat werpt licht op een problematiek die tot op heden nog maar weinig aan bod kwam in de historiografie, namelijk de internering van Belgen op het eiland Man.
ALLEN Robert, Churchill's guests: Britain and the Belgian exiles during World War II, Westport, 2003.
ANSPACH Paul., "Tribunaux militaires", in Pandectes Belges, Brussel, 1925, 199, p. 128.
ANSPACH Paul., "Justice Militaire", in"Algemene Praktische Rechtsverzameling" / "Répertoire Pratique du Droit Belge", Brussel, 1935, 7, p. 442-445.
BALACE, Francis. "Les militaires belges en Grande-Bretagne", in BALACE, Francis (Red.), Jours de Londres, Brussel, 2000, p. 109-119.
BALACE, Francis. "Une armée oubliée: les troupes belges en France", Jours de Guerre, 1991, 4, p 115-129.
BERNARDO Y GARCIA, Luis. en MECHELEER, Lieve. Inventaire des archives des Cabinets du Premier ministre Hubert Pierlot à Londres: 1928-1944 (principalement 1940-1944), Brussel, 2010.
DEBRUYNE, Emmanuel. "L'administration de la Sûreté de l'Etat à Londres, novembre 1940-1944", Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2005, 15, p. 335-355.
DEBRUYNE, Emmanuel. "De arrestaties van mei 1940 en de gevolgen", in VAN DOORSLAER, R. e.a. (Reds.), Gewillig België. Overheid en Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Antwerpen, 2007, p. 171-259.
DEPOORTERE, Rolande. La juridiction militaire en Belgique 1796-1998 : compétences et organisation, production et conservation des archives, Brussel, 1999.
DESMET Gertjan. Archief van het Auditoraat-generaal: reeks documentatiedossiers van de Dienst voor Algemene Onderrichtingen, Brussel (verschijnt binnenkort).
DROSSENS Paul, MARTENS Christophe en PICRON Delphine. Archiefgids van het militair gerecht, Brussel, 2015.
DROSSENS, Paul. Inventarissen van de archieven van de krijgsauditoraten te Antwerpen 1817-1959, Gent 1814-1946, Hasselt 1944-1948, Leuven 1944-1947, Mechelen 1944-1947, Tongeren 1944-1947 en Turnhout 1944-1947, Brussel, 2010.
DROSSENS, Paul. Inventarissen van de archieven van de krijgsraden te Antwerpen 1817-1959, Gent 1816-1938, Hasselt 1944-1948, Leuven 1945-1947, Mechelen 1944-1947, Tongeren 1944-1947 en Turnhout 1944-1947, Brussel, 2010.
DUMOULIN, Michel (e.a.) (Reds.), Nieuwe geschiedenis van België. 1905-1950 (II), Tielt, Lannoo, 2006.
ELENS, Jules-François "Les Auditorats Militaires en campagne après la campagne des 18 jours", Bulletin de l'Information de l'Auditorat Militaire d'Allemagne, s.d., p. 1-6.
GANSHOF VAN DER MEERSCH, Walter., "Enkele juridische aspecten van de actie der regering tijdens de oorlog 1940-1944", in LUYCKX, T. Liber amicorum August De Schryver, Gent, 1968, p. 404.
GILISSEN, John. "La juridiction militaire belge de 1830 à nos jours", in Actes du colloque d'Histoire militaire belge (1830-1980), Bruxelles, 26-28 mars 1980, Brussel, 1980, p. 467-489.
GILISSEN, John. "Military justice in Belgium", Military Law Review, 1963, p. 83-105.
GILISSEN, John. "Historische schets van de militaire strafwetgeving in België sedert 1814", in: Militair Rechtelijk Tijdschrift, Deel L, 1957, p. 1-31.
GODFROID, Anne. La guerre après la Guerre? L'occupation belge de la rive gauche du Rhin (1918-1930), Brussel, 2023.
GORLE, Frits. "De militaire misdrijven en de militaire straffen", Panopticon, 1984, 396-397.
GOTOVITCH, José en BALTHAZAR, Herman. Camille Huysmans documenten (deel 7 : C. Huysmans in Londen), Antwerpen, 1978, p. 127-169.
GOTOVITCH, José en GERARD-LIBOIS, Jules. L'an 40: la Belgique occupée. Brussel, 1971.
HERREBOUT, Els., De Duitse Archivschutz in België tijdens de Tweede Wereldoorlog, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1997.
HORVAT, Stanislas. De vervolging van militairrechtelijke delicten tijdens Wereldoorlog I. De werking van het Belgisch krijgsgerecht. Brussel, 2009.
HUYSE Luc. en DHONDT Steven. (met medewerking van AERTS Koen e.a.), Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952: een update na dertig jaar, Tielt, 2020, p. 63-95.
KRIJGSMACHT - CENTRUM VOOR HISTORISCHE DOKUMENTATIE, Geschiedenis van het Belgisch leger van 1830 tot heden -Van 1920 tot heden (deel 2), Brussel, 1982, p. 153-196.
LEVANT, Flore. Inventaire des archives de Ganshof van der Meersch, Walter à l'ULB (BE AULB PP 180), Brussel, 2023.
MONBALLYU, Jos. Inventaris van het Archief van krijgsauditoraten en krijgsraden te velde tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1919), Brussel, 2014.
NAERT, Jan. Inventaris van het archief van de krijgsauditoraten en Krijgsraden te Velde bij de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië tijdens de Tweede Wereldoorlog, Brussel, 2024.
PLISNIER Flore, Les juridictions militaires: Jalon de recherche, 31, Algemeen Rijksarchief, Brussel, 2012.
SCHANDEVYL, Eva. "Walter Ganshof van der Meersch, een topmagistraat in zijn professionele en maatschappelijke context. Een kijk op het Belgische gerecht in de twintigste eeuw", Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2011, 24, p. 113-114.
SCHEPENS, Luc. De Belgen in Groot-Brittannië 1940-1944: feiten en getuigenissen, Nijmegen, 1980.
SEBERECHTS, Frank. De weggevoerden van mei 1940, De Bezige Bij, Antwerpen, 2014.
SEGERS, Carlo. Ontstaan en groei van de Belgische Landkrachten in Groot-Brittannië (1940-1945), Ongepubliceerde inzending voor de "Prijs Hubert Pierlot", 1980.
STENGERS Jean, Léopold III et le gouvernement: les deux politiques belges de 1940, Gembloux, 1980.
VANDENBROECK R., VAN DER MOSEN R. en DEPOORTERE R. Inventaire des archives de la Cour Militaire. Dossiers de procédure d'affaires jugées entre 1915 et 1954, Brussel, 2001
VAN HAECKE, Lawrence. Repressie en epuratie : de bescherming van de uitwendige veiligheid van de Staat als politiek-juridisch probleem tijdens de Belgische regimecrisis (1932-1948), Onuitgegeven doctoraatsscriptie, Universiteit Gent, 2014.
VANTHEMSCHE, Guy. "To Involve - Or Not To Involve - the Congo in the War (1940-1941): Hesitant and Conflicted Belgian Elites", Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 2022, 100, p. 466-473.
VELAERS, Jan en VAN GOETHEM, Herman. Leopold III. De Koning, het land, de oorlog, Tielt, 1994.
De herverpakking, ordening en beschrijving van de dossiers gebeurde tussen oktober 2023 en eind februari 2024 door Jan Naert. Eind maart 2024 keurden Joachim Derwael (diensthoofd ARA2) en Pierre-Alain Tallier (Algemeen Rijksarchivaris a.i.) de inventaris goed. Korte tijd later vond de finalisering ervan plaats.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
| 1 | Inkomende brieven gericht aan de Auditeur-generaal en aan Luitenant-generaal Van Strydonck de Burkel. 1943-1945. | 1 omslag | |||||||
| 2 | Inkomende brieven betreffende aspecten van de werking van het krijgsauditoraat te velde bij de Belgische Strijdkrachten te Groot-Brittannië. 1943-1945. | 1 pak | |||||||
| Eén van de brieven betreft ook de toekomstige sanctionering van officieren die deel uitmaken van de Luitenant De Windekring. Het betreft hier stukken die het Auditoraat-generaal nog gekopieerd wenste te zien. | 3 | Briefwisseling met diverse ministers en krijgsauditeurs betreffende de organisatie van de vervolging van deserteurs en dienstweigeraars. 1944. | 1 omslag | ||||||