Name: Psychiatrische annex van de gevangenis te Vorst - Annexe psychiatrique de la prison de Forest.
Period: 1922-1976
Archive repository: State archives in Brussels (Forest)
Heading : Justice
Authors: Christophe Martens
Year of publication: /
Code of the inventory: I 65
Psychiatrische Afdeling van de Gevangenis van Vorst.
Een van de eerste grote denkers in deze contreien over een systematische aanpak van criminaliteit was ongetwijfeld burggraaf Jean Jacques Philippe Vilain XIIII. Op het einde van de 18de eeuw werd Vilain XIIII door de Staten van Vlaanderen verzocht om een herziening van het strafrechtsysteem uit te werken. In twee mémoires, in 1771 en 1775 ingediend bij de Staten van Vlaanderen, zette Vilain XIIII zijn visie op het fenomeen criminaliteit uiteen. Ledigheid was volgend Vilain XIIII des duivels oorkussen, arbeid een goddelijk gebod: "L'homme est né pour le travail. (1)
" Gevangenisarbeid kon volgens Vilain XIIII een volwaardig instrument tot sociale reclassering zijn. Een eerste voorwaarde hiervoor was het aanbrengen van een classificatie om personen af te zonderen voor wie er geen hoop was op een gunstige reclassering. (2)
Onder Edouard Ducpétiaux, vanaf 1830 de inspecteur-generaal van gevangenissen en weldadigheidsinrichtingen in het pas onafhankelijke België, werd een eerste aanzet gegeven tot de studie van de individuele gedetineerde. In tegenstelling tot Vilain XIIII streefde Ducpétiaux met deze studie geen resocialisatie na, maar wel de morele verheffing van de gedetineerden in de Belgische gevangenissen. Eenzame contemplatie, introspectie en religieus onderricht vormden de sleutelbegrippen in dit paradigma. (3)
Ducpétiaux paste in dit opzicht bij de klassieke visie op strafrecht. De klassieke leer steunt op het zogenaamde sociaal contract: wie de strafwet overtreedt mag hiervoor een gepaste straf ontvangen. Volgens deze theorie is het de vrije mens die voor het kwade kiest. (4)
De straf heeft als doel om de delinquent te leren om in de toekomst niet dezelfde fout(en) meer te begaan. (5)
In de late 19de eeuw kwam er kritiek op deze visie. Een van de meest uitgesproken critici op de klassieke strafrechtstheorie en haar implicaties voor het gevangeniswezen was Adolphe Prins. Deze hoogleraar strafrecht aan de Université Libre de Bruxelles (U.L.B.), sinds 1884 tevens inspecteur-generaal van het Belgische gevangeniswezen, was gedurende enkele decennia een belangrijke inspiratiebron voor het strafrechtelijke en penitentiaire beleid in België. De delinquent was voor Prins geen op zichzelf staand individu zoals het klassieke strafrecht bepaalt: "Le droit pénal classique isole le coupable de ce qui l'environne et analyse surtout sa volonté au moment où il a commis l'infraction. (6)
" Deze nieuwe positivistische school, met als voornaamste vertegenwoordigers Cesare Lombroso, Enrico Ferri en Alexandre Lacassagne, beschouwde de delinquent als gedetermineerd door zijn of haar sociaal milieu, de gezinssituatie, biogenetische factoren, etc. Het strafrecht hoorde dan ook niet langer te steunen op schuld, maar op het potentiële gevaar die de betrokkene voor de maatschappij vormde. (7)
De nadruk verschoof van het delict naar de delinquent. (8)
Deze denkrichting wordt 'sociaal verweer' genoemd.
Voor Prins zelf was het uitermate belangrijk om een goed beeld te krijgen van de individuele delinquent, teneinde deze een gepaste straf te kunnen opleggen. (9)
De concretisering van Prins' gedachtegoed had ingrijpende gevolgen voor de organisatie van het Belgische gevangeniswezen. De penitentiaire infrastructuur in België was op dat ogenblik evenwel volledig gebaseerd op de visie van Ducpétiaux (cellulair regime) en daardoor ongeschikt voor Prins' plannen.
Het nieuwe wetenschappelijke paradigma van het sociaal verweer had ook impact op de politieke besluitvorming. Reeds in 1891 ging de toenmalige minister van Justitie, Jules Lejeune, over tot de oprichting van de Dienst voor geestelijke geneeskunde van het gevangeniswezen. Door wetenschappelijke observatie hoopte Lejeune een betere detentiepraktijk te kunnen uitbouwen. Verder kaderde de studie van de gevangenisbevolking in een bredere politiek die Lejeune nastreefde met betrekking tot 'abnormalen'. (10)
Hij had vastgesteld dat het aantal gedetineerden met tekenen van reële of geveinsde mentale aftakeling relatief hoog lag. Met het KB van 30 maart 1891 werd een aparte dienst voor mentale gezondheid opgericht. (11)
Drie geneesheren-aliënisten kregen de opdracht om de mentale toestand van gedetineerden te onderzoeken. Het ging om Jules Morel, de hoofdgeneesheer van het hospitaal Guislain te Gent; Ernest Masoin, hoogleraar aan de Leuvense universiteit; en François Semal, geneesheer-directeur van het asiel voor krankzinnigen te Bergen. (12)
Ze kregen elk een tiental gevangenissen onder hun hoede. (13)
Na Lejeunes carrière als minister van Justitie ging het snel bergaf met de dienst. De geneesheren-aliënisten kregen een te grote werklast voorgeschoteld en het ontbrak op dat ogenblik aan een degelijke institutionele structuur. De dienst kon immers wel instaan voor de detectie van krankzinnigen in Belgische gevangenissen, waar deze personen dienden te worden opgevangen was onduidelijk. (14)
Een individualisering van de strafuitvoering zoals het sociaal verweer dit wenste, vereiste een doorgedreven classificatiesysteem. Dr. Louis Vervaeck zou een sleutelrol vervullen in de verwezenlijking van een dergelijk systeem. Vervaeck had geneeskunde gestudeerd aan de U.L.B. Zijn studietijd viel niet toevallig samen met de bloeiperiode van de criminologie aan diezelfde universiteit. In 1902 werd de toen dertigjarige Vervaeck tot geneesheer benoemd in de gevangenis van Miniemen te Brussel. (15)
Vervaecks eerste uitgebreide crimineel-antropologische studies handelden over de tatoeage en de landloperij. Wat Vervaeck van de 19de eeuwse criminele antropologen onderscheidde was de omvang van zijn observaties. Voor zijn studie over de tatoeage analyseerde hij niet minder dan 5791 getatoeëerde delinquenten tussen 1903 en 1905. (16)
Een lezing van de Amerikaanse psycholoog en filosoof Arthur MacDonald zou Vervaeck inspireren om een nieuw soort wetenschappelijke instelling op te richten in België. MacDonals stelde in zijn "Plan for the study of man" dat "The most rigid and best method of study of both children and adults is that of the laboratory [...]. (17)
" Vervaeck zag wel brood in een dergelijk laboratorium. In zo'n laboratorium kon door grondige, systematische studie een classificatiesysteem worden uitgewerkt, zodat eindelijk kon worden tegemoetgekomen aan de aspiraties van de 19de eeuwse penologen. Onder Vervaecks impuls werd België, samen met Argentinië, het eerste land om effectief antropologische laboratoria bij gevangenissen op te richten. (18)
Hij had hiermee meer succes dan zijn Amerikaanse inspiratiebron, die de eigen overheid niet had weten te overtuigen van het nut van antropologische laboratoria. Van politieke zijde kwam de steun van de toenmalige minister van Justitie Emile Vandervelde, die zich tijdens zijn studies aan de U.L.B. net als Vervaeck had laten inspireren door de opkomende criminele antropologie.
Antropologische laboratoria alleen waren voor Vervaeck evenwel onvoldoende. Een doorwrochte studie vergde een uitgebreide inobservatiestelling. In de loop van de jaren 1920 werden verschillende psychiatrische afdelingen bij gevangenissen in het leven geroepen om aan deze noodzaak te voldoen. De eerste vier werden opgericht in Antwerpen (1 januari 1921), Gent (7 april 1921), Vorst (1 juli 1922) en Leuven-Hulp (1 januari 1923). In de gevangenis van Vorst werd op 7 april 1924 tevens een observatieruimte voor vrouwen ingericht. (19)
De antropologische laboratoria en de psychiatrische afdelingen kunnen als de eerste culminatiepunten van de criminele antropologie in België worden beschouwd. De combinatie antropologische laboratoria-psychiatrische afdelingen verenigde observatie, studie en behandeling. Vervaeck lukte wat de Dienst voor geestelijke geneeskunde van het gevangeniswezen niet had kunnen verwezenlijken.
De psychiatrische afdeling van de gevangenis van Vorst was bestemd voor gedetineerden waarvan vermoed werd dat ze aan een geestesstoornis leden. Deze personen konden in de psychiatrische afdeling in observatie gesteld worden. De gedetineerden werden hetzij door de arts-antropoloog van het antropologisch laboratorium, hetzij door het hoofdbestuur der gevangenissen, hetzij op vordering van de rechterlijke overheid naar een psychiatrische afdeling overgeplaatst. (20)
De observaties fungeerden als basis voor de verdere classificatie van verdachten en van veroordeelden. Voor de gedetineerden kon zodoende worden nagegaan of men de persoon in kwestie diende onder te brengen in een reguliere gevangenis, in een asiel of in een kolonie van de Belgische Staat.
Opdat deze observatiefase vlot zou verlopen mochten de gedetineerden hun bed niet verlaten, tenzij hiervoor bijzondere toestemming werd verleend of voor de dagelijkse wandelingen in de tuin. De verpleegkundigen hielden dag en nacht een observatieregister bij, waarin opmerkingen over het gedrag van de patiënten werden genoteerd. Deze gegevens werden dagelijks gecontroleerd door de arts-antropoloog, die eveneens een dagboek bijhield met eigen observaties.
De psychiatrische afdeling maakte deel uit van de gevangenis van Vorst. Ze bestond uit observatiezalen van acht à tien bedden voor de mannen (het laatste dagboek dat voor deze zaal bewaard is laat vermoeden dat het aantal bedden doorheen de jaren was opgetrokken tot ongeveer vijftien). Oorspronkelijk was er voor de mannen één zaal, die uit een tiental bedden bestond. Vanaf 1931 werd een tweede zaal in gebruik genomen (zaal B), die uit een twintigtal bedden bestond. De observatieruimte die in 1924 voor vrouwen werd ingericht telde vijf bedden. (21)
Voorts waren er voorzieningen om gedetineerden of verdachten onder te brengen in isolatiecellen. In Vorst was verder een kleinere zaal van drie bedden voor epileptici. (22)
Verder beschikte de psychiatrische afdeling over een tuin waarin dagelijks twee wandelingen werden georganiseerd voor de gedetineerden. Aan het hoofd van de dienst stond de arts-antropoloog, die tevens hoofd was van het antropologisch laboratorium. (23)
Voor de psychiatrische afdeling van de gevangenis van Vorst was dit oorspronkelijk Dr. Louis Vervaeck zelf. De arts werd bijgestaan door verpleegkundig personeel, dat een specifieke psychiatrische opleiding had genoten. (24)
Wat de veiligheid betrof was het verpleegkundig personeel verantwoording verschuldigd aan de hoofdbewaarder van de penitentiaire inrichting. (25)
Hoewel de antropologische laboratoria oorspronkelijk waren opgericht om de 'gewone' gevangenisbevolking te observeren en te classificeren, werd steeds meer beroep gedaan op het personeel van de laboratoria om de psychiatrische afdelingen draaiende te houden. (26)
Zodoende nam het belang van de laboratoria geleidelijk af ten voordele van de psychiatrische afdelingen bij de strafinrichtingen.
Het archief werd - tot de neerlegging in november 2012 bij het Rijksarchief - bewaard in een lokaal in de gevangenis van Vorst, nabij de huidige psychosociale dienst van de gevangenis.
Op 8 november 2012 werd het archief van de psychiatrische afdeling van de gevangenis van Vorst neergelegd bij het Rijksarchief Brussel te Anderlecht.
Het grootste deel van het archief bestaat uit dagboeken die zijn bijgehouden door de verplegers en verpleegsters in de slaapzalen. Ze bevatten voornamelijk observaties van het gedrag van de gedetineerden in het algemeen, zowel tijdens de dag als tijdens de nacht. Doorgaans zijn de notities in de dagboeken zeer beknopt. Ze bieden wel de kans om het verblijf van een gedetineerde dag na dag op te volgen.
Zowat alle reeksen zijn onvolledig. Sommige reeksen beginnen zonder een duidelijke verklaring veel later dan kan verwacht worden. De dagboeken van slaapzaal B vertonen een bijzonder groot hiaat voor de periode april 1931 - mei 1955. De dagboeken van de arts-antropoloog beginnen zowel voor de mannen- als voor de vrouwenafdeling later dan de oprichting van de respectievelijke diensten.
Taal en schrift van de documenten
De bescheiden zijn zowel in het Nederlands als in het Frans opgesteld.
Er werden geen selecties of vernietigingen uitgevoerd.
Er wordt geen toekomstige aangroei verwacht.
Het archiefschema valt uiteen in drie grote onderdelen: de algemene administratie, de dienst van de arts-antropoloog en de verpleegkundige diensten die dagelijks werkzaam zijn in de slaapzalen van de psychiatrische afdelingen.
I. Algemeen
A. Secretariaat
II. Medisch toezicht
A. Arts-antropoloog
III. Verpleegkundig toezicht
A. Vrouwenafdeling
B. Mannenafdeling
1. Slaapzaal A
2. Slaapzaal B
Binnen de verschillende reeksen zijn de bescheiden chronologisch geordend.
Archiefbescheiden van meer dan dertig jaar oud, bewaard door de rechtbanken der rechterlijke macht, de Raad van State, de Rijksbesturen, de provincies en de openbare instellingen die aan hun controle of administratief toezicht zijn onderworpen, worden bij het Rijksarchief neergelegd.
De archiefbescheiden zijn openbaar en vrij toegankelijk. Er wordt de onderzoekers gevraagd een onderzoeksverklaring te ondertekenen waarbij men verklaart de Wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te zullen eerbiedigen. (27)
De reproductie van bescheiden ouder dan 30 jaar is in principe toegelaten, behoudens de tarieven voor reproductie die gelden binnen het Rijksarchief.
CASSELMAN J., COSYNS P., e.a., Internering, Leuven/Apeldoorn, 1997.
CHRISTIAENSEN S., Tussen klassieke en moderne criminele politiek. Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, 2004.
DE BONT R., Darwins kinderen. De evolutietheorie in België 1865-1945, Nijmegen, 2008.
DE BONT R., Meten en verzoenen. Louis Vervaeck en de Belgische criminele antropologie, circa 1900-1940, in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2001, nr. 9, p. 63-104.
DE RUYVER B., De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, 1988.
FALLY N., Pour une histoire des prisons en Belgique: aperçu des sources disponibles pour la période 1870-1940, in DE KOSTER M., ROUSSEAUX X. en VELLE K. (eds.), Bronnen en perspectieven voor de sociaal-politieke geschiedenis van justitie in België (1795-2005) - Sources et perspectives pour l'histoire socio-politique en Belgique (1795-2005), Brussel, 2010, p. 149-170.
GOETHALS J., Abnormaal en delinkwent. De geschiedenis en het actueel functioneren van de wet tot bescherming van de maatschappij, Antwerpen, 1991.
MACDONALD A., A Plan for the Study of Man, Washington, 1902.
PRINS A., La défense sociale et les transformations du droit pénal, Brussel, 1910.
ROTTHIER I., De gevangenisgids. Archiefgids betreffende de archieven van de Vlaamse penitentiaire inrichtingen, Brussel, 2001.
VANDENBROUCKE M., Detentiebegeleiding vanuit de Penitentiair Antropologische Dienst, in NEYS A., e.a. (reds.), Tralies in de weg. Het Belgische gevangeniswezen: historiek, balans en perspectieven, Leuven, 1994, p. 249-269.
VAN DEN WYNGAERT C., Strafrecht, strafprocesrecht ene internationaal strafrecht in hoofdlijnen. Deel I: strafrecht, Antwerpen, 2006.
VERVAECK L., Le fonctionnement des annexes psychiatriques des prisons belges, Brussel, 1924.
VILLAIN XIIII H. Ch., Mémoire sur les moyens de corriger les malfaiteurs et les fainéants à leur propre avantage et de les rendre utiles à l'Etat, précédé d'un premier mémoire inédit sur la même matière, présentés aux Etats de Flandres en 1771 et en 1775 paar le Vicomte J.J.P. Vilain XIIII, Brussel, 1841.
De inventaris van dit archiefbestand werd tussen november 2012 en januari 2013 opgesteld door Christophe Martens, met medewerking van Sam Zylberberg.
De beschrijvingswerkzaamheden voltrokken zich in het Rijksarchief Brussel te Anderlecht. Deze inventaris werd opgesteld in het kader van de IUAP P7/22 'Justice & Populations: The Belgian Experience in International Perspective, 1795-2015' van de POD Wetenschapsbeleid, binnen dewelke het Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in de Provinciën zich heeft geëngageerd om in te staan voor de verdere verwerving en voor de ontsluiting van archiefbestanden die van betekenis kunnen zijn voor het onderzoek naar de geschiedenis van de Belgische justitie.
Formeel voldoet de inventaris aan de "Richtlijnen voor de inhoud en vormgeving van een archiefinventaris" (augustus 2012), die binnen het Rijksarchief zijn verspreid.
| Het register bevat zowel mannelijke als vrouwelijke gedetineerden en verdachten. Voor de mannelijke populatie loopt het register van 1922 tot 1931. Voor de vrouwelijke populatie loopt het register van 1926 tot 1931. | 1 | Register van in- en uitgaande gedetineerden en verdachten. 1922-1931. | 1 deel | ||||||