Name: Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden
Period: 1944 - 1951
Inventoried scope: 26 linear meters
Archive repository: National Archives 2 - Joseph Cuvelier repository
Heading : Military courts and tribunals (Auditorate-General and Military Auditorates)
Authors: Naert Jan
Year of publication: 2023
Code of the inventory: I 62
Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden
Deze inventaris presenteert de archieven van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden bij het Auditoraat-generaal. Dat wil zeggen dat het gaat om archief van één van de belangrijkste actoren binnen het militaire gerecht en diens optreden tijdens de repressieperiode in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. (1) Toch wordt in wat hieronder volgt niet opnieuw uitgebreid stilgestaan bij de institutionele geschiedenis van de militaire rechtscolleges in België van bij de aanvang in 1814 tot de afschaffing ervan in 2003. Andere inventarissen en historische studies analyseerden reeds zeer grondig het 'hoe' en 'wat'. (2) Dezelfde bemerking geldt voor de context van de repressie. Er wordt niet nogmaals ingegaan op de belangrijkste traditionele bevoegdheden (ratione loci, ratione personae en ratione materiae) en het specifieke wettelijke kader dat de Belgische regering ter zijner beschikking had en nog verder uitwerkte met besluitwetten in Londen en omzendbrieven om de collaboratie te bestraffen. Ook daarover bestaat reeds heel wat onderzoek. (3) Enkel datgene wat essentieel is voor een goed begrip van het functioneren van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden komt aan bod.
De vervolging van oorlogsmisdadigers: een internationale kwestie
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkt de Belgische regering in ballingschap vanuit Londen aan de naoorlogse orde. Eén van de kwesties waar de regeringsploeg onder leiding van premier Hubert Pierlot zich over buigt, is de bestraffing van de collaboratie door Belgen met de bezetter. Omdat de bestaande vooroorlogse wetgeving niet volstaat, werken Pierlot en zijn minister van Justitie Antoine Delfosse ook nog enkele besluitwetten uit (o.m. 17 december 1942 en 26 mei 1944). Die manier van werken, namelijk het sleutelen aan de bestaande wetgeving door middel van besluitwetten in ballingschap, is geen toeval en ligt in het verlengde van wat tijdens en na de Eerste Wereldoorlog gebeurt. (4) Een tweede parallel met de jaren na de Eerste Wereldoorlog betreft de wens van de Belgische regering om na de bevrijding onderdanen van vijandige staten voor het gerecht te brengen die oorlogsmisdaden gepleegd hebben op het Belgische grondgebied of tegen Belgen in het buitenland. (5) Dat is, naast de bestraffing van Belgen verdacht van collaboratie met de bezetter, een tweede kwestie waar de regering in Londen mee aan de slag gaat. (6) Al snel blijkt dat de problemen van na 1918 zich eind 1944 opnieuw aandienen. De reden hiervoor is dat de Belgische wetgever het tijdens het interbellum en de Londense jaren heeft nagelaten aan de relevante wetgeving te sleutelen, iets wat inzake de bestraffing van de collaboratie door Belgische onderdanen dus wel gebeurt met de hierboven vermelde besluitwetten. (7) In regeringskringen ligt de focus in de eerste plaats bij de bestraffing van de Belgische collaborateurs eerder dan bij het vervolgen van de Duitse verantwoordelijken zelf. Volgens historicus Pieter Lagrou is België in de dagen voor de bevrijding dan ook zeker niet 'better armed to deal with war crimes and to bring offenders to court than a quarter century earlier'. (8)
In tegenstelling tot de bestraffing van de collaboratie in bezet België is de vervolging van oorlogsmisdadigers een bij uitstek internationale kwestie. (9) Dat blijkt al op 13 januari 1942 wanneer de regering in Londen samen met andere geallieerde landen de verklaring van Saint-James ondertekent. Daarin geven de betrokkenen aan dat ze bereid zijn om nazi-criminelen uit te leveren aan elkaar en deel te nemen aan de 'United Nations War Crimes Commission' (die op 20 oktober 1943 in Londen het licht ziet) en aan de technische commissies ter voorbereiding van wetgeving. (10) In de jaren erna volgen nog de 'Verklaring van Moskou' (1 november 1943) en het Akkoord van Londen (8 augustus 1945). In die eerste verklaren de drie belangrijkste grootmachten eensgezind bereid te zijn om oorlogsmisdadigers te bestraffen. Terwijl de kopstukken voor een internationaal tribunaal moeten verschijnen, zullen andere Duitse oorlogsmisdadigers vervolgd worden in het land waar ze de feiten pleegden. Het akkoord van Londen tot slot voorziet in de oprichting van het Internationaal Militair Gerechtshof in Nürnberg, waar de berechtiging van de nazi-kopstukken zal plaatsvinden. (11)
In die Londense geallieerde microkosmos ontstaan meerdere organen die de bestraffing van oorlogsmisdaden helpen voorbereiden. Het gaat dan in het bijzonder om de 'International Commission for Penal Reconstruction and Development' (ICPRD) en de 'London International Assembly' (LIA). De Belgische juristen laten zich daarin niet onbetuigd. In het bijzonder Marcel de Baer manifesteert zich sterk op deze kwestie. Hij is tijdens de oorlogsjaren voorzitter van het Belgisch Militair Gerechtshof (actief in Londen) en maakt voor België deel uit van de 'United Nations Commission for the Investigation of War Crimes' (UNCIWC). In deze en andere commissies discussiëren juristen lang en breedvoerig over allerhande technische juridische vraagstukken. Eén van de meest prangende kwesties behelst de vraag wat de term 'oorlogsmisdaden' nu exact inhoudt en hoe die bestraft moeten worden.
In september 1944, aan de vooravond van de bevrijding, blijven nog tal van vragen open over het 'hoe' en 'wat' van de vervolging van oorlogsmisdadigers. In afwachting van meer duidelijkheid geeft de regering in Londen alvast aan het Auditoraat-generaal de opdracht om te starten met het documenteren van oorlogsmisdaden en het verzamelen van inlichtingen over vermeende oorlogsmisdadigers. De wet die het kader van de vervolging van oorlogsmisdaden regelt en de belangrijkste bevoegdheden toewijst zal er later komen, uiteindelijk zelfs pas in juni 1947. Maar twee jaar na de geallieerde bevrijding van het grondgebied kan de vervolging van Duitse oorlogsmisdadigers voor de Belgische militaire rechtbanken aanvangen.
De 'Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden' en de 'Commissie voor Oorlogsmisdaden'
Het lange uitblijven van een wettelijk kader mag dan haaks staan op de snelle berechting in de buurlanden, het wil zeker niet zeggen dat er in tussentijd geen nuttig werk wordt geleverd. Van groot belang in die optiek is de besluitwet van 13 december 1944. Daarmee voorziet het ministerie van Justitie - net als onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog - in de oprichting van een 'Commissie van onderzoek inzake de inbreuken op de regelen van het volkenrecht, op de wetten en gebruiken van den oorlog', ook gekend als de 'Commissie voor Oorlogsmisdaden'. (12) Deze Commissie, onder leiding van voormalig minister van Justitie Antoine Delfosse, krijgt de opdracht om onderzoek te voeren naar en bewijzen te verzamelen over de 'talrijke inbreuken op de regelen van het volkenrecht en de plichten van menschelijkheid' die 'de overweldigers van het grondgebied' hebben begaan. (13) Die taak overlapt gedeeltelijk met de werkzaamheden van het Auditoraat-generaal dat tot dan toe als enige verantwoordelijk is om bewijzen van oorlogsmisdaden te verzamelen. Dat doet het Auditoraat-generaal, en dan in het bijzonder de begin oktober 1944 opgerichte Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden, in opdracht van de regering die daartoe overgaat als reactie op de oprichting van de UNWCC te Londen eind 1943. (14) Nog voor de oprichting van de Commissie Oorlogsmisdaden midden december 1944 heeft het Auditoraat-generaal dus al een 'tamelijk groot aantal' dossiers bezorgd aan de UNWCC, aldus Auditeur-generaal Walter Ganshof van der Meersch. (15) Maar die gang van zaken is slechts tijdelijk van aard, want het is de Commissie die eind 1944 deze verantwoordelijkheid overneemt. (16) Zij treedt vanaf dan op als 'pendant van de UNWCC' in Londen en bezorgt die laatste telkens het officiële 'requisitoir'. (17)
De kort na de bevrijding opgerichte Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden is één van de vele diensten die in de onmiddellijke naoorlogse periode deel uitmaakt van het Auditoraat-generaal. In tegenstelling tot de meeste andere behoort ze niet tot de administratieve diensten van het Auditoraat-generaal. Voor deze en nog één andere dienst gelden er, aldus een interne dienstnota, "bijzondere regels". (18) Wat die dan exact inhouden en hoe de dienst zich verhoudt tot de andere diensten van het Auditoraat-generaal viel niet te achterhalen. Wel staat vast dat de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden een zeer duidelijke taak heeft met bovendien een sterk uitvoerend karakter: de dienst moet - in samenwerking met de Commissie - de latere vervolging van oorlogsmisdadigers voorbereiden. Dat de processen zelf uiteindelijk slechts begin 1948 aanvangen, heeft overigens niets met de interne werking van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden te maken, maar alles met de talmende houding van de wetgevende macht.
Gezien het uitblijven van een wettelijk kader bekleedt de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden tijdens de eerste twee jaar van haar bestaan vermoedelijk een vrij autonome positie binnen het Auditoraat-generaal waarvan de werking in die periode volledig opgeslorpt wordt door de bestraffing van de collaboratie. Daar komt nog bij dat de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden in de dagelijkse realiteit vooral nauw samenwerkt met de Commissie Oorlogsmisdaden, agenten van de Staatsveiligheid en ook met de magistraten van de krijgsauditoraten die de opdracht gekregen hadden om zich bezig te houden met oorlogsmisdaden. Het zijn allemaal zaken die ervoor zorgen dat de Centrale Dienst relatief in de luwte opereert, iets waar pas verandering in komt wanneer de wet die de militaire rechtscolleges bevoegd maakt voor de vervolging van oorlogsmisdaden definitief in de steigers staat.
De wet van 20 juni 1947
Op 26 juni 1947 is het dan eindelijk zo ver en publiceert het Belgisch Staatsblad de wet van 20 juni 1947 'betreffende de bevoegdheid van de militaire rechtscolleges inzake oorlogsmisdaden'. De wet maakt de militaire rechtbanken bevoegd voor het bestraffen van misdrijven die vallen 'onder de toepassing van de Belgische Strafwet die, met overtreding van de oorlogswetten en -gewoonten, tussen 9 mei 1940 en 1 juni 1945, werden gepleegd door diegene die bij voltrekking van de feiten in dienst waren van de vijand of van een bondgenoot van de vijand'. (19) De wet regelt enkel de bevoegdheden en de procedure en schrijft dus geen interpretaties voor van wat er exact onder 'oorlogsmisdaden' kan of moet begrepen worden en/of hoe de bestraffing ervan moet geschieden. Onder commentatoren heerst dan ook geen twijfel: 'cette loi n'innove en rien par rapport au droit pénal de notre pays'. (20) In de ogen van substituut auditeur-generaal Alfred Wauters, die aan het hoofd staat van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden, is dat ook een goede zaak. Hij is er namelijk van overtuigd dat België: 'trouvait dans son droit pénal commun l'instrument d'une répression que la conscience nationale et le sentiment de justice exigeaient impérieusement (...) les juridictions qui connaîtront en Belgique des crimes de guerre jugeront ceux-ci sur base d'une loi pénale qui existait antérieurement à la perpétration de ces crimes'. (21)
De zeer beperkte opzet van de wet heeft dus alles te maken met het niet-retroactieve karakter van de strafwetgeving. Dat is voor de Belgische wetgever absoluut cruciaal en verklaart ook waarom hij, in tegenstelling tot andere Europese landen zoals Frankrijk, het Statuut van Nürnberg niet opneemt in de specifieke wet. (22) Inzake de bevoegdheid ratione materiae heeft dit, aldus Wauters' opvolger, substituut auditeur-generaal René Grévy, voor gevolg dat: 'le crime de guerre en droit belge requiert deux conditions pour pouvoir être déféré à la juridiction militaire compétente pour en connaitre: a) la violation de la loi pénale belge; b) la violation des lois et des coutumes de la guerre'. (23) De feiten moeten dus én een inbreuk van het Belgische Strafwetboek zijn én een schending van het internationale oorlogsrecht. Die 'double incrimination' is niet zonder problemen. Want het gaat immers in zekere zin om 'uitzonderlijke misdaden' die gepleegd zijn in 'uitzonderlijke tijden' en die bestraft moeten worden op basis van een Belgisch Strafwetboek dat met geen woord rept over zaken als verplichte tewerkstelling (met de dood tot gevolg), deportaties, raciale vervolging, executies van gijzelaars en folteringen. (24) Toch leeft in regeringskringen en binnen het Auditoraat-generaal de overtuiging dat het Belgisch Strafwetboek volstaat om deze misdaden te bestraffen en dat: 'une disposition législative nouvelle' of 'interpréter la loi pénale existante pour assurer la répression de certains crimes de guerre' niet nodig is. (25) De wetgever kiest er dus bewust voor om de interpretatie aan de rechters zelf te laten, wat van die laatste een zekere vindingrijkheid vraagt. Pas later zal blijken welke moeilijkheden dit met zich meebrengt. (26) "Het is duidelijk dat het militaire gerecht met gebrekkige juridische instrumenten moest werken. (...) De krijgsauditoraten moesten pionierswerk verrichten", aldus het eindrapport 'Gewillig België'. (27)
Naast de moeilijke kwestie van de bevoegdheid ratione materiae zijn er ook nog de bevoegdheden ratione temporis en ratione personae. Daarover heerst in de wet geen onduidelijkheid. Het gaat om feiten begaan tussen 9 mei 1940 en 1 juni 1945 door zij die in dienst waren van de vijand (of door één van zijn bondgenoten). Hoewel de wet in de eerste plaats de vervolging van Duitse oorlogsmisdadigers mogelijk moet maken, laat het met andere woorden ook toe dat Belgen veroordeeld worden voor oorlogsmisdaden.
De processen voor de krijgsraden
De eerste processen tegen oorlogsmisdadigers starten in de zomer van 1948. De laatste beroepsprocedures eindigen al in 1952. Het eerste proces 'crimes de guerre' start op 28 juni 1948 voor de krijgsraad in Luik en behandelt het doden van vele tientallen burgers door leden van de Wehrmacht in Stavelot midden december 1944 tijdens het Ardennenoffensief. Later volgen er nog zaken tegen diverse afdelingen van de Duitse politiediensten in bezet België zoals de Sicherheitspolizei und Sicherheitsdienst (Sipo SD) (Charleroi, Brussel en Antwerpen), de 'Geheime Feldpolizei' (GFP), tegen diverse kopstukken van de politiediensten (o.a. Constantin Canaris) en ook tegen de top van het Duitse bezettingsbestuur (Alexander von Falkenhausen, Eggert Reeder, Bernhardt von Claer en Georg Franz Bertram).
In het bijzonder het proces tegen de Sipo-SD van Charleroi dat start op 29 juni 1948 voor de Krijgsraad van Bergen is van groot juridisch belang. Er zijn maar liefst eenentwintig beklaagden. Het betreft het eerste proces oorlogsmisdaden dat gaat over folteringen, deportaties, politieke vervolging, repressie van het verzet en executies. Deze feiten zijn geen 'traditionele' inbreuken van het oorlogsrecht of het Belgisch strafrecht. Het plan van het Auditoraat-generaal en het bevoegde krijgsauditoraat bestaat erin om op basis van art. 118bis ('politieke collaboratie') met zware straffen een precedent te creëren. (28) Dat lukt in eerste instantie voor de krijgsraad maar wordt later in beroep door het Militair Gerechtshof ongedaan gemaakt. In juli 1949 bevestigt het Hof van Cassatie de zienswijze van het Militair Gerechtshof: artikel 118bis van het Strafwetboek betreft de idee van verraad en dat veronderstelt "een inbreuk op de plicht tot getrouwheid jegens de Staat" en kan dus niet "bestaan in hoofde van een onderdaan van een vreemde mogendheid, behalve als deze een dergelijke plicht jegens België zou onderschreven hebben".
Balans
De uitspraak heeft verregaande gevolgen voor de vervolging van oorlogsmisdadigers en zet de strategie van het Auditoraat-generaal op de helling voor de processen die nog moeten volgen. Het resultaat van dit alles: vaak lichtere (of zelfs geen) straffen en snelle vrijlatingen. Uitzondering op de regel is de terdoodveroordeling van Philipp Schmitt, de eerste kampcommandant van Breendonk. Zijn executie vindt plaats op 9 augustus 1950. Uiteindelijk vinden er 'slechts' 37 processen plaats met in totaal 106 beklaagden (waarvan 13 Belgen!). Daarvan worden er 92 effectief veroordeeld (19 doodstraffen en 10 levenslange hechtenissen). (29) Deze cijfers staan in schril contrast met het aantal notities 'crimes de guerre' dat de latere Auditeur-generaal John Gilissen telt in zijn statistische analyse van de repressie, namelijk 3.455. (30) Meer onderzoek naar het 'hoe' en 'wat' blijft nodig, maar het contrast tussen deze cijfers legt alvast een zeer duidelijke discrepantie bloot tussen het aantal zaken dat effectief voorkomt en het aantal zaken waarin besloten wordt om niet te vervolgen of om zonder gevolg te klasseren. (31) Eind 1951, wanneer de processen achter de rug zijn, dooft ook de werking van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden uit. Dat is drie jaar na de Commissie Oorlogsmisdaden die al in april 1948, kort voor aanvang van de processen, zijn finale rapport aflevert. (32)
Wanneer de Commissie Oorlogsmisdaden zijn werking aanvangt eind 1944 kan de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden zich hoe langer hoe meer focussen op zijn kerntaak: het voorbereiden van de latere processen. Dat begint met het verzamelen van informatie, het opmaken van processen-verbaal over mogelijke oorlogsmisdaden en het in ogenschouw nemen van de (internationale) jurisprudentie en rechtsleer ter zake. De Centrale Dienst opereert vanuit de gebouwen van het militair gerecht op de Louizalaan 148 te Brussel en kan op medewerking rekenen van gedetacheerde agenten van de Staatsveiligheid die als officieren van gerechtelijke politie optreden. Zo laat het Auditoraat-generaal verspreiden: "à tous les chefs de brigades et de postes territoriaux de la S.E.' (...) 'de transmettre sans retard tous renseignements, documents, ou pièces pouvant révéler des infractions aux lois et coutumes de la guerre". (33) Het zijn ook diezelfde agenten van de Staatsveiligheid die de Duitse verdachten verhoren en de processen-verbaal aan de krijgsauditoraten bezorgen wanneer die relevante informatie bevatten voor de vervolging van Belgische collaborateurs. (34) Voorts ondervraagt de Centrale Dienst tal van kampoverlevenden, stelt ook de rijkswacht in de steden en gemeenten verklaringen op en worden de krijgsauditoraten aangestuurd om werk te maken van "de opsporing der oorlogsmisdaden" en om dossiers aan te leggen over (vermeende) oorlogsmisdadigers. Zo kan er in de toekomst, wanneer de wet er is die de militaire rechtscolleges bevoegd maakt voor de vervolging van oorlogsmisdaden, meteen gestart worden met de procesvoering. (35)
Dit voorbereiden van de toekomstige processen door de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden gebeurt in nauwe samenwerking met de Commissie Oorlogsmisdaden. Diens hoofdtaken bestaan uit: bewijzen en informatie verzamelen, daders identificeren en aan de UNWCC bezorgen, juridische acties voorbereiden en rapporten publiceren over de oorlogsmisdaden begaan op het Belgische grondgebied. (36) Om die samenwerking zo vlot mogelijk te laten verlopen, is ook het Auditoraat-generaal vertegenwoordigd in de Commissie voor Oorlogsmisdaden. Afgaande op de minuten van de uitgaande correspondentie van de Centrale Dienst verloopt deze samenwerking vooral via Antoine Delfosse en Jacques Basyn (voorzitter en secretaris van de Commissie) en Alfred Wauters (substituut auditeur-generaal en hoofd van de Centrale Dienst). Ondanks de aanleunende bevoegdheden lijken er zich weinig of geen openlijke of principiële conflicten voor te doen. Maar de kwesties waar Wauters, Delfosse en co zich over buigen zijn wel complex en vaak zeer technisch. Dat vraagt veel tijd en overleg met diverse actoren in niet altijd even gemakkelijke omstandigheden.
Eén van de heikelste kwesties waarin nauwe samenwerking tussen de Centrale Dienst en de Commissie noodzakelijk wordt geacht, is de uitlevering aan België van (quasi uitsluitend Duitse) verdachten van oorlogsmisdaden. (37) Daarvoor zijn de Belgische diensten sterk afhankelijk van de verbindingsofficieren in bezet Duitsland die de contacten op het terrein verzorgen, de equipes van de gerechtelijke politie bij de Staatsveiligheid die daar opsporingen doen naar ondergedoken oorlogsmisdadigers ('War Crimes Liaisons Teams (WCLT)') en niet in het minst van de geallieerde bevelhebbers in het bezette Duitsland (Frankrijk, Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en de Sovjet-Unie) die hun fiat moeten geven. Wanneer een uitlevering lukt, belanden de verdachten in kwestie in de gevangenis van Sint-Gillis. (38) Dat gebeurt in afwachting van verdere ondervragingen over feiten waar zij zelf van verdacht worden of als getuigen in zaken tegen anderen. Het opmaken van deze aanvragen tot uitlevering geschiedt - gezien het militair gerecht lange tijd niet bevoegd is - door de Commissie Oorlogsmisdaden die wel steeds alles aftoetst bij de Centrale Dienst. (39) Van de in totaal meer dan 4.400 uitleveringsverzoeken bij de geallieerden zal er uiteindelijk aan 523 gevolg worden gegeven. (40)
Dat de Centrale Dienst Oorlogsmisdaden bij het Auditoraat-generaal zeker niet stilzit, blijkt duidelijk uit de cijfers. (41) Twee jaar na de oprichting, in de zomer van 1946, heeft de Centrale Dienst al meer dan 2.750 dossiers aangelegd over Duitsers die verdacht worden van oorlogsmisdaden. 600 daarvan zijn voormalige leden van Duitse politiediensten als de Sipo-SD en de GFP. Nog eens 650 zijn voormalige kampbewakers die zich te buiten zijn gegaan aan geweldpleging tegen gevangenen. De 1.500 resterende anderen worden ervan verdacht Belgen slecht behandeld te hebben in Duitsland. (42) Naast talrijke dossiers op naam van de daders beschikt de Centrale Dienst dan ook al over een klassement van zo'n 315 plekken (concentratiekampen, gevangenissen, werkkampen enz.) en zo'n 150 dossiers over brutaliteiten begaan door het Duitse leger tijdens de invasie in 1940 of op het einde van de oorlog, en dan met name tijdens het von Rundstedt-offensief in de Ardennen. Tot slot zijn er ook nog eens zo'n 500 dossiers over zeer specifieke gebeurtenissen zoals moordpartijen, slagen en verwondingen, diefstal, enz. waarvan de daders vooralsnog niet bekend zijn. (43) Nog eens een jaar later, in de zomer van 1947 vlak voor het stemmen van de wet op de oorlogsmisdaden, is het totale aantal dossiers quasi verdubbeld en al toegenomen tot meer dan 5.000. (44)
Tot slot speelt het Auditoraat-generaal ook zijn traditionele rol van coördinator en toezichthouder van de werking van de krijgsauditoraten. Dat is inzake de vervolging van oorlogsmisdaden niet anders en gebeurt op twee manieren. Een eerste behelst het opstellen van omzendbrieven. Een tweede manier is fysiek overleg. Bij monde van Alfred Wauters vraagt het Auditoraat-generaal midden 1946 aan de militaire parketten om in hun schoot over te gaan tot de creatie van een 'sectie Oorlogsmisdaden'. Primus inter pares is zonder twijfel het krijgsauditoraat Brussel dat veruit het grootste aantal zaken onderzoekt. (45) Korte tijd later, wanneer het wettelijke kader vorm krijgt, start Wauters met de organisatie van maandelijkse vergaderingen op het Auditoraat-generaal. Daar komen de diverse krijgsauditeurs bevoegd voor oorlogsmisdaden samen in de leeszaal van de bibliotheek. Het is de bedoeling om tijdens deze vergaderingen de werking op elkaar af te stemmen, de zaken te bespreken die zij behandelen, de belangrijkste knelpunten te overlopen en de processen voor te bereiden. Zo gaat het midden 1948 bijvoorbeeld meermaals lange tijd over de toepassing 'der artikels ter beteugeling der misdaden tegen de uitwendige veiligheid van de staat en bijzonderlijk de artikels 115 en 118bis' in zaken van oorlogsmisdaden. (46) Tot slot, meer algemeen stuurt de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden in die maanden en jaren ook heel wat internationale en later ook nationale rechtspraak door naar de krijgsauditeurs. (47)
Aan het hoofd van het Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof staat de Auditeur-generaal. De werking van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden valt dus rechtstreeks onder zijn bevoegdheid. Voor de dagelijkse leiding en het aansturen van de werking van de Centrale Dienst rekent hij op één van zijn substituten. In eerste instantie is dat Alfred Wauters. Die is binnen het militair gerecht dé drijvende kracht achter alles wat met de vervolging van oorlogsmisdaden te maken heeft. Hij staat aan het hoofd van de Centrale Dienst van bij de oprichting tot in juni 1947, het moment waarop hij rechter wordt bij het Internationaal Tribunaal van Tanger. (48) Zijn opvolger substituut auditeur-generaal René Grévy overziet en coördineert de activiteiten van de krijgsauditoraten tijdens de processen. Hulp bij het voorbereiden van de belangrijkste processen krijgt hij vanaf eind november 1948 van substituut auditeur-generaal J. Dofny.
Over de interne werking van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden zelf is niet veel geweten. Er zijn geen organigrammen, interne rapporten, dienstnota's of jaarverslagen bewaard gebleven. En ook de IG's en de omzendbrieven van de Auditeur-generaal vertellen maar weinig meer. Die sommen vooral de belangrijkste resultaten van de Centrale Dienst op: hoeveel documentatiedossiers aangelegd, hoeveel uitleveringen georganiseerd, hoeveel zaken kregen wel of geen gevolg, enz. Voor een goed begrip van het functioneren van de dienst is het daarom van belang om oog te hebben voor de interactie met de talrijke actoren waar zij nauw met samenwerken: de Commissie voor Oorlogsmisdaden, de krijgsauditoraten, de agenten van de Staatsveiligheid die de processen-verbaal opstellen en tot slot de verbindingsofficieren en de agenten van de Staatsveiligheid die op het terrein in bezet Duitsland actief zijn. De interactie met deze actoren laat vooral sporen na in de minuten van de uitgaande briefwisseling en in de vele duizenden persoonsdossiers ('A'-dossiers, infra) die een schat aan documentatie bevatten over verdachten van oorlogsmisdaden, de organisaties waar zij deel van uitmaakten, de plekken waar deze feiten zich voordeden en de naoorlogse vervolging. (49)
De werkzaamheden van de dienst eindigen omstreeks 1951. Dat betekent logischerwijs ook het einde van het systematische aanvullen van het archief. Wel blijft het beheer ervan in handen van het Auditoraat-generaal tot aan de afschaffing van de militaire rechtscolleges in 2003.
Niettegenstaande de duidelijke start- en einddatum zijn er aanwijzingen dat men ook in de jaren en decennia na 1951 nog sporadisch stukken en dossiers is blijven toevoegen, verwijderen of een andere plek geven. Dat gebeurt onder meer wanneer er over bepaalde (voormalige) verdachten of veroordeelden nieuwe informatie opduikt in de pers of wanneer er vragen over hen binnenkomen bij het Auditoraat-generaal. (50) Andere ingrepen in het bestaande klassement doen zich voor naar aanleiding van een pensionering of het aannemen van een andere betrekking door magistraten die eertijds verbonden waren aan de Centrale Dienst. Op zo'n moment stelt zich de vraag wat er moet gebeuren met de archieven die zij in het kader van hun dagelijkse werkzaamheden aanlegden. Begin 1960 bijvoorbeeld vraagt een medewerker van het secretariaat die belast is met "le triage des documents contenus dans les deux coffres provenant de l'ancien cabinet de M. le Substitut de l'Auditeur général honoraire Grévy" wat er moet gebeuren met een deel van deze archieven. (51) De brochures en boeken laat hij overbrengen naar de bibliotheek en tal van andere documenten kan hij toevoegen aan het klassement met de individuele dossiers, maar er blijft nog heel wat documentatie liggen over hoe men in het buitenland de bestraffing van oorlogsmisdaden organiseerde. Om ook die correct te klasseren, roept hij de hulp in van de Auditeur-generaal. Uiteindelijk zal een deel van deze documentatie bij de overige jurisprudentie en rechtsleer inzake de bestraffing van oorlogsmisdaden elders in Europa terechtkomen. Een ander deel lijkt dan weer integraal bij de documentatiedossiers van de Dienst Algemene Onderrichtingen te belanden. (52)
Een tweede factor die zowel voor als na 1951 tot manipulatie van het archief van de Centrale Dienst leidt, is de integratie van delen van het archief van de Commissie Oorlogsmisdaden. Op die manier raken beide archieven nog nauwer met elkaar verstrengeld, iets wat de Commissie trouwens ook expliciet vooropstelt. In het laatste rapport staat te lezen dat: "Notre Commission a remis à l'Auditorat général tous les dossiers judiciaires qu'elle avait constitués, et les instructions définitives sont en cours". (53) Deze overdracht van een belangrijk deel van haar archieven aan de Centrale Dienst vindt uiteindelijk al plaats omstreeks april 1948. Gezien de verregaande samenwerking en aanleunende bevoegdheden is dat ook een zeer logische keuze, temeer omdat de processen dan nog moeten starten. De in de jaren voordien aangelegde documentatie blijft op die manier bij elkaar. Ondanks die goede voornemens van de Commissie blijft er over het lot van haar archieven lange tijd onduidelijkheid bestaan. Die komt in 1953 de eerste keer bovendrijven wanneer Marcel Marinower, kampoverlevende en prominent Antwerps advocaat, toegang vraagt tot de archieven van de Commissie Oorlogsmisdaden. (54) In een nota aan de minister van Justitie legt toenmalig Auditeur-generaal Paul van der Straeten uit dat het Auditoraat-generaal enkel maar die dossiers bewaart: "qui sont devenus des procédures judiciaires, soit qu'ils aient été déférés à la juridiction de jugement, soit qu'ils aient été classés sans suite ou terminés par un non-lieu". De resterende "archives administratives - je pense notamment à celles qui ont servi à la rédaction des rapports établis par la Commission des crimes de guerre"bevinden zich volgens van der Straeten nog bij het ministerie van Justitie. Wanneer enkele jaren later opnieuw dezelfde vraag ter tafel komt, herhaalt het Auditoraat-generaal nogmaals dat een deel van de 'administratieve' archieven van de Commissie Oorlogsmisdaden destijds aan het ministerie van Justitie is overgemaakt. (55) Maar over die these gaan steeds meer twijfels rijzen, wat het Auditoraat-generaal doet beslissen om contact op te nemen met het ministerie en met Jules Basyn, de voormalige secretaris van de Commissie Oorlogsmisdaden en verantwoordelijke voor de archieven. Na eerst nog onwetend te hebben geantwoord, bekent hij in 1967 tijdens een verhuis per toeval te hebben ontdekt: "une série de dossiers qui me semblent assez importants et qui se rapportent à l'activité déployée par la Commission des Crimes de Guerre, dont j'étais le secrétaire, au moment de la libération". (56) De dossiers in kwestie belanden in de archieven van het Auditoraat-generaal waar zij tot op vandaag berusten. (57) Maar opnieuw is dat niet het hele verhaal. Want begin en midden jaren '70 resulteert een nieuwe zoektocht in de kelders van het ministerie van Justitie in nog eens "10 kaften" archief. Deze keer geschiedt de zoektocht in het kader van het onderzoek naar de zaak Irma Laplasse die dan opnieuw deining opwekt. (58) Ook deze kaften belanden in de archieven van het Auditoraat-generaal. Maar nu beslist de Auditeur-generaal om contact op te nemen met het "Centrum Wereldoorlog II" (het huidige CegeSoma, OD4 Rijksarchief) en deze stukken over te maken, iets wat uiteindelijk in 1985 ook effectief gebeurt. (59)
Behoudens deze externe factoren (personeelsverloop, wisselwerking met de Commissie Oorlogsmisdaden, enz.) brengt ook het Auditoraat-generaal zelf nog wijzigingen aan in het klassement van de werking van de Centrale Dienst. (60) Het valt namelijk op dat er in de reeks persoonsdossiers (de zgn. 'A'-reeks, infra) ook dossiers zijn ingevoegd over kampen, gevangenissen en organisaties die, naar de geest van het klassement, eigenlijk in de 'C'-reeks thuishoren. Het feit dat het merendeel van deze dossiers in belangrijke mate samenvalt met de vandaag ontbrekende nummers in het 'C'-klassement bewijst dat deze daar oorspronkelijk uit afkomstig zijn. Het dossier over de bewakers van de gevangenis/tuchthuis van Siegburg bewijst dat goed. Het bevoegde krijgsauditoraat refereert in de correspondentie tijdens het onderzoek steevast naar dossier 'C110'. Dat specifieke dossier ontbreekt vandaag in de 'C'-reeks maar bevindt zich dus wel integraal in de 'A'-reeks onder het nummer A6.148. Hetzelfde geldt ook voor heel wat andere 'C'-dossiers die in de A-reeks ondergebracht zijn.
Naast dit herschikken en toevoegen van sommige dossiers aan het 'klassement van de werking van de dienst' gebeurt op zeker momenten ook het tegenovergestelde: het herbestemmen van stukken en dossiers uit het klassement van de Centrale Dienst naar andere reeksen van het Auditoraat-generaal of zelfs nog andere militairrechtelijke archiefvormers. Het gaat dan in de eerste plaats om tal van stukken en dossiers van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden die terechtkomen in de rechtsplegings- en documentatiedossiers van de diverse krijgsraden en -auditoraten. Maar ook in andere reeksen van het Auditoraat-generaal zijn dossiers en stukken terug te vinden die ooit deel uitmaakten van het klassement van de Centrale Dienst. Een duidelijk voorbeeld daarvan zijn de documentatiedossiers van de Dienst voor Algemene Onderrichten (de zgn. 'IG's'). Die bevatten onder de rubriek G/5 niet alleen heel wat beleidsstukken en algemene documentatie over allerlei aan de vervolging van oorlogsmisdaden gerelateerde zaken, maar ook een omvangrijke collectie van internationale rechtspraak die de vervolging van oorlogsmisdaden in tal van Europese landen documenteert (Tsjechië, Slowakije, Polen, Nederland, Frankrijk, Luxemburg, enz.). (61) Hetzelfde geldt voor de zogenaamde 'DOC-dossiers'. Die bewaren interessante stukken over de geschiedenis van het archief van de Commissie Oorlogsmisdaden en de totstandkoming van de wetgeving. (62)
Sinds maart 2017 zijn (quasi) alle archieven van het Auditoraat-generaal - en dus ook de archieven van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden - samengebracht in ARA2. Aan deze centralisatie gaat een zeer complexe voorgeschiedenis vooraf, met als resultaat: fysieke en intellectuele fragmentatie. Recent nog brachten enkele van de betrokken archivarissen deze historiek, en die van de archieven van de militaire rechtscolleges meer algemeen, uitstekend in kaart. (63)
De centralisatie van de bewaring en het beheer van de belangrijkste archieven van de militaire rechtscolleges en hun functioneren tijdens de repressieperiode stelde de equipe van ARA2 de afgelopen jaren in de mogelijkheid om een globaal beeld te krijgen van de bronnen, hun ontstaanscontext en functie, hun onderlinge samenhang en het nut en potentieel dat zij hebben voor verder historisch onderzoek. (64) Echter, tijdens deze korte periode van centralisering - die dus cruciaal was om een duidelijk beeld van de structuur, inhoud, staat en volledigheid van het archiefbestand te krijgen - besloot het Rijksarchief in 2021 om alsnog over te gaan tot decentrale bewaring. Op die manier volgen de militaire gerechtelijke archieven de regels die gelden voor juridische archieven meer algemeen. Maar belangrijker nog is dat op die manier een einde komt aan de situatie dat sommige vonnis- of zonder gevolg geklasseerde dossiers van één enkele krijgsraad en krijgsauditoraat tot voor kort over verschillende bewaarplaatsen verspreid zaten en diverse toegangen zich elders bevonden dan de dossiers zelf. Om deze situatie recht te zetten startte het Rijksarchief in het najaar van 2021 met de verhuis naar de provinciale depots.
Eind 2023 zal de verhuisoperatie volledig afgerond zijn en zal er in ARA2 verder werk gemaakt worden van de inventarisatie van de archieven van het Auditoraat-generaal. Deze blijven, samen met de archieven van de krijgsraad en het krijgsauditoraat Brussel en het Militair Gerechtshof, immers wel ter plekke. (65) Om dit tot een goed einde te brengen zal de in ARA2 opgebouwde kennis goed van pas komen. Want tijdens de overdrachten van deze archieven vanuit het Justitiepaleis bleek al snel dat niet alle archieven van het Auditoraat-generaal er even goed aan toe zijn. Stukken die werden uitgehaald bleken niet of slechts gedeeltelijk teruggeplaatst en geraakten gaandeweg verloren of door elkaar, sommige magistraten legden eigen klassementen aan waardoor sommige reeksen uit elkaar gehaald werden, enz. Nog andere reeksen en bestanden van het Auditoraat-generaal belanden (gedeeltelijk) elders, zoals bijvoorbeeld in het CegeSoma. Dit soort van bemerkingen geldt ook voor het archief van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden. Zo werd er tijdens voorbereidend studiewerk in de ongeordende archieven van het Auditoraat-generaal gestoten op enkele verdwaalde dossiers uit de 'A' en 'C' reeks en op dossiers van de Commissie Oorlogsmisdaden die nog te klasseren waren in de reeksen van de Centrale Dienst.
Deze inventaris heeft betrekking op wat vandaag overblijft van het archief van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden van het Auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Het bestaat grosso modo uit drie delen, omvat in totaal 26 strekkende meter en heeft betrekking op de periode 1944-1951.
Het eerste deel, in de inventaris onder de sectie 'Algemeen' (infra), omvat wat gemakkelijkheidshalve samengevat kan worden als beleidsarchief en bestaat voornamelijk uit briefwisseling over zaken van algemene aard. Van grote waarde zijn vooral de minuten van uitgaande brieven van de Centrale Dienst. Die lijken volledig bewaard en bevatten een schat aan informatie over het functioneren van de Centrale Dienst, en dan in het bijzonder over de samenwerking met de Commissie voor Oorlogsmisdaden, de Staatsveiligheid, de krijgsauditoraten, enz.
De inhoud van het tweede deel valt goeddeels samen met de belangrijkste opdracht van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden: de voorbereiding van de processen. Het gaat ten eerste om stukken en dossiers die voor de betrokken magistraten vooral een documentaire functie hebben. Dat gaat van jurisprudentie, rechtsleer, studies, commentaren en onderzoek met betrekking tot de organisatie van de vervolging van oorlogsmisdadigers in het buitenland. Daarnaast zijn er ook de zeer concrete en gedetailleerde voorbereidingen (het onderzoek à charge/décharge) van specifieke processen door magistraten die zich jarenlang inwerken in bepaalde problematieken. Ten derde, en tot slot, is er ook nog de meer algemene documentatie. Die moet vooral gezien worden als een hulpinstrument dat het de magistraten van het Auditoraat-generaal en de krijgsauditoraten toestaat om algemene inlichtingen en context in te winnen. Naast overzichtsrapporten over bijvoorbeeld de werking en samenstelling van de Duitse politiediensten gaat het ook om de neerslag van enkele systematische enquêtes op gemeentelijk niveau door het Auditoraat-generaal over oorlogsmisdaden op het Belgische grondgebied.
Het derde en meest omvangrijke en belangrijke deel van het archief is het eigenlijke 'klassement van de werking van de dienst'. Hiermee wordt bedoeld: de dossiers waarin de Centrale Dienst alle relevante informatie, die op de ene of andere manier van belang kon zijn voor de latere procesvoering, systematisch in onderbracht. Het klassement bestaat in zijn huidige staat uit 8 reeksen en bevat ongeveer 8.000 dossier(tje)s. Het wordt in de inventaris voorafgegaan door de stukken die afkomstig zijn van de Commissie Oorlogsmisdaden. Daarmee wordt bedoeld: de stukken die de Commissie Oorlogsmisdaden aan het Auditoraat-generaal bezorgde maar die (om onduidelijke redenen) nooit geklasseerd zijn, dit in tegenstelling tot de vele andere stukken en dossiers die de commissie aan het Auditoraat-generaal bezorgde en wel in de relevante dossiers in dit klassement zijn ondergebracht.
'A'-dossiers: betreft individuele dossiers inzake (voornamelijk Duitse) verdachten van oorlogsmisdaden. Dit klassement kent een oplopende nummering die op de kaft of in correspondentie soms ook wordt voorafgegaan door de afkorting 'CG' ('criminels de guerre'). Van zo goed als elke verdachte van oorlogsmisdaden waar informatie over binnenkwam of gevraagd werd, legde de Centrale Dienst een individueel dossier aan. In sommige gevallen (naar schatting 1 op 25 dossiers) bevatten deze slechts één of meerdere stukken. Maar wanneer het gaat over verdachten die een belangrijkere rol speelden of leidinggevende posities bekleedden, is het dossier omvangrijker. Zo bestaat het dossier over Constantin Canaris (Sipo SD Brussel - A6.241) en andere kopstukken uit meerdere pakken. Naast biografische gegevens bevatten de dossiers documentatie, bewijsvoering, getuigenissen, processen-verbaal, correspondentie over de zoektocht en uitlevering, stukken verzameld en doorgestuurd door de Commissie Oorlogsmisdaden, voorbereidingen van het proces en in sommige zeldzame gevallen zelfs pv's van het proces zelf. In theorie bestaat er over elke persoon één dossier. Maar ook op die regel bestaan enkele uitzonderingen. Zo blijken er bijvoorbeeld op naam van Alexander von Falkenhausen (militair bevelhebber van België) twee dossiers bewaard (A447 en A6.377). Zoals hierboven al toegelicht bevat de 'A'-reeks naast persoonsdossiers ook meerdere dossiers op naam van kampen, gevangenissen, detentiecentra (Fort van Breendonk (A6.110), gevangenis/tuchthuis van Siegburg (A6.148), concentatriekamp Flossenburg (A6.401), Kamp van Vught (A6.386), e.a.), van specifieke organisaties (Sipo SD van Brussel (A6.241), Charleroi (A5.868), Antwerpen (A6.276), GFP 530 Brussel (A6.240)) en gebeurtenissen (Vinkt in mei 1940 (A5.865), 'Massacres de Bande' (A5.875), enz.). Soms vielen persoon, functie en locatie samen en bestaat er slechts één dossier zoals bij Hans Frank (Dossin) (A6.224) en Philippe Schmitt (Breendonk) (A6.110). De reden dat deze (bijzonder omstandige) dossiers in het klassement van de 'A'-dossiers zijn ondergebracht dient waarschijnlijk gezocht in het onderzoek dat de krijgsauditoraten en/of het Auditoraat-generaal openden en het instellen van vervolging. Ook de datering bevestigt dit vermoeden. Al deze dossiers zijn achteraan het klassement ingevoegd en dragen nummers tussen 5.864 en 6.402. Met in totaal 6.407 dossiers vormen de 'A'-dossiers zonder twijfel de belangrijkste en inhoudelijk meest relevante reeks in het klassement van de werking van de dienst. De reeks vertoont evenwel hiaten. Ongeveer één of op tien dossiers ontbreekt.
'C'-dossiers: betreft dossiers op naam van kampen, gevangenissen, tuchthuizen en concentratie- en vernietigingskampen. Dit klassement kent eveneens een oplopende nummering. Wanneer er informatie over bepaalde gevangenissen, (concentratie-)kampen, detentiecentra, enz. aan de Centrale Dienst bezorgd werd, klasseerden zij deze informatie in deze dossiers. De dossiers zelf zijn over het algemeen niet zo rijk gevuld en bevatten soms slechts één of meerdere getuigenissen (processen-verbaal) van gevangenen. Die komen via de rijkswacht, de krijgsauditoraten en andere actoren die optreden als gerechtelijke officieren van de politie terecht bij de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden. Opvallend daarbij is over hoe weinig informatie de diensten van het Auditoraat-generaal dan nog maar beschikken met betrekking tot de diverse Duitse kampen, gevangenissen, tuchthuizen, enz. Dat blijkt onder meer uit de schrijfwijze van sommige plaatsen op de dossierkaften. Verder bevatten deze stukken ook verwijzingen naar andere dossiers, niet in het minst naar dossiers uit de 'A'-reeks op naam van verdachten van oorlogsmisdadigers. In sommige gevallen zijn er ook foto's van de kampbewakers, gevangenen of van mishandelingen van gevangenen in opgenomen. Wanneer dit zo is, staat dit genoteerd in het opmerkingenveld in de inventaris. Zoals hierboven al vermeld, is dit klassement niet volledig en ontbreken er heel wat dossiers. Het is aan te raden om na te gaan of er ook in de 'A'-reeks dossiers over deze plekken bestaan.
'E'-dossiers: betreft dossiers op naam van Duitse organisaties. Hieronder valt te begrijpen: allerhande politiediensten, organisaties die deel uitmaken van het bezettingsbestuur, legereenheden, enz. Ook deze dossiers bestaan voornamelijk uit verklaringen van getuigen (processen-verbaal) waarin voormalige gevangenen getuigen over hun ervaringen. Met uitzondering van het dossier over de Sipo SD van Brussel bestaan deze dossiertjes over het algemeen slechts uit enkele stukken.
'F'-dossiers: dossiers op naam van bedrijven waar gevangenen (verplicht) werkten en slecht behandeld werden. Deze dossiers zijn zeer dun en bevatten vaak maar enkele stukken.
'G'-dossiers: betreft vermoedelijk meer een 'varia' klassement waar medewerkers van de Centrale Dienst tijdelijk documentatie over Duitse politiediensten klasseerden. Het gaat dan voornamelijk om historieken, ledenlijsten, activiteitenverslagen, schema's van de organisatiestructuur, rapporten over de werking en onderlinge verhoudingen, enz.
'L'-dossiers: betreft dossiers inzake niet-Duitse verdachten van oorlogsmisdaden. Deze dossiers bevatten over het algemeen weinig informatie en bestaan voornamelijk uit slechts één of meerdere getuigenissen (processen-verbaal) waarin slachtoffers getuigen over de verdachten in kwestie.
'P'-dossiers: betreft dossiers op naam van burgerlijke partijen (gevangenen, gedeporteerden en andere slachtoffers) die verklaringen aflegden. Deze dossiers bestaan veelal uit slechts enkele stukken: één of meerdere getuigenissen (processen-verbaal) waarin de slachtoffers getuigen over daders en het leed dat hen is aangedaan.
'S'-dossiers: betreft dossiers op naam van Stalags (krijgsgevangenkampen). Ook deze dossiers bestaan veelal uit slechts enkele stukken: één of meerdere getuigenissen en processen-verbaal waarin de betrokken soldaten en onderofficieren getuigen over daders en het leed dat hen is aangedaan tijdens het verblijf in één van de Stalags.
De dossiers zijn voornamelijk opgesteld in het Frans en Nederlands en in mindere mate in het Duits. Sommige stukken zijn in het Engels of zelfs in nog andere talen, dit naargelang de herkomst uit andere landen.
Er vond geen selectie of vernietiging plaats tijdens en na de overdracht vanuit het Brusselse Justitiepaleis. Maar er zijn, zoals reeds opgemerkt, tal van nummers die ontbreken in het klassement. Voor sommige van die hiaten (bijvoorbeeld in de 'A', 'C' en 'E'-reeks) zijn er plausibele verklaringen, maar dat geldt jammer genoeg niet voor alle ontbrekende dossiers. Dat het Auditoraat-generaal zelf bepaalde dossiers of reeksen heeft vernietigd is weinig waarschijnlijk. Vermoedelijk zijn de hiaten in deze en andere reeksen dan ook te wijten aan herbestemming in de rechtsplegingsdossiers, de 'A'-dossiers of in de dossiers uit het archief van de Commissie voor Oorlogsmisdaden.
Er is geen aangroei meer te verwachten omdat de dienst is opgeheven. Maar de kans is zeer reëel dat er in de toekomst nog afgedwaalde dossiers zullen opduiken in de niet-geklasseerde archieven van het Auditoraat-generaal. Die wachten nog op inventarisering. Deze afgedwaalde dossiers zullen later op de correcte plaats in het archiefbestand geklasseerd worden. Vermeldenswaardig in die zin zijn bijvoorbeeld de bestanden AA1912 en AA1919 van het CegeSoma. AA1912 bevat archief van het Auditoraat-generaal dat omstreeks 2003 door Auditeur-generaal Jean-Yves Mine overgemaakt is aan het CegeSoma en zeer recent - tijdens de verhuis uit de Belgradodepot van het CegeSoma - aan het Rijksarchief is overgemaakt om deze opnieuw te integreren in de archieven van het Auditoraat-generaal. In de voorlopige toegang van het CegeSoma op deze reeks staat bij nr. 268 te lezen "ijzeren koffer Anciennes archives de M. Loicq (Crimes de Guerre)". Maar in de huidige reeks is dit nummer niet terug te vinden. Misschien is het elders terechtgekomen? De zoektocht gaat verder. AA1919 dan weer bevat niet alleen informatie over het functioneren van de UNWCC, maar ook correspondentie van substituut auditeur-generaal Alfred Wauters. De vraag of het hier om archief gaat van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden of om archief van de Commissie Oorlogsmisdaden blijft open en zal verder worden onderzocht. (66)
De huidige ordening van de archieven van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden volgt grotendeels de structuur van het 'klassement van de werking van de dienst' zoals dat destijds door de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden zelf is uitgewerkt met de 'A', 'C', 'E', e.a. dossiers. Na de letter volgt telkens een nummer. Deze manier van werken is identiek aan hoe ook de Dienst Algemene Onderrichtingen haar documentatiedossiers klasseerde. (67) In tegenstelling tot bij de documentatiedossiers van de Algemene Onderrichtingen zijn er in dit klassement maar twee niveaus. Bijvoorbeeld: A296 (Franz Straub), A1079 (Erich Holm) of C18 (Kamp van Vught). Er werd voor geopteerd om deze ordening te behouden omdat er in tal van andere stukken en dossiers verwezen wordt naar de nummering van dit klassement.
Deze dossiers worden in de algemene ordening van het archief voorafgegaan door losse stukken en dossiers die buiten de opzet van dit klassement vallen. Voor de ordening van deze is, door het verloren gaan van de oorspronkelijke ordening en bij gebrek aan een organogram, geopteerd voor een functionele aanpak. Dat was noodzakelijk om de vele dossiers en stukken die de afgelopen decennia verspreid en/of zoek waren geraakt tussen andere dossiers en archieven die ooit toebehoorden aan het Auditoraat-generaal, maar vandaag door elkaar geraakt zijn, terug in het archief van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden onder te brengen.
Het onderdeel 'algemeen' bevat de stukken en dossiers die voortvloeien uit het beheer en het verzekeren van een vlotte werking van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden. De opvolging van de briefwisseling behoort daar zeker toe. Een tweede, en tevens de meest belangrijke functie van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden, is de voorbereiding van de processen tegen oorlogsmisdadigers. Die bestond uit meerdere deelaspecten. Eén daarvan was het over de landsgrenzen heen kijken en in kaart brengen van hoe men daar de bestraffing van oorlogsmisdaden aanpakte. Dat verklaart de vele documentatie, rechtsleer en jurisprudentie hieromtrent (die overigens ook in andere archieven van diensten van Auditoraat-generaal over de vervolging van oorlogsmisdaden zeer aanwezig is). Een ander deelaspect was het concrete studie- verzamel- en schrijfwerk van de betrokken magistraten wanneer zij specifieke processen voorbereidden zoals die tegen Canaris en tegen von Falkenhausen, Reeder, Bertram en von Claer. Dat deze dossiers en documentatie, aangelegd door de betrokken magistraten, niet in het respectieve 'A' dossier terechtkwamen, kan verbazen. Maar de reden dat dit in deze zeer specifieke gevallen net niet gebeurde, rechtvaardigt de keuze om dat ook meer dan 70 jaar na de feiten niet alsnog te doen. Een derde deelaspect was de taak van het Auditoraat-generaal om de krijgsauditoraten aan te sturen die de processen voorbereiden. Het voorzien van informatie en documentatie betreffende specifieke en soms zeer technische kwesties maakte daar rechtstreeks deel van uit. Om die reden legde het Auditoraat-generaal heel wat documentatie aan en verzamelde het gegevens van over het hele land.
Raadpleging vereist de schriftelijke toelating van het College van procureurs-generaal. (68) De aanvraag tot inzage - na toelating - dient te worden gericht aan ARA2. (69)
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief. (70) De voorafgaande schriftelijke toelating van het College van procureurs-generaal is vereist (cfr. supra).
De kwaliteit van het papier waaruit de dossiers in het 'klassement van de werking van de dienst' zijn opgetrokken, is vaak zeer slecht. Dit is te wijten aan de toenmalige papierschaarste.
Het algemeen steekkaartensysteem van het Auditoraat-generaal biedt een toegang op de 'A'-dossiers uit het 'klassement van de werking van de dienst'. (71) Daarnaast bestaat er voor de 'A'-reeks ook nog een specifieke toegang: een lijst in twee delen met daarin per dossiernummer de naam van de persoon (zie inventarisnummer 132-133). Van deze toegang bestaat ook een digitale kopie, doorzoekbaar in de leeszaal van ARA2 na het ondertekenen van een onderzoeksverklaring. Een tweede steekkaartensysteem die de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden liet opmaken, biedt een overzicht van processen 'oorlogsmisdaden' die in België plaatsvonden (F35). Het is, gezien de 37 processen, zeer beperkt in omvang, maar laat toe om de procesdossiers snel terug te vinden. Een derde steekkaartensysteem van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden tot slot biedt een toegang op de (dodelijke) slachtoffers en op de personen die getuigenissen aflegden in het kader van het 'Breendonk-proces'. (72)
De Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden bestaat op zichzelf, maar is niet los te zien van het grotere geheel waar het deel van uitmaakt: het Auditoraat-generaal. Bijgevolg geldt ook hier de regel dat de dossiers en stukken in het archief van de Centrale Dienst verbonden zijn met reeksen van andere diensten die ressorteerden onder het Auditoraat-generaal. Een geïntegreerde aanpak is dus essentieel.
Via een ingenieus steekkaartensysteem vonden de medewerkers van het Auditoraat-generaal snel alle relevante informatie terug over een (rechts-)persoon, gebeurtenis, proces, problematiek, juridische kwestie, enz. die in veel gevallen verspreid zat over meerdere reeksen. Het is die achterliggende gedachte die ook de opbouw en structuur verklaart van het klassement met de meerdere duizenden dossiers 'A', 'C', 'E', 'F', 'G', 'L', 'P' en 'S'. Maar ook de briefwisseling bevat telkens een vermelding van het 'A' nummer en 'E'- of 'C'-nummer wanneer de persoon in kwestie deel uitmaakte van een specifieke organisatie of actief was in een kamp/gevangenis. Naast de onderlinge samenhang binnen het archief van de Centrale Dienst bevatten deze dossiers ook steevast verwijzingen naar reeksen en dossiers van andere archiefvormers (andere diensten binnen het Auditoraat-generaal, de krijgsauditoraten, enz.). Het is daarom van belang om ook altijd de omslag en de stukken zelf van het dossier te bestuderen. Die bevatten steevast verwijzingen naar andere dossiers die gelijkaardige plekken, thematieken, personen of gebeurtenissen behandelen. Verder is het aan te raden om na te gaan of ook het 'verwant materiaal' aanknooppunten kan bevatten.
AERTS K. e.a. (Reds.), Was opa een nazi? Speuren naar het oorlogsverleden, Tielt, 2017.
AERTS K., "Repressie zonder maat of einde?" : de juridische reïntegratie van collaborateurs in de Belgische Staat na de Tweede Wereldoorlog, Gent, 2014.
BEIRLAEN A., "De vervolging van oorlogsmisdadigers in België na de Tweede Wereldoorlog", in DE SCHUTTER B., DOCKX S. e.a. (Reds.), De bestraffing van inbreuken tegen het oorlogs- en humanitair recht: enkele kritische terugblikken, Antwerpen, 1980, p. 67-87.
CLAPPAERT E. en KOHLRAUSCH M., "Between the Lines: Belgian Diplomatic Politics and the Trial of German War Crimes", Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XLVIII, 2018, 3, p. 90-114.
DEPOORTERE R., La juridiction militaire en Belgique 1796-1998. Compétences et organisation. Production et conservation des archives, Miscellanea Archivistica Studia, 115, Brussel, 1999.
DESMET G., ELAUT G. en VAN DE WALLE J., "De ontsluiting van de archieven van het militair gerecht: een eerste balans", in : WOUTERS N. (Red.),75 years of Second World War history in Belgium, Journal of Belgian History, XLIX, 2019, 2-3, p. 136-148.
DESMET G. en VAN DE WALLE J., "Archieven van het Militair Gerecht", Contemporanea, 2017, 4.
DESMET G., Inventaris van het archief van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Dienst voor Algemene Onderrichtingen. Reeks documentatiedossiers, Verschijnt binnenkort.
DROSSENS P., MARTENS C. en PICRON D., Archiefgids van het militair gerecht, Brussel, 2015.
DROSSENS P., Inventarissen van de archieven van de krijgsraden te Antwerpen (1817-1959), Gent (1816-1938), Hasselt (1944-1948), Leuven (1945-1947), Mechelen (1944-1947), Tongeren (1944-1947) en Turnhout (1944-1947), Brussel, 2010.
DROSSENS P., Inventarissen van de archieven van de krijgsauditoraten te Antwerpen 1817-1959, Gent 1814-1946, Hasselt 1944-1948, Leuven 1944-1947, Mechelen 1944-1947, Tongeren 1944-1947 en Turnhout 1944-1947, Brussel, 2010.
ELAUT G., Inventaris van het archief van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Dossiers met betrekking tot de Amerikaanse, Britse, Franse en Sovjet-Russische bezettingszones in Duitsland, Verschijnt binnenkort.
ELAUT G., Inventaris van het archief van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Dossiers van het Derde Bureau (Diverse zaken), Verschijnt binnenkort.
ELAUT G., Inventaris van het archief van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Dossiers met betrekking tot spionage (W-reeks), Verschijnt binnenkort.
ELAUT G., Inventaris van het archief van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof. Dossiers met betrekking tot industriële en economische collaboratie (CI-reeks), Verschijnt binnenkort.
GILISSEN J., "Etude statistique sur la répression de l'incivisme", Revue de Droit Pénal et de Criminologie, 1951, 5, p. 513-628.
HUYSE L. en DHONDT S. (met medewerking van AERTS K. e.a.), Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952: een update na dertig jaar, Tielt, 2020.
LAGROU P., "Poor Little Belgium? Belgian Trials of German War Criminals, 1944-1951", in ISRAËL L. en MOURALIS G. (Reds.), Dealing with Wars and Dictatorships. Legal Concepts and Categories in Action, Den Haag, 2014, p. 123-143.
LAGROU P., " " Poor Little Belgium ? " : Les procès belges de criminels de guerre allemands, 1944-1951 ", in ROUSSEAUX X., CAMPION J. e.a. (Reds.), Justices militaires et guerres mondiales : Europe 1914-1950, Louvain-la-Neuve, 2017, p. 337-361.
PLISNIER F., Les juridictions miliaires (Jalons de recherche, 31), Brussel, 2012.
SLUSZNY M., "La loi du 20 juin 1947 relative à la competence des juridictions militaires en matière de crimes de guerre", Journal des Tribunaux, 13/07/1947, 62, 3735, p. 413.
SPEYER P., "De beteugeling der oorlogsmisdaden in Europa", Rechtskundig Weekblad, 20/06/1948, jg. 11, nr. 39, p. 1234-1235.
TALLIER P.A. (Red.), 'In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog': tussen vergeten, vergoeden, heropbouw en repressie: beschikbare bronnen en stand van het onderzoek: handelingen van de studiedag van 25/02/2010, Studia 131, Brussel, 2011.
VAN DE WALLE J., "Verholen passies? De archieven van het militair gerecht en hun raadplegingsmodaliteiten", META- tijdschrift voor bibliotheek & archief, 2022, 7, p. 10-15.
VAN HAECKE L., Repressie en epuratie: de bescherming van de uitwendige veiligheid van de Staat als politiek-juridisch probleem tijdens de Belgische regimecrisis (1932-1948), Doctoraatsscriptie, Universiteit Gent, 2014.
WAUTERS A., "La répression des crimes de guerre en Belgique', Revue de Droit Pénal et de Criminologie, 1946-1947, 27, p. 413.
WEISERS M-A., La justice belge, les bourreaux allemands et la Shoah, Brussel, 2020.
WEISERS M-A., "L'inclassable persécution des Juifs. Quand les autorités belges à Londres préparaient le jugement des crimes de guerre allemands", Bijdragen tot de Eigentijdse Herinne.ring, 2008, 8, p. 99-138.
WEISERS M-A., "Un chasseur de Juifs au tribunal. Otto Siegburg, la justice belge et le crime contre l'humanité " in: WEYSSOW D. (Red.), Les caves de la Gestapo. Reconnaissance et conservation. Entre histoire et mémoire, Parijs, 2013, p. 25-35.
WOUTERS N., "De Jodenvervolging voor de Belgische rechters, 1944-1951", in VAN DOORSLAER R. e.a. (Red.), Gewillig België. Overheid en Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, 2007, p. 801-1028.
WOUTERS N., "The Second World War in Belgium : 75 years of history (1944-2019)", in WOUTERS N (Red.), 75 years of Second World War history in Belgium, Journal of Belgian History, 2019, XLIX, 2-3, p. 12-81.
Zoals hierboven al opgemerkt bevat het archief van de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden tal van persoonsdossiers. In de eerste plaats is er de reeks 'A'-dossiers op naam van Duitse (verdachten) van oorlogsmisdaden. Maar daarnaast zijn ook de 'L' en 'P'-reeks opgebouwd uit persoonsdossiers. Er is voor gekozen om de naam van de betrokken personen niet op te nemen in de beschrijvingen en om deze integraal 'anoniem' te beschrijven en enkel de dossiernummers weer te geven. Opzoekingen op naam zijn echter zeker mogelijk op basis van de voorhanden zijnde toegang in de leeszaal van ARA2. Bij de dossiers van de andere reeksen, onder meer inzake kampen, gevangenissen, allerhande organisaties, enz. zijn de namen wel integraal opgenomen.
In onderstaande inventaris is ervoor geopteerd om zo veel als mogelijk de originele opschriften van de dossiers in kwestie exact over te nemen. Enkel wanneer die al te onduidelijk zijn, werden er zaken vertaald of aangepast, zodat de lezer toch steeds een indicatie heeft over de inhoud van de dossiers. Voornamelijk in de 'C'-reeks werd daar toe overgegaan. Zo zal het voor de lezer hopelijk duidelijk zijn welke specifieke kampen, gevangenissen, tuchthuizen of andere plekken in de respectieve dossiers aan bod komen. Wanneer mogelijk is er voor geopteerd om de Duitse terminologie te gebruiken (Konzentrationslager (KZ), Zwangsarbeiterlager (ZA), Arbeitserziehungslager (AEL), enz.). Als die niet te achterhalen viel, werd ervoor geopteerd om de titel van het dossier zoals genoteerd door de Centrale Dienst voor Oorlogsmisdaden, over te nemen. Ter verduidelijking werd in de mate van het mogelijke ook steeds het land vermeld waar het kamp, de gevangenis, enz. gelegen is.
Tot slot, de beschrijvings- en ordeningswerkzaamheden gebeurden in het kader van de éénjarige stage van de auteur als archivaris in ARA2 en vonden plaats tussen december 2022 en april 2023. Begin mei 2023 keurden Joachim Derwael (diensthoofd ARA2) en Pierre-Alain Tallier (departementshoofd a.i.) de inventaris goed. Korte tijd later vond de finalisering ervan plaats.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
| 1 - 11 | Minuten van uitgaande brieven. 31 oktober 1944 - 30 september 1950. | ||||||||
| 1 | 31 oktober 1944 - 8 juni 1946. | 1 pak | |||||||
| 2 | 11 juni 1946 - 15 februari 1947. | 1 pak | |||||||
| 3 | 18 februari 1947 - 20 juni 1947. | 1 pak | |||||||
| 4 | 21 juni 1947 - 30 september 1947. | 1 pak | |||||||
| 5 | 1 oktober 1947 - 28 november 1947. | 1 pak | |||||||
| 6 | 1 december 1947 - 31 december 1947. | 1 pak | |||||||
| 7 | 5 januari 1948 - 11 maart 1948. | 1 pak | |||||||
| 8 | 12 maart 1948 - 15 juni 1948. | 1 pak | |||||||
| 9 | 19 juni 1948 - 31 januari 1949. | 1 pak | |||||||
| 10 | 1 februari 1949 - 31 december 1949. | 1 pak | |||||||
| 11 | 4 januari 1950 - 30 september 1950. | 1 pak | |||||||
| 12 - 16 | Thematische briefwisseling. 1946-1948. | ||||||||
| Voormalig klassement: B12. | 12 | Betreffende de arrestatie van (vermeende) oorlogsmisdadigers. 1946-1948. | 1 omslag | ||||||
| Voormalig klassement: B43. | 13 | Betreffende de repatriëring van (vermeende) oorlogsmisdadigers. 1947-1948. | 1 omslag | ||||||
| Voormalig klassement: B32. | 14 | Betreffende de opsluiting van (vermeende) oorlogsmisdadigers. 1945-1946. | 1 omslag | ||||||
| Voormalig klassement: B53. | 15 | Betreffende de uitlevering van (vermeende) oorlogsmisdadigers. 1946-1948. | 1 pak | ||||||
| 16 | Betreffende het verzamelen van getuigenissen van Belgische ex-gedetineerden over de gevangenissen, concentratie- en werkkampen in Noord-Brabant (Nederland), ter opvolging van een vraag van de Sub-Commissie Opsporing Oorlogsmisdrijven van de gemeentepolitie van 's-Hertogenbosch. Met bijlagen. 1948. | 1 pak | |||||||
| 17 | Ongeklasseerde briefwisseling afkomstig van de Commissie Oorlogsmisdaden en diverse krijgsauditoraten betreffende het onderzoek naar oorlogsmisdaden. 1945-1948. | 1 pak | |||||||
| Bevat onder meer kopies van de rapporten van de Commissie voor Oorlogsmisdaden bestemd voor het Franse Openbaar Ministerie in Nürnberg. | 18 | Vragen van advocaten Michel Bernfeld en Gustave Wayteck inzake rechtsleer, rechtspraak en documentatie over de vervolging van oorlogsmisdaden in België. 1949. | 1 omslag | ||||||
| 19 | Briefwisseling met Staatsveiligheid en Commissie Oorlogsmisdaden over diverse onderwerpen betreffende personeelszaken en administratie. 1946-1949. | 1 omslag | |||||||