Name: Leenhof van Brabant. Processen.
Period: 1434 - 1794
Inventoried scope: 72 linear meters
Archive repository: State archives in Brussels (Forest)
Heading : Regional administrations (Ancien régime): States, high officers at court and regional councils
Authors: Arthur Gaillard — Harald Deceulaer
Year of publication: 2020
Code of the inventory: I 91
Leenhof van Brabant.
Vanaf ergens in de 14de eeuw waren de meeste hoge rechtsheerlijkheden lenen geworden van de hertog van Brabant. (1) De uitbouw van het Leenhof van Brabant na 1430 moet net als die van de Raad van Brabant en een aantal andere Brabantse instellingen worden gezien in het kader van de uitbreiding van de macht van de Bourgondische vorsten. (2) In de 15de eeuw steunden de Bourgondische vorsten sterk op de adel, in een poging om de politieke rol van de steden te beperken. (3)
In de loop van de 16de en 17de eeuw nam het aantal lenen toe, en dus wellicht ook de activiteiten van het Leenhof. Philips II en zijn opvolgers verkochten immers verschillende domeingoederen als heerlijkheden, om de staatskas te spijzen. De nieuwe heren van deze heerlijkheden moesten leenhulde doen voor het Leenhof. Als het om 'volle lenen' ging, hadden ze de hoge, middele of middelbare en lage justitie. De heer had het recht om de schout en schepenen te benoemen, een gevangenis en een galg op te richten. Hij had het recht om civiele en criminele boeten te innen, had jacht- en visserijrecht, het recht van bomen te planten, en mocht goederen van overleden bastaarden houden. In de loop van de 16de eeuw kan er een zeker concentratieproces worden vastgesteld: meerdere heerlijkheden kwamen in handen van de hoge adel.
Tijdens de Nederlandse Opstand raakte de relatie tussen de vorst en de adel sterk verstoord. Ook voor het Leenhof had de Opstand gevolgen. Tijdens de Nederlandse Opstand waren er tussen 1578 en 1585 twee concurrerende Leenhoven actief: één opstandig Leenhof in Brussel en een door Philips II geïnstalleerd Leenhof in het katholiek gebleven Leuven. Dit Leuvense Leenhof week ook even uit naar Maastricht. Na de pacificatie van Brussel fusioneerden beide Leenhoven, en de akten van het rebelse Hof werden gevalideerd. Met de afscheiding van de Noordelijke Nederlanden werd in 1591 in Den Haag ook een Leenhof van Brabant opgericht, dat bevoegd was voor het Staatse deel van Brabant.
Ook binnen het eigen rechtsgebied bestond er juridische concurrentie voor het Leenhof van Brabant. Zo beweerde het Leenhof van 'Lothier' in Genappe in de 16de eeuw dat ze een soevereine rechtbank waren, en dat er dus geen appel mogelijk was bij het Leenhof van Brabant. Deze bewering werd door het Leenhof van Brabant aangevochten, en in 1605 onderwierp de Geheime Raad de vonnissen van het Leenhof van Genappe definitief aan het appel in het Leenhof van Brabant. Hierdoor verloor het Leenhof van Genappe zijn juridische betekenis. (4)
Vanaf de Nederlandse Opstand ontstond er een wantrouwen vanuit de Spaanse Habsburgers ten aanzien van de hoge Zuid-Nederlandse adel. De centrale overheid zou in het grootste deel van de 17de eeuw vooral steunen op juristen en de noblesse de robe. Pas in het laatste kwart van de 17de eeuw kon de hoge adel zijn posities enigszins herstellen. (5) Mogelijk verklaart dit voor een deel ook de verzwakking van het Leenhof van Brabant ten voordele van de Raad van Brabant. Met de Raad van Brabant deden zich alleszins gedurig jurisdictieconflicten voor, bijvoorbeeld wanneer er twijfel bestond of een goed leenroerig of allodiaal was. In 1622 besliste de Infante Isabella dat in dergelijke twijfelgevallen alleen de Raad van Brabant bevoegd zou zijn. (6)
Door de oorlog met de Noordelijke Nederlanden werden delen van de Landen van Overmaas tussen 1632 en 1661 gedurig over en weer veroverd door Staatse en Spaanse troepen. Dit ging telkens ook gepaard met een (tijdelijke) wijziging in administratie en bestuur, en dit had ook effecten op de leenhoven. Pas met het partagetractaat van 1661 werd dit definitief geregeld, hoewel er in 1785 nog kleine aanpassingen werden doorgevoerd met het Verdrag van Fontainebleau. (7)
In de loop van de geschiedenis kon het gebeuren dat lenen in de vergetelheid raakten, omdat nieuwe eigenaars verzuimden om leenhulde te doen. Daarom bestonden er 'leenvinders', die probeerden om na te gaan welke leengoederen in zo'n geval waren. Ook werden regelmatig algemene denombrementen gehouden, waarin alle leenmannen werden opgeroepen om hun lenen in detail te beschrijven. Dit gebeurde regelmatig in de 15de en 16de eeuw, niet in de 17de eeuw, en nog één keer in 1753. (8)
Het belang van het Leenhof als contentieuze rechtbank nam af in de 18de eeuw. In deze inventaris worden 2978 procesdossiers beschreven, voor de periode tussen 1434 en 1794. Als we de bewaarde dossiers tellen voor vier periodes van ongeveer 90 jaar, komen we tot de volgende verdeling:
Tabel 1: Aantal bewaarde procesdossiers in het archief van het Leenhof van Brabant, beschreven in deze inventaris, voor vier periodes.
Periode; Aantal dossiers; Nummers
1434-1523; 397 ; 1-397
1524-1613; 1113 ; 398-1511
1614-1705; 1258; 1512-2770
1706-1794; 207 ; 2771-2978
Op zich is het aantal bewaarde dossiers niet de meest betrouwbare indicator van de eigenlijke procesactiviteit. Bij vroegmoderne rechtbanken konden dossiers na afloop van het proces immers vaak worden meegenomen door de partijen. We kunnen ons daarom de vraag stellen hoe het aantal bewaarde dossiers zich verhoudt tot het aantal processen dat in de tijd zelf is gevoerd. Deze kan eigenlijk alleen maar worden bestudeerd aan de hand van reeksen in het kernarchief zoals rollen, distributieboeken of vonnisboeken.
Op basis van het aantal bewaarde procesdossiers van het Leenhof van Brabant (tabel 1 hierboven), lijkt het zwaartepunt te liggen in de 17de eeuw. Maar als we steekproeven nemen in de vonnisboeken, krijgen we een andere indruk. In de tweede kolom van tabel 2 noteerden we het aantal vonnissen voor tien steekproefjaren, tussen 1467 en 1767. We hielden geen rekening met andere acten die soms ook in de vonnisboeken opduiken, zoals taxaties, decreten of procuraties. In de derde kolom van de tabel vermelden we het aantal procesdossiers uit hetzelfde steekproefjaar dat vandaag nog wordt bewaard in het archief van het Leenhof. In de derde kolom berekenden we (met veel methodologisch voorbehoud - zie verder) de verhouding tussen het aantal vonnissen en het aantal bewaarde dossiers.
Uit tabel 2 blijkt dat er in de steekproefjaren uit de 16de eeuw ongeveer drie keer zoveel vonnissen werden uitgesproken door het Leenhof dan in die uit de 17de eeuw, en dat het aantal vonnissen bijna verwaarloosbaar werd in de steekproeven uit de 18de eeuw. Natuurlijk moeten we voorzichtig blijven om op basis van deze cijfers al te drastische conclusies te trekken over het aantal zaken dat door het Leenhof werd behandeld. De vonnisboeken bevatten immers zowel interlocutoire als definitieve vonnissen (en dus dubbeltellingen), het is mogelijk dat de manier van registreren veranderde doorheen de tijd, en er waren zeker ook zaken die niet tot vonnis hebben geleid.
Tabel 2: Aantal vonnissen van het Leenhof van Brabant, voor verschillende steekproefjaren, het aantal bewaarde dossiers voor diezelfde jaren en een benadering van de verhouding tussen beide. (9)
Jaar; N. vonnissen; bewaarde procesdossiers; Verhouding bewaarde dossiers/vonnissen
1467; 57; 1; 1,7 %
1524; 193; 9; 4,6 %
1547; 258; 17; 6,5 %
1567; 251; 6; 2,3 %
1624; 63; 11; 17,4 %
1647; 83; 27; 32,5 %
1667; 43; 8; 18,6 %
1724; 20; 4; 20 %
1747; 7; 0; 0
1767; 10; 0; 0
Ondanks dit voorbehoud kunnen we uit een vergelijking van het aantal uitgesproken vonnissen met het aantal bewaarde dossiers concluderen dat de verhouding tussen beiden veranderde doorheen de tijd. Voor het Leenhof van Brabant in de 16de eeuw zijn er weliswaar minderprocesdossiers bewaard, maar werden er méér processen gevoerd dan in de 17de eeuw. In de 16de eeuw lijken de rechters van het Leenhof het meeste zaken te hebben behandeld. Voor de 17de eeuw bleven weliswaar meer procesdossiers bewaard (zie ook tabel 1), maar het aantal vonnissen daalde wel gevoelig in die periode. Dit heeft dus gevolgen voor de "representativiteit" van de bewaarde procesdossiers in het archief: de relatie tussen het aantal dossiers dat vandaag nog bestaat, en het aantal processen dat effectief is gevoerd voor de rechtbank in de tijd zelf. In de vierde kolom van tabel 2 berekenen we een benaderende verhouding tussen de bewaarde dossiers en het aantal vonnissen voor deze steeproefjaren. Zoals eerder aangegeven is voorzichtigheid geboden, maar deze cijfers geven een indruk over het aantal dossiers dat vandaag niet meer bestaat (of die toch niet aanwezig zijn in het bestand van het Leenhof). (10) Hieruit blijkt dat het aantal bewaarde dossiers voor de 16de eeuw slechts een fractie is van het aantal zaken die in die tijd door de rechtbank werd behandeld. Voor de 17de en de vroege 18de eeuw verhoogt de "representativiteit" van de bewaarde dossiers, maar de impact van de rechtbank lijkt gedaald in deze periode.
De representativiteit van het aantal bewaarde dossiers ligt in werkelijkheid wellicht nog lager dan de verhoudingen in de vierde kolom van tabel 2. Bij verschillende vroegmoderne rechtbanken werden grote discrepanties vastgesteld tussen een enorm aantal zaken op de rol, en een veel beperkter aantal vonnissen dat werd uitgesproken (omdat de partijen het op een akkoord gooiden of omdat ze eenvoudig stopten met te procederen). (11) Voor het Leenhof van Brabant hebben we nog geen idee over de verhouding tussen het aantal zaken dat voor de rechtbank werd behandeld, en het aantal vonnissen dat effectief werd uitgesproken.
Ik probeerde om het aantal door het Leenhof behandelde zaken ook te bestuderen aan de hand van andere bronnen, maar zonder veel succes. Zo is er de reeks van de rapportboeken, waarin betalingen aan de stadhouder en de rechters-leenmannen op een vrij slordige manier werden geregistreerd. (12) De notities daarin zijn vóór de jaren zestig van de 17de eeuw echter niet altijd duidelijk gedateerd, en ze lijken ook niet volledig. (13)
Alle zaken werden geregistreerd op de rollen van de rechtbank, en deze worden volledig bewaard voor de periode 1498-1795. (14) Maar omdat éénzelfde proces meerdere keren op de rol kwam, kan het aantal individuele zaken hierin vrijwel onmogelijk worden onderzocht, althans niet zonder het invoeren van duizenden vermeldingen in een databank. Hoewel het dus niet haalbaar is om het aantal individuele zaken te tellen aan de hand van de rollen, suggereren enkele steekproeven in deze reeks wel een historische verandering in het functioneren van de rechtbank. Eénzelfde zaak kwam in 1524 slechts enkele keren voor op de rol, terwijl dit sterk toenam in 1647.
Tabel 3: Aantal vermeldingen op de rollen van het Leenhof en aantal vonnissen, 1524 en 1647.
Jaar; N. Vermeldingen op rol ; N. Vonnissen
1524; 292; 193
1647; 850; 83
Tabel 3 suggereert dus dat er zich tussen de vroege 16de eeuw en het midden van de 17de eeuw een proces van verschriftelijking en verlenging van de procedures heeft voorgedaan. De schriftelijke neerslag nam toe: voor een kleiner aantal zaken (zie tabel 2) werd meer "archief" geproduceerd. Een gelijkaardige tendens is ook al vastgesteld in het Brugse Vrije en in de Grote Raad van Mechelen naar de 18de eeuw toe: registers werden dikker, ook al waren er minder zaken, dossiers bevatten meer papier, er werden meer bewijsstukken toegevoegd en griffiers schreven groter. (15)
Een andere reeks zijn de "appoinctementen" op de rekesten. Dit zijn nota's die werden genomen bij het afhandelen van verzoekschriften, die werden ingediend in het kader van lopende processen. Deze worden bewaard voor de periode tussen 1661 en 1795. (16) Voor éénzelfde proces werden echter meerdere verzoekschriften ingediend, dus ook deze reeks geeft geen duidelijke inkijk in het aantal individuele processen. Wel geven drie steekproeven opnieuw dezelfde dalende tendens aan, zoals we zien in tabel 4.
Tabel 4: Geregistreerde rekesten in de appoinctementboeken van het Leenhof, 1667, 1724 en 1767. (17)
Jaar; Aantal rekesten
1667; 232
1724; 137
1767; 23
In de late jaren zestig en vroege jaren zeventig van de 18de eeuw probeerde de Raad van Brabant de bevoegdheden van het Leenhof als contentieuze rechtbank over te nemen. In hun voorstel zou het Leenhof enkel worden behouden als instelling voor de administratie en de registratie van de leengoederen. De stadhouder van het Leenhof, markies van Laverne, verweerde zich als een duivel in een wijwatervat en eiste alle rechtspraak over gronden op, zelfs over allodiale goederen. De Staten van Brabant en de Geheime Raad kozen de kant van de Raad van Brabant, maar er werd beslist om de hervorming uit te stellen tot na het overlijden van de markies van Laverne. Toen deze het tijdelijke met het eeuwige verwisselde in 1773, werd een nieuw reglement voor het Leenhof uitgevaardigd. Hierin werd de contentieuze rechtspraak over de leengoederen definitief overgeheveld naar de Raad van Brabant. (18) Vooralsnog is het niet helemaal duidelijk waarom er toch nog enkele zaken werden behandeld door het Leenhof na 1773. In deze inventaris worden alleszins nog 24 dossiers bewaard die dateren tussen 1775 en 1794.
De neergang van het Leenhof van Brabant als contentieuze rechtbank was al vóór de hervorming van 1773 ingezet, deze bevestigde eigenlijk vooral een bestaande evolutie en toestand. Dit blijkt niet alleen uit de gegevens in de tabellen hierboven, maar ook uit de hier onderstaande bespreking van de bevoegdheden en activiteiten.
Het rechtsgebied omvatte de leenheerlijkheden in het oude hertogdom Brabant, het hertogdom Limburg en de Landen van Overmaas. Wat de Landen van Overmaas betreft, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de administratieve rol en de contentieuze rechtspraak. Leenverheffingen uit de Landen van Overmaas uit de 14de eeuw komen voor in de archieven van het Brusselse leenhof, maar niet meer na 1396 (19). Het leenhof van Brabant bleef nog wel als beroepsrechtbank functioneren voor de leenhoven van Limburg, Valkenburg, Dalhem en 's-Hertogenrade. Door de Nederlandse Opstand en de verdeling van de Landen van Overmaas (1661) kromp het ressort van het Leenhof in. Daarnaast was het Leenhof van Brabant ook bevoegd voor enkele heerlijkheden met een bijzonder statuut die buiten die gebieden lagen.
De bevoegdheden van het Leenhof kunnen worden opgedeeld in administratie/registratie van leengoederen en contentieuze rechtspraak. Wat de registratie (leenverhef) en hun neerslag betreft (leenbrieven, denombrementen, ...) lijkt er een grote continuïteit te zijn. Maar de contentieuze rechtspraak onderging wel veranderingen doorheen de tijd.
Transacties van onroerend goed werden geregistreerd, en er werden ook belastingen op betaald. In steden gebeurde de registratie en de ontvangst van deze rechten door het stadsbestuur, in heerlijkheden door de heer. Voor leengoederen gebeurde dit door het Leenhof. Als een leengoed van eigenaar veranderde door erfenis of verkoop, moest een leenverhef of leenhulde gebeuren. Hiervoor moest de nieuwe leenman een recht betalen aan de leenheer. Dit recht bestond in Brabant uit 10 en later 13 pond. (20) Traditioneel ging het leenverhef gepaard met een ceremonie waarin de leenman blootshoofds zijn handen in die van de leenheer legde en een eed van trouw aflegde, maar zeker vanaf het midden van de 18de eeuw was dit voornamelijk een administratieve handeling. (21) Een leenhof kan dus mutatis mutandis worden vergeleken met een registratiekantoor, waar registratierechten moest worden betaald. Vanaf 1440 moest de leenman na het verhef binnen de zes weken een gedetailleerde beschrijving of denombrement geven van zijn leengoed: de grootte, grenzen en de achterlenen, lasten, erfdienstbaarheden en renten waarmee het goed belast was. (22)
3.2.1. Een rechtbank voor leenroerige zaken
Het Leenhof van Brabant oordeelde in eerste instantie over alle 'volle lenen', d.w.z. lenen die rechtstreeks van de hertog werden gehouden. Het Leenhof bevond zich ook aan de top van een feodale piramide van boven elkaar geplaatste leenhoven. Het was de beroepsrechtbank voor alle hertogelijke leenhoven, zoals het Hof van Genappe, het Leenhof van het Land van Mechelen of de Hoofdbank van Zandhoven, en van leenhoven van volle leenmannen, bijvoorbeeld die van Aarschot, Gaasbeek en Grimbergen. (23) Volle lenen hadden de hoge, middele en lage justitie. (24)
Leenkwesties gingen over leengoederen. Dit kon zowel onroerend goed zijn (gronden, huizen, kastelen) maar ook allerlei rechten die tot inkomsten konden leiden, zoals tollen, jacht- en visrechten, officiën, verplichtingen van jaarlijkse leveringen,... (25) Leenmannen waren niet noodzakelijk van adel: ook burgers hadden vaak heerlijkheden, zelfs volledige dorpen in leen of in eigendom. (26)
In de loop van de 17de en 18de eeuw lijkt het Leenhof geen monopolie (meer?) te hebben op leenroerige zaken. Vaak wordt er van uitgegaan dat enkel het Leenhof van Brabant op regionaal niveau leenroerige zaken behandelde. Dit zou dus impliceren dat het Leenhof van Brabant de enige mogelijke beroepsrechtbank zou zijn voor de lagere leenhoven. Op basis van recent geïnventariseerd materiaal uit het archief van de Raad van Brabant, lijkt dit echter niet correct. Kijken we bijvoorbeeld naar de beroepszaken van het Leenhof van Valkenburg.
Grafiek 1: Aantal beroepszaken van het leenhof van Valkenburg voor het Leenhof van Brabant en voor de Raad van Brabant, op basis van bewaarde en geïnventariseerde procesdossiers, 1551-1795.
In de 16de eeuw ging het Leenhof van Valkenburg regelmatig in beroep bij het Leenhof van Brabant, wat logisch is. (27) In de loop van de 17de eeuw daalt het aantal (bewaarde) appels voor het Leenhof, en zien we dat ook de Raad van Brabant een aantal zaken in beroep behandelt van het Leenhof van Valkenburg. (28) Dat er voor de vroege 18de eeuw geen cijfers zijn voor de Raad van Brabant ligt wellicht aan de stand van zaken van de inventarisering (de processen van de adel en de particulieren van de eerste helft van de 18de eeuw van de Raad zijn nog niet geïnventariseerd op het moment dat deze tekst werd opgesteld). Maar voor de tweede helft van de 18de eeuw zien we nog wel beroepszaken van het Leenhof van Valkenburg voor de Raad van Brabant, maar niet meer voor het Leenhof van Brabant. (29) De Raad van Brabant trad in de tweede helft van de 18de eeuw ook op als beroepsrechtbank voor andere leenhoven, en behandelde verschillende leenroerige zaken. (30)
Wat zien hier een concurrentie tussen rechtbanken voor dezelfde zaken. De partijen die een zaak aanhangig wilden maken, konden tot op zekere hoogte zelf beslissen voor welke rechtbank ze hun tegenstander zouden dagen. Uit recent internationaal onderzoek blijkt dat deze strategische keuzes van de gebruikers van de rechtbanken belangrijke gevolgen konden hebben, en dat gebruikers niet noodzakelijk ook de regels respecteerden die voorschreven naar welke rechtbank ze moesten stappen. (31) In 1767 schreef de griffier van het Leenhof van Brabant Jean-Joseph-Robert Van Coeckelbergh al dat de vazallen een beroep deden op andere instellingen. (32) Wellicht bedoelde hij hiermee de Raad van Brabant. Eerder is al opgemerkt dat de bevoegdheden en activiteiten van sommige instellingen uit het ancien régime eerder bepaald werden door de praktijk en door concrete evoluties op het terrein zelf, dan door wetgeving van boven af. (33)
Het is overigens niet uitzonderlijk dat een regionale justitieraad als beroepsrechtbank fungeerde voor leenhoven. De Raad van Vlaanderen behandelde ook vaak zaken in beroep van leenhoven. Het hoogste Leenhof van Vlaanderen, de Wetachtige Kamer van Vlaanderen, was sterk verbonden met de Raad van Vlaanderen. (34)
3.2.2. Een beroepsrechtbank voor 12 schepenbanken (15de-17de eeuw).
Het Leenhof van Brabant was niet alleen een beroepsrechtbank voor lagere leenhoven, maar in principe ook een beroepsrechtbank voor 12 schepenbanken: die van Sint-Genesius-Rode, Alsemberg, Linkebeek, Dworp, Beersel, Huizingen, Buizingen, Eizingen, Deurne bij Antwerpen, Berlaar, Duffel, Dambrugge en de cijnshoven van de jachtrechbanken van Bosvoorde en Linkebeek. (35) Dit gebeurde wel vaker. Ook andere leenhoven beperkten zich soms niet tot leenzaken. Het leenhof van Mechelen fungeerde eveneens als beroepsrechtbank van sommige schepenbanken, bijvoorbeeld dat van Ballaar. (36) Het Leenhof van Valkenburg was niet alleen een beroepsrechtbank voor subalterne leenhoven, maar behandelde ook zaken in appel van het stadsgerecht van Valkenburg, alleszins voor civiele zaken. (37) De Leenzaal van Kuringen was niet alleen het Leenhof van de graaf van Loon, maar ook het hoogste beroepshof voor civiele zaken in het graafschap. (38) Sommige leenhoven in Zuid- en Oost-Vlaanderen hadden uitgebreide strafrechtelijke bevoegdheden. (39)
Als we het aantal beroepszaken van deze 12 schepenbanken bekijken (steeds op basis van de bewaarde en geïnventariseerde dossiers), zien we dat deze niet gelijkmatig verdeeld zijn over de tijd. Bovendien duiken diezelfde schepenbanken ook op voor de Raad van Brabant.
Grafiek 2: Aantal beroepszaken van de 12 schepenbanken voor het Leenhof van Brabant en de Raad van Brabant, op basis van bewaarde en geïnventariseerde procesdossiers, 1434-1795.
Voor de 15de en 16de eeuw zijn er in het archief van het Leenhof van Brabant vele beroepszaken van de 12 genoemde schepenbanken. Dit daalt in de 17de eeuw. In het archief van de Raad van Brabant treffen we al enkele 16de en de vroege 17de-eeuwse procesdossiers aan van beroepszaken tegen uitspraken van diezelfde schepenbanken. (40) In de loop van de 18de eeuw lijken de genoemde schepenbanken niet meer in beroep te gaan bij het Leenhof, maar nog wel bij de Raad van Brabant. We stellen dus dezelfde evolutie van als in de leenroerige zaken.
3.2.3. Jurisdictieconflicten tussen het Leenhof en de Raad van Brabant.
Dat het Leenhof en de Raad van Brabant op dezelfde terreinen actief waren, leidde uiteraard tot vele jurisdictieconflicten. Galesloot schrijft "Le Conseil de Brabant se permettait fréquemment de casser et annuler des actions et procédures intentées devant le cour féodale". (41)
Ik heb geprobeerd om de jurisdictieconflicten in kaart te brengen aan de hand van twee reeksen bronnen. Allereerst worden in het archief van de Raad van Brabant 63 procesdossiers bewaard, die eerder door het Leenhof van Brabant waren behandeld. Dit is merkwaardig, want in de literatuur wordt steeds vermeld dat het Leenhof een soevereine rechtbank was, in principe was beroep bij de Raad van Brabant dus onmogelijk. Ik heb niet de indruk dat deze dossiers per ongeluk in het archief van de Raad beland. (42) Sommige van die dossiers bevatten zowel stukken uit het Leenhof als uit de Raad van Brabant, wat impliceert dat ze door de twee instellingen zijn behandeld. (43) Een tweede bron om zicht te krijgen op de jurisdictieconflicten tussen Leenhof en Raad, is de correspondentie van het Leenhof, die op een analytische manier is ontsloten in de inventaris van Galesloot. (44) Als we de 63 dossiers en de vermeldingen van jurisdictieconflicten in de correspondentie van het Leenhof op een tijdslijn zetten, zien we geen sporen in de 15de eeuw, enkele in de 16de eeuw, maar vooral veel conflicten in de 17de eeuw.
Grafiek 3 : Aantal jurisdictieconflicten tussen het Leenhof van Brabant en de Raad van Brabant, geteld op basis van het aantal dossiers van het Leenhof in het archief van de Raad, en volgens de correspondentie van het Leenhof.
Deze grafiek suggereert net zoals vorige twee, dat het Leenhof van Brabant zijn hoogtepunt heeft gekend in de 15de en 16de eeuw. Het interessante is ook dat de twee bronnenreeksen een min of meer gelijkaardig beeld geven, wat ook suggereert dat de 63 dossiers van het Leenhof niet 'toevallig' in het archief van de Raad van Brabant zijn beland (zie ook deel 2 van deze inventaris).
Traditioneel wordt er van uitgegaan dat het Leenhof werd voorgezeten door de hertog van Brabant. Vanaf 1430 verving de stadhouder van het Leenhof de hertog als voorzitter. De stadhouders werden gerekruteerd onder de belangrijke Brabantse edelieden, zij vervingen de vorst ook bij de ceremonies van het leenverhef. Vanaf 1493 kon de stadhouder zich zelf laten vervangen door een vice-stadhouder, die steeds ook een raadslid was van de Raad van Brabant. In principe werd de rechtspraak uitgesproken door alle leenmannen van de vorst, maar in de praktijk duidde de stadhouder de rechters of leenmannen aan die recht spraken (althans tot 1773). De oude feodale adel werd al snel vervangen door een klein aantal rechters, die vaak raadsheer waren van de Raad van Brabant, advocaat of procureur. Het aantal rechters varieerde van vijf tot dertien. Het eigenlijke hoofd van het Leenhof was in de praktijk de griffier, die ook de term raadsheer droeg. Hij werd bijgestaan door één of twee officialen of bedienden.
Het Leenhof vergaderde in principe op zaterdag, om de twee weken. In de periode tussen begin juli en rond de twintigste augustus kwam het Leenhof niet samen. (45)
Alle akten van het Leenhof van Brabant die moesten worden gezegeld, werden naar de kanselier van Brabant gestuurd, aangezien deze het zegel van Brabant bewaarde.
In de 15de en 16de eeuw vergaderde het Leenhof in de residentie van de stadhouder, soms ook in het stadhuis van Brussel. We kunnen er dus van uitgaan dat ook het archief op die plaatsen werd bewaard. Vlak voor het bombardement van Brussel in 1695 werd het archief van het Leenhof verplaatst naar het gebouw van de Rekenkamer. In 1765 verhuisde het archief naar het gebouw 'le vieux arsenal'. In 1783 werden de archieven van het Leenhof ondergebracht in het nieuwe gebouw van de Raad van Brabant (het gebouw van het huidige Parlement). Na de opheffing van het Leenhof werden de archieven overgebracht naar de Burgerlijke rechtbank van het Dijledepartement. Later kwamen ze terecht bij het Hof van Beroep. (46) Ze werden overgedragen na 1858 en geïnventariseerd door Louis Galesloot (1821-1884), op de 81 meter procesdossiers en de 60 meter 'varia' na.
De 2978 processen van het Leenhof werden geïnventariseerd door Arthur Gaillard (1847-1912), in een handgeschreven inventaris. (47) In de gedrukte inventaris van Louis Galesloot uit 1884 nam hij maar 618 beschrijvingen van Gaillard over (21 % van de 2978). (48) De reden voor deze drastische keuze was volgens hem 'd'une part l'obscurité des noms et la condition des plaideurs, d'autre part, l'insignifiance du sujet des débats'. Een dergelijke benadering is uiteraard erg subjectief en niet in overeenstemming met de principes van de moderne archivistiek. Galesloot liet ook een aantal details uit de beschrijvingen van Gaillard weg.
In 1989 werd de handgeschreven inventaris van alle 2978 procesdossiers van Arthur Gaillard uitgegeven door het Rijksarchief, in twee delen, maar enkel in de vorm van fotokopies van het oorspronkelijke handgeschreven manuscript. (49) Het geschrift is moeilijk leesbaar, en er werden enkele fouten gemaakt bij het inbinden van de bladzijden, zodat het op eerste gezicht lijkt alsof sommige dossiers ontbreken.
Deze inventaris is een ingetypte en licht bewerkte versie van de inventaris van Gaillard (zie hieronder bij 'Ordening' en 'Beschrijvingsbeheer' voor meer details).
Een Koninklijk Besluit van 15 oktober 1832 schreef voor dat de archieven van de oude regionale rechtbanken moesten worden overgedragen naar het Rijksarchief. In de praktijk gebeurde dit pas na de uitvaardiging van het Koninklijk Besluit van 13 december 1858. (50)
De dossiers gaan meestal over leenverhef, erfeniskwesties, naderschap of naasting (retrait lignager, een soort recht van voorkeur voor verwanten bij een verkoop) (51), renten op lenen, vruchtgebruik of heerlijke rechten. Ze bevatten vele biografische gegevens over talloze edellieden en heren uit het hertogdom Brabant, het hertogdom Limburg en de Landen van Overmaas. Vaak gaan de betwistingen over lenen, gehuchten of stukken grond met oude, soms vergeten namen. Voor de toponymie en de lokale geschiedenis zijn deze procesdossiers dan ook interessant.
Omdat het Leenhof van Brabant zeker tussen de 15de en 17de eeuw ook als beroepsrechtbank fungeerde voor sommige schepenbanken (zie hoger onder bevoegdheden), is er voor deze periode veel meer te vinden dan louter leenroerige zaken. Ook allerlei interpersoonlijke conflicten komen voor, zoals beledigingen, diefstal, verkrachting, geweld, schulden, schadevergoeding,... Deze komen vooral uit enkele dorpen, waarvan de schepenbank in beroep ging bij het Leenhof, zoals Deurne bij Antwerpen, Rode, Alsemberg, Linkebeek, Dworp, Beersel, Berlaar en Duffel.
Taal en schrift van de documenten:
De documenten zijn in het Nederlands en het Frans.
Voor zover we weten, zijn er geen dossiers vernietigd. We hebben wel de indruk dat sommige dossiers onvolledig zijn.
In 1770 werden de archieven geklasseerd door griffier Van Coeckelbergh. (52) De nummers van de procesdossiers zijn soms met inkt op de stukken zelf aangebracht, vermoedelijk in die periode. De nummering in blauw potlood op sommige dossiers is wellicht in de 19de eeuw aangebracht.
Aangezien de beschrijvingen van de procesdossiers in deze inventaris werden opgesteld door Arthur Gaillard in de 19de eeuw, moeten we wijzen op een aantal verschillen met de huidige manier van het beschrijven van vroegmoderne procesdossiers.
Een groot verschil van de dossiers van het Leenhof met die van andere vroegmoderne rechtbanken, is dat in de procesdossiers van het Leenhof de datum van het vonnis vermeld wordt (op de achterkant van een stuk staat vaak 'gedecideert'...gevolgd door een datum). Het eigenlijke vonnis zit niet in de dossiers, maar Gaillard heeft telkens wel de datum van het vonnis vermeld in zijn beschrijvingen, zodat het heel gemakkelijk wordt om het vonnis van de zaak op te zoeken in de reeks vonnisboeken. (53) Niet alle zaken hebben echter tot een vonnis geleid. Indien er geen vonnis was uitgesproken, vermelde Gaillard in zijn beschrijving 'Non décidé' gevolgd door het jaar van het laatste (dus het meest recente) stuk. In de dossiers zitten doorgaans ook stukken van enkele jaren daarvoor. Vandaag hebben archivarissen de gewoonte om de uiterste data (althans de jaren daarvan) op te geven van de stukken in een procesdossier, maar we hebben Gaillard 's dateringen niet aangepast.
Gaillard gebruikte Franstalige versies van plaatsnamen in Vlaanderen (Malines, Louvain enz.). Deze werden omgezet in Nederlandstalige vorm, of de Nederlandstalige versie werd toegevoegd tussen haakjes. Voor de Nederlandstalige plaatsnamen gebruikte Gaillard uiteraard de oude spelling, aangezien de officiële nieuwe Nederlandse spelling van de plaatsnamen pas werd ingevoerd in 1946. In deze inventaris wordt natuurlijk de nieuwe spelling gebruikt. Zoals vele archivarissen van zijn tijd verfranste Gaillard Vlaamse voornamen (Jan en Adriaan werden Jean en Adrien bijvoorbeeld). We keken niet alle dossiers opnieuw na om dit te verbeteren, maar in de evidente gevallen (personen uit het hedendaagse Noord-Brabant bijvoorbeeld) werd dit wel aangepast. Hier en daar werden sommige zeer omstandige beschrijvingen van Gaillard iets ingekort.
Bij de beschrijvingen van de partijen vermeldde Gaillard soms ook (ere)titels die niet in het procesdossier zelf vermeld stonden. Vandaag is het de gewoonte om door de archivaris toegevoegde gegevens tussen vierkante haken te plaatsen, om duidelijk te maken dat deze informatie niet in het specifieke dossier staat. Gaillard paste deze methode niet toe, en het was niet realistisch om dit alsnog retroactief te gaan aanpassen. Gaillard gaf evenmin een beschrijving van de materiële vorm (omslag, pak, of aantal stukken), iets wat vandaag wel gebruikelijk is. Ook dit hebben we niet verbeterd.
Het archief is openbaar. De raadpleging is vrij
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief.
Deze inventaris vervangt de oude handgeschreven inventaris van alle processen van het Leenhof van Brabant, opgesteld door Arthur Gaillard (Inventaris van de Derde afdeling, 188) die in fotokopie werd uitgegeven door Anne Libois en Erik Aerts in 1989.
De dossiers bevatten de klassieke stukken die we in procesdossiers aantreffen: rekesten, getuigenissen, uittreksels uit ordonnanties en andere stukken, verbalen of de procesinventaris. Soms zitten er ook brieven in van de landvoogd of de Geheime Raad, en minuten van rapporten of brieven van het leenhof aan diezelfde landvoogd of Geheime Raad. (54)
ALEXANDRE P., Histoire des origines, des développements et du rôle des officiers fiscaux près les conseils de justice dans les anciens Pays-Bas depuis le XVe siècle jusqu'à la fin du XVIIIe, Brussel, 1890.
BEHETS P., bewerking, inleiding en indices DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de particulieren, tweede reeks, 1477-1632 (vnl. 1529-1632), Brussel, 2013.
BEHETS P., eindredactie en inleiding DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de adel, 1567-1702 (nl. 1691-1700), Brussel, 2017.
BEHETS P., eindredactie en inleiding DECEULAER H., Inventaris van de Raad van Brabant Processen van de adel, 1738-1795 (vnl. 1750-1795, Brussel, 2019.
BEHETS P., BOMBOIS D. en DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de particulieren, tweede reeks, 1771-1796 (vnl. 1775-1795), Brussel, 2013.
BEHETS P., DECEULAER H. en TOPS B., Inventaris van de Raad van Brabant Processen van de adel, 1496-1722 (vnl. 1651-1690), Brussel, 2016.
BOMBOIS D. en BEHETS P., bewerking en inleiding DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant Processen van de particulieren, 1724-1796 (vnl. 1754-1774), Brussel, 2017.
COPPENS H., Leenhoven, in: VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000, p. 767-780.
DAELEMANS F., De verkoop van een leenplichtig goed te Londerzeel (1759) in OCKELEY J., JANSSENS J., GOTZEN F., VERBESSELT L. en BOULPAEP V. (red.), Recht en geschiedenis. Een bundel bijdragen over rechtsgeschiedenis van de Middeleeuwen tot de hedendaagse tijd aangeboden aan Prof. Dr. Fernand Vanhemelrijck, Leuven, 2005, p. 127-131.
DE BREYNE E., Inventaire sommaire des archives du Conseil privé sous le régime Espagnol, Brussel, Algemeen Rijksarchief, Toegangen in Beperkte oplage 101, Brussel, 1991.
DECEULAER H., Inventaris van het kernarchief van de Audiëntie, 1344-1744 (vnl. 1515-1744), Brussel, Algemeen Rijksarchief, Inventarissen, 2008.
DECEULAER H., Guilds and Litigation: Conflict Settlement in Antwerp (1585-1796), in BOONE M. en PRAK M., Statuts individuals, statuts corporatifs et statuts judiciaires dans les villes européennes (moyen âge et temps modernes). Individual, corporate and judicial status in European cities (late middle ages and early modern period) (Studies in Urban Social, Economic and Political History of the Medieval and Modern Low Countries, 5), Leuven-Apeldoorn, 1996, p. 171-208.
DE WIN P., Leenhof van Brabant (eind 14de eeuw - 1795) in VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000, p. 181-194.
DE WIN P., Over Leen en Leenhof van Brabant, in AERTS E., DE WIN P., OCKELEY J., PUT E., VANHEMELRIJCK F., VAN UYTVEN R., VAN DROOGENBROECK F., De Hertog en de Staten, de Kanselier en de Raad, de Rekenkamer, het Leenhof, de Algemene Ontvangerije, de Drossaard en de Woudmeester, het Notariaat, en het Landgraafschap Brabant. Acht bijdragen tot de studie van de instellingen in het Hertogdom Brabant in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, (Algemeen Rijksarchief, Studia, 128), Brussel, 2011, p. 67-88.
DRUEZ L., Cour féodale (7 juillet 1551 - 1794) in DUBOIS S., DEMOULIN B. & KUPPER J.-L., Les institutions publiques de la principauté de Liège (980-1794), I, Brussel, Studia 133, 2012, p. 413-420.
GALESLOOT L., Inventaire des archives de la cour féodale de Brabant, I, Brussel, 1870.
GALESLOOT L., Inventaire des archives de la cour féodale de Brabant, II, Brussel, 1884.
GODDING PH., Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Brussel, 1987.
GODDING PH., ROUSSEAUX X., Textes relatifs à la coutume de Nivelles et à celles des Cours féodales de Brabant et de Genappe (1593-1661), in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor de uitgave der oude wetten en verordeningen van België, XXXII, 1985-1986, p. 65-174.
HAAS J.A.K., De verdeling van de Landen van Overmaas, 1644-1662. Territoriale desintegratie van een betwist grensgebied, Assen, 1978.
HAAS J.A.K., Het verdrag van Fontainebleau 1785. Maastricht en de landen van Overmaas als internationale conflictstof aan het einde van het ancien régime, in Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg, CXXIV, 1988, p. 264-344.
HABETS J., Geschiedenis van het leenhof en de leenen van Valkenburg, Roermond, 1884.
JANSSEN DE LIMPENS K.J.YH., Leen- en Laathoven in de Maaslandse Territoria vóór 1795, Maastricht, 1974.
NIJSSEN R., Leenzaal van Kuringen (Salle féodale de Curange), in DUBOIS S., DEMOULIN B. & KUPPER J.-L., Les institutions publiques de la principauté de Liège (980-1794), I, Brussel, Studia 133, 2012, p. 596-614.
OPSOMMER R.,"Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt". Het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw, I, Algemeen Rijksarchief, Studia 60, Brussel, 1995.
PIOT C., Inventaire des archives de la cour féodale du pays de Malines, Brussel, 1879.
SOENEN M., Conseil privé Inventaire des "cartons" de la période autrichienne nouvelle version complétée, Brussel, Algemeen Rijksarchief, Toegangen in Beperkte oplage 460, 1991.
TOPS B., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de adel, 1511-1650, Brussel, 2013.
VAN DER HEIJDEN M. en VERMEESCH G., The uses of justice in global perspective, 1600-1900, in VERMEESCH. G., VAN DER HEIJDEN M en ZUIJDERDUIJN J., The uses of justice in global perspective, 1600-1900, Londen en New York, 2019, p. 1-22.
VAN MEETEREN A en VERMEESCH G., In hope of agreement: norm and practice in the institutes for dispute settlement in late-seventeenth-century Leiden in VERMEESCH. G., VAN DER HEIJDEN M en ZUIJDERDUIJN J., The uses of justice in global perspective, 1600-1900, Londen en New York, 2019, p. 143-164.
VAN UYTVEN R., Vorst, adel en steden: een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de zestiende eeuw, in Bijdragen tot de Geschiedenis, 59 (1976), p. 93-122.
VAN UYTVEN R., De Brabantse adel als politieke en sociale groep tijdens de late Middeleeuwen, in VERBESSELT J., VAN ERMEN E., VAN UYTVEN R., DUERLOO L., VANDORMAAL H., DEGRIJSE K., VAN DEN BERG M., JANSSENS P. (eds.), De adel in het hertogdom Brabant, Brussel, 1985, p. 75-88.
VAN UYTVEN R., De inrichting van een 'Brabantse staat', in VAN UYTVEN R., BRUNEEL C., KOLDEWIJ A.M., VAN DE SANDE A.W.F.M., VAN OUDHEUSDEN J.A.F.M., Geschiedenis van Brabant van het Hertogdom tot heden, Leuven, 2011, p. 227-234.
VENNER G.H.A., Het leenhof op het kasteel te Monfort tevens een vergelijkend onderzoek naar het ontstaan van regionale leenhoven te Geldern, Wassenberg, Mellen en Valkenburg in de late Middeleeuwen, in Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg, Jaarboek 2012, deel 148, p. 9-53.
VERLEYEN W., Het leenhof van Affligem, in OCKELEY J., JANSSENS J., GOTZEN F., VERBESSELT L. en BOULPAEP V. (red.), Recht en geschiedenis. Een bundel bijdragen over rechtsgeschiedenis van de Middeleeuwen tot de hedendaagse tijd aangeboden aan Prof. Dr. Fernand Vanhemelrijck, Leuven, 2005, p. 467-479.
VERMEIR R., De (Zuid)-Nederlandse aristocratie en de vorming van een transnationale elite in de Spaans-Habsburgse samengestelde staat, in DE KOSTER M., DE MUNCK B, GREEFS H., WILLEMS B. en WINTER A. (eds.), Werken aan de stad. Stedelijke actoren en structuren in de Zuidelijke Nederlanden 1500-1900 Liber Alumnorum Catharina Lis en Hugo Soly, Brussel, 2011, p. 291-309.
VERSCUREN A., The Great Council of Malinesin the 18th Century. An Aging Court in a Changing World, Cham, 2015.
VERVAEKE A., 'Met recht en rede(n). Toegang en gebruik van burgerlijke rechtbanken in het Brugse Vrije (1670-1795)', ongepubliceerde doctoraatsverhandeling VUB en UGENT, 2017-2018.
De beschrijvingen uit het eerste deel van de inventaris werden opgesteld door Arthur Gaillard vóór 1884, maar bleven in handgeschreven vorm. Ze werden op basis van de gefotokopieerde uitgave uit 1989 ingetypt door vrijwilliger Noemi Dubois en door administratieve personeelsleden van het Rijksarchief Brussel: Alain Bordin, Patricia Gevers, Pascale Haustrate, Marnix Tanghe. Hun werk werd nagekeken en verbeterd door Harald Deceulaer, die de beschrijvingen van Gaillard op sommige punten ook moderniseerde (zie hierboven onder 'Ordening'). In het tweede deel van de inventaris worden pro-memorie beschrijvingen opgenomen van dossiers die eerder werden beschreven door Bert Tops en Paul Behets.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
1 | Rasse de Rivière, seigneur de Grez, Wilspinoit, suppliant c. Charles de Riviere, seigneur d'Orpinal, ajourné. Possession de la seigneurie de Neerlinter, délaissé par Gérard de Rivière, seigneur de Hers et Neerlinter, leur frère. Décidé le 14 août 1434. 1434. | ||||||||
Avec sentence des échevins de Rhode et Alsemberg. | 2 | Arnold de Mol, haut mayeur de Rhode-Saint-Génèse (Sint-Genesius-Rode), nomine officii, impétrant c. Jean Doyerman, ajourné. Poursuite à charge de l'ajourné du chef des voies de fait sur la personne de Henri Van Ossele, ancien haut mayeur de Rode dans l'exercice de ses fonctions. Non décidé. 1434. | |||||||
3 | Les manants et habitants de Zeelst, demandeurs c. Les manants et habitants de Kerkoerle, défendeurs. Partage d'un pâturage commun. Décidé le 30 mai 1435. 1435. | ||||||||
4 | Jean Vander Delft, comme époux d'Elisabeth de Glymes, dame de Chaumont, veuve de Jean d'Ouppey, seigneur de Chaumont, demandeurs c. Henri de Gronsfeld, pour sa femme Alide d'Ouppey, défendeurs. Demande d'envoi en possession de la seigneurie d'Herstal pour cause de non payement d'une somme de 7000 francs, monnaie de France, hypothéquée par Adam, sire d'Ouppey et d'Herstal sur ladite seigneurie. Décidé le 21 mai 1435. 1435. | ||||||||
5 | Les manants et habitants de Nysberle, demandeurs c. les manants et habitants de Dinther, défendeurs. Interdiction aux défendeurs de mener leurs bêtes à la parcelle sur les biens communaux des demandeurs. Apporté le 14 mai 1436. 1436. | ||||||||
6 | Les manants et habitants de Tilbourg (Tilburg), demandeurs c. les manants et habitants de Beke, défendeurs. Interdiction aux défendeurs de mener leurs bêtes à la parcelle sur les biens communaux de Tilbourg et de Goerle. Décidé le 14 mai 1436. 1436. | ||||||||
7 | Henri de Rotselaer, seigneur de Roest, suppliant c. J. Vlemincx et Walter Robyns, ajournés. Retrait lignager d'un fief situé à Kontich, relevé de la Cour féodale de Vriesel et vendu à Godefroid Vlemincx par Jean de Diest, seigneur de Haneffe. Décidé le 18 août 1436. 1436. | ||||||||
8 | Engelbert, comte de Nassau et Vianden, seigneur de Grimbergen, Saint-Vith (Sankt-Vith), Leck et Breda, suppliant c. Béatrice et Alide de Calmont, ajournés. Demande en payement des frais de l'appel non fondé d'une sentence rendue par la cour féodale de Grimbergen. Décidé le 27 mars 1437. 1437. | ||||||||
9 | Jean de Bensdorf, seigneur de Sevenborne, maréchal du pays de Luxembourg, demandeur c. Jacques Van Apcoude, seigneur de Gaasbeek et Guillaume de Montfort, seigneur de Laethem, défendeurs. Possession des seigneuries de Cranendonck et de Eindhoven, délaissées par Elisabeth de Mulbergh, dame de Saint-Hilaire, sœur de Jean, sire de Cranendonck et de Sevenborne. Non décidé. 1437. | ||||||||
10 | Gérard de Ghistelles, chevalier, demandeur c. Jean de Vilain, chevalier, seigneur de Huysse, défendeur. Possession de la tour de Lillo, de l'office de dyckgraaf de Lillo avec toutes les dépendances, délaissées par Jean Van Halen, chevalier, seigneur de Lillo. Non décidé. 1437. | ||||||||
11 | Philippe de Glymes, sire de Grimbergen et Jean, sire de Glymes, Bergen op Zoom, Walhain et Brecht, son frère et tuteur, demandeurs c. Jean de Beyer, avocat du duc de Bourgogne et de Brabant, défendeur. Refus de consentir au remboursement du capital d'une rente de 40 livres hypothéquée sur les domaines du duc de Bourgogne. 1438. | ||||||||
Avec sentence des échevins de Rhode et d'Alsemberg. | 12 | Arnold de Mol, haut mayeur de Rode, demandeur c. Andries Cleeren, dit de Molden, meunier à Wouweringe, défendeur. Poursuite à charge du défendeur pour s'être servi de fausses mesures dans la livraison de ses grains. Décidé le 5 mars 1439. 1439. | |||||||
13 | Jacques Van Orshaghen, seigneur de Koelputte, demandeur c. l'abbesse du couvent de Bleyenbergh, défendeur. Demande en payement des droits de relief dus pour divers fiefs situés à Koelputte. Non décidé. 1439. | ||||||||
14 | Jean Vanden Eede, secrétaire garde des livres féodaux et receveur des droits de relief, nomine officii, demandeur c. Nicolas Allain, Thomas Vander Elst et cousins, défendeurs. Demande en payement des droits de relief pour diverses rentes hypothéquées sur la seigneurie de 's-Gravenwezel. Non décidé. 1440. | ||||||||
15 | L'abbé de Saint Bernard sur l'Escaut, demandeur c. Godefroid Tayman, seigneur de Pulle, défendeur. Modération des droits de relief réclamés pour la ferme dite Massenhove. Non décidé. 1441. | ||||||||
Apporté à Duffel. | 16 | Simon Schoonjans, chevalier, appelant c. Ghilain de Halewijn, seigneur de Buggenhout, impétrant. Possession du fief dit 'Borghesteyn' ou Milsen, dans le pays de Duffel, près de Malines (Mechelen). Décidé le 21 janvier 1443. 1443. | |||||||
17 | Henri et Jean Van Rogbroeck, demandeurs c. Michel Abseloons et Arnold Kyp, secrétaire de la ville de Louvain (Leuven), défendeurs. Demande en payements du prix d'une rente de huit livres tournois sur les seigneuries d'Heverlee et d'Eegenhove, vendue par les demandeurs. Non décidé. 1443. | ||||||||
18 | Daniel de Bouchout, seigneur de Boulers, Beverwe et Schendelbeek, demandeur c. Conrad Vander Meeren, chevalier, seigneur de Woluwe-Saint-Lambert (Sint-Lambrechts-Woluwe) et docteur en droit, défendeur. Retrait lignager de la vicomté de Bruxelles vendue au défendeur par Jeanne, dame de Bouchout et de Loenhout, épouse de Jean, sire de Wezemaal. Décidé le 24 mai 1444. 1444. | ||||||||
19 | Guillaume Van Ghendt, chevalier, demandeur c. Jean, sire de Wezemaal, seigneur de Westerlo, Falais et du pays de Malines (Mechelen), avoué de Duffel, maréchal héréditaire de Brabant, défendeur. Possession de deux moulins à Rixtel. Décidé le 4 janvier 1447. 1447. | ||||||||
20 | Jean de Barbanson, chevalier, seigneur de Jeumont, Werchin, Cisoing et Wallincourt, pour son épouse Jeanne de Cauny, dame de Favigneules et de Varenne, demandeur c. Henri de Wittem, seigneur de Beersel et de Boutersem, défendeur. Possession du château, de la ville et de la seigneurie de Braine-l'Alleud, du village et de la seigneurie de Plancenoit, du fief dit 'Delprey', délaissés par Jacques, sire d'Enghien, seigneur de Favigneules, Braine-l'Alleud et Wieger et Marie de Rossy, la dame. Décidé le 14 mars 1447. 1447. | ||||||||
Avec sentence de Sichem (Zichem). | 21 | Jean de Bie, demandeur c. Godefroid Van Erpe, défendeur. Possession du fief de Roodenborgh, à Sichem (Zichem). Décidé le 30 juin 1447. 1447. | |||||||
22 | Franco, sire de Borssele, comte d'Ostrevank, seigneur de Hoogstraten, chevalier de la Toison d'Or, demandeur c. Jean, sire de Wezemaal, seigneur de Westerlo, Falais et du pays de Malines (Mechelen), avoué de Duffel, maréchal héréditaire de Brabant, défendeur. Possession des seigneuries de Brecht et de Zundert, délaissées par Jean, sire de Cuyk, seigneur de Grave et d'Hoogstraten. Décidé le 8 août 1447. 1447. | ||||||||
Avec sentence d'Asse. | 23 | Pierre De Neve, demandeur c. Adam Jacobs pour sa femme Marguerite Van Hoensem, défendeur. Possession d'une ferme située à Asse, au lieu dit 'Terheyde'. Décidé le 21 décembre 1447. 1447. | |||||||
24 | Jean Van Hoye, demandeur c. l'abbé de Sarcy, près de Louvain (Leuven), défendeur. Possession d'une sergenterie héréditaire à Louvain (Leuven). Décidé le 27 décembre 1447. 1447. | ||||||||
25 | Henri Van Wesele, dit Van Sompeek, demandeur c. Pierre Vanden Berghe, pour sa femme Barbe Sleypen, défendeur. Retrait lignager des trois quarts de la seigneurie de 's-Gravenwezel, vendus au défendeur par Gilles Putoir, seigneur de Schoten, Merksem, amman d'Anvers. Non décidé. 1447. | ||||||||
26 | Daniel, sire de Bouchout, seigneur de Boulers, Beverweerde, Schendelbeek, demandeur c. Jean de Weert et consorts, défendeur. Demande en payement de droit de relief. Non décidé. 1447. | ||||||||
27 | Jean, sire de Wezemaal, seigneur de Westerlo, Fallais et du pays de Malines (Mechelen), avoué de Duffel, maréchal héréditaire de Brabant, demandeur c. Jean, sire de Merode, seigneur de Pietersheim, Leefdaal, Oirschot, petit-fils de Richard, sire de Merode et Marguerite de Wezemaal, défendeur. Possession de la terre et seigneurie de Wezemaal, de la dignité de maréchal héréditaire de Brabant, des seigneuries de Fallais, Westerlo, Oelne, Quabeek, Herselt et Berchem, délaissées par Jean, sire de Wezemaal et Ida, dame de Ranst et de Berchem, son épouse. Non décidé. 1447. | ||||||||
Avec sentence de Bergen op Zoom. | 28 | Ghilain de Halewyn, seigneur de Bruggenhout, demandeur c. Jeanne de Maldeghem, épouse de Jean de Vos, seigneur de Pollaer, défendeur. Revendication d'une moitié du 'geleydegelt' établi sur l'Escaut, près de Bergen op Zoom, fief délaissé par Gérard de Maldeghem. Décidé le 15 avril 1448. 1448. | |||||||
Avec sentence de Rotselaar. | 29 | Antoine de Rotselaer, seigneur de Roest, Stade, Wisekerke, demandeur c. Jacques, comte de Salm, seigneur de Rostelaer, défendeur. Demande d'envoi en possession des seigneuries de Rotselaar, Haacht et Werchter, formant le pays de Rotselaar pour cause de non payement d'une rente de quatre cents florins, constituée par Jean, sire de Rotselaar et Vorselaar, avoué de Maastricht, au profit de son frère Henri. Décidé le 8 mai 1448. 1448. | |||||||
30 | Jean de Lyerre, seigneur de Nordewyck, Ranst et Berchem, demandeur c. Jean de Wezemaal, batard d'Henri, sire de Wezemaal, défendeur. Possession de deux 'manschappen', situés à Kessel, dépendant du fief dit 't'Hoff ter Loo' à Kasterlee. Décidé le 22 juillet 1448. 1448. | ||||||||
31 | Jeanne de Wezemaal, dame de Rivière, épouse d'Henri, sire de Diest, seigneur de Stalle et Rivière, chevalier, demandeur c. Gilles, sire de Jauche, seigneur de Hierges et de Bioul, défendeur. Demande en payement d'une rente de vingts-sept couronnes de France sur la seigneurie de Jauche. Décidé le 31 août 1448. 1448. | ||||||||
Avec sentence du pays de Malines (Mechelen). | 32 | Conrad Van der Meiren, chevalier, seigneur de Woluwe-Saint-Lambert (Sint-Lambrechts-Woluwe), docteur en droit, demandeur c. Daniel Vandeweerde, défendeur. Possession du fief dit 'le cens de Wedergraet', à Geel. Décidé le 20 juin 1449. 1449 | |||||||
Apporté par les échevins de Rhode et Alsemberg. | 33 | Simon Baudens, pour sa femme Ide Vanassehe, appelant c. Jean, fils bâtard d'Henri, sire de Wittem, chevalier, seigneur de Beersel, impétrant. Demande de payement d'une rente de deux peeters de Louvain (Leuven) sur une ferme à Alsemberg. Décidé le 27 mai 1450. 1450. | |||||||
34 | Franck, sire de Borssele, comte d'Ostrevank, seigneur d'Hoogstraten, Saint Martensdyck, Luten, chevalier de la Toison d'Or, demandeur c. Jean Pot, défendeur. Demande en annulation d'une rente de 97 florins et trois setiers d'avoine sur la seigneurie de Brecht et sur une partie de celle de Zundert, pour cause de violation de l'ordonnance Philippine en matière de constitution de rente. Décidé le 17 décembre 1450. 1450. | ||||||||
35 | Gabriel Triapain, demandeur c. Jean de Muysene, défendeur. Demande en payement du prix du fief dit 'l'hoff tot Bortmeerbeek', rendu par le demandeur. Arbitré en 1451. 1451. | ||||||||
36 | Le procureur général de Brabant, demandeur c. Gilles Vanderbiest, défendeur. Demande en payement d'une amende de 100 florins. Non décidé. 1452. | ||||||||
37 | Jean Vander Noot, demandeur c. Henri Vander Noot, défendeur. Revendication de la moitié du fief dit 'de groot hove in de Ramen', situé à Bruxelles, dans la rue dite 'Neckerstraet', délaissé par Walter Vander Noot. Décidé le 14 août 1453. 1453. | ||||||||
38 | Simon de Herbais, chevalier et Jean d'Arschot, chevalier, seigneur de Schoonhoven ; puis Antoine de Bourgogne, bâtard de Brabant, demandeur c. Roland de Longueval, seigneur de Bornival, défendeur. Possession de la seigneurie de Meerbeek lez Ninove et du château de Ten Eyden, délaissés par Marie de Wedergraet.Décidé le 31 juillet 1454. 1454. | ||||||||
39 | Jean, sire de Glymes, chevalier, seigneur de Bergen op Zoom, Walhain et Brecht, demandeur c. Gilles de Haveskerke ; dit Putoir, seigneur de Schoten et de Merksem, amman de la ville d'Anvers (Antwerpen), défendeur. Retrait lignager des seigneuries de Schoten et de Merksem, et de la corvée de faire charrier vingt-deux 'faistourbe' de Wuustwezel à Merksem, fiefs vendus au défendeur par Jean, sire de Grimbergen, seigneur d'Asse et ses filles : Jeanne, Digne et Elisabeth. Non décidé. 1454. | ||||||||
40 | Jean de Blick, dit Van Leeuwe, procureur général de Brabant, demandeur c. Walter Vanden Bisdomme, chevalier, défendeur. Confiscation pour cause de félonie, d'une maison à Bruxelles (Brussel), près du cimetière de Saint-Martin, ayant une sortie dans la rue du Parchemin. Décidé le 19 août 1457. 1457. | ||||||||
Avec sentence d'Hollede. | 41 | Le lieutenant de la cour féodale de Hollede, demandeur c. Renier et Jean Olivier, défendeurs. Payement du 'pontpenning' dû pour les terres et prairie que les défendeurs tiennent un fief de Jeanne, dame de Diest, Zichem, Meerhout, Vorst et Hollede, châtelaine d'Anvers (Antwerpen), épouse de Jean de Los, sire de Heinsberghe (Heinsberg, Noord-Rijnland-Westfalen?). Décidé le 29 octobre 1457. 1457. | |||||||
42 | Henri de Jauche, prêtre et Marie de Marlair, chanoinesse de Saint Waudru, à Mons, exécuteurs testamentaire de Jeanne de Kersbeek, chanoinesse au dit chapitre, demandeur c. Jean de Kesbeek, seigneur de Stalle, Rivière, Overheim et Goidtsenhove, défendeur. Demande en payement des arrérages d'une rente de quarante livres tournois de Hainaut sur les seigneuries de Stalle et d'Overheim. Non décidé. 1457. | ||||||||
43 | Evrard De Doerne, demandeur c. Ivan de Mol, chevalier, écoutète de Bois-le-Duc ('s- Hertogenbosch), défendeur. Retrait lignager de la seigneurie et de l'avouerie de Doerne et de deux moulins à eau, vendus au défendeur par Jean de Doerne, neveu du demandeur. Décidé le 20 avril 1458. 1458. | ||||||||
44 | Henri Van Os, et sa sœur, professe au couvent de Sainte Claire, à Bruxelles (Brussel), demandeurs c. Rutger Van Erfve, défendeur. Demande en payement d'une rente de dix couronnes de France, hypothéquée sur un moulin à vent à Sint Oedenrode. Décidé le 12 juin 1459. 1459. | ||||||||
45 | Jean Van den Eede, secrétaire, garde des livres féodaux et receveur des droits de relief en Brabant, demandeur c. Jean, Godefroid et François Van der Delft, défendeurs. Poursuite à charge des défendeurs pour avoir négligé de faire l'aveu de la seigneurie de Borchvliet, exigés par l'ordonnance de 1440 sur les dénombrements de fiefs. Non décidé. 1459. | ||||||||
Avec sentence de Nivelles. | 46 | Guillaume Brant, seigneur d'Aiseau, demandeur c. Corneille Breeckschildt, au nom de Marguerite de Watermael, veuve, et d'Antoine, fils de Daniel Van de Weerde, défendeur. Possession des châteaux et de la seigneurie de Lasne. Décidé le 27 mars 1460. 1460. | |||||||
Avec sentence des échevins de Rhode et Alsemberg. | 47 | Le prévot de l'église de la Chapelle, les tuteurs de l'hôpital Saint-Jean, à Bruxelles (Bruxelles) et la paroisse de Tourneppe (Dworp), demandeurs c. L'abbé et les religieux de Sainte-Gertrude à Louvain (Leuven), défendeurs. Possession d'une dîme à Alsemberg. Décidé le 12 août 1460. 1460. | |||||||
48 | Jean de Schoonhove, chevalier, demandeur c. Adrien Vander Ee, défendeur. Retrait lignager d'un moulin à eau, de rente, cens, dîmes et autres fiefs à Woluwe-Saint-Lambert (Sint-Lambrechts-Woluwe), vendus au défendeur par Henri de Schoonhove, chevalier. Décidé le 4 octobre 1461. 1461. | ||||||||
49 | Edouard Crupelant, demandeur c. Jean Vanden Ransem, défendeur. Possession de sept bonniers de terre à Anderlecht. Décidé le 10 mars 1462. 1462. | ||||||||
50 | Robert de Cuppere, demandeur c. Walter de Ridder, défendeur. Possession d'un cens à Holsbeek. Décidé le 12 septembre 1463. 1463. | ||||||||
51 | Gisbert Queckele, pour sa femme Isabelle Van Sevenberghe, demandeur c. Volewyf Van Sevenberghe, dame de Schieland, veuve de Guillaume, bâtard d'Egmont. Possession de la seigneurie de Bertembroek à Walhem, délaissée par leur frère, Gérard Van Sevenberghe. Décidé le 15 octobre 1463. 1463. | ||||||||
52 | Jean, baron de Merode, seigneur de Pietershem, Leefdaal, Impden et Westerlo, demandeur c. Arnold de Merode, chanoine de Saint-Lambert à Liège, prévôt de Notre-Dame, Richard et Guillaume de Merode, Marguerite de Merode, épouse de Guillaume de Hamal, seigneur d'Elderen et de Warfusée, défendeurs. Revendication, à titre de prérogative, des châteaux-forts, de la collation des prébendes et bénéfices, des droits de nommer les officiers et gens de loi dans toutes les terres et seigneuries délaissées par leurs parents Richard de Merode, seigneur de Frentz et d'Oelen et Béatrix, dame de Pietershem, Leefdaal, Oirschot et Hilvarenbeek. Décidé le 17 janvier 1464. 1464. | ||||||||
Avec sentence de Tildonk. | 53 | Godefroid Van Beerem, demandeur c. Jean Baten, défendeur. Possession de trois bonniers de terre, situés à Woluwe-Saint-Etienne (Sint-Stevens-Woluwe), au lieu dit 'Harenheyde'. Décidé le 5 avril 1464. 1464. | |||||||
Appel de la cour féodale de l'abbaye de Zwincke à Baerdeghem. | 54 | Gilles de Smet, appelant c. Gilles de Haestighen, impétrant. Possession d'un demi bonnier de terre situé à Baerdeghem, au lieudit 'Tenblyen', délaissé par Jean de Not. Décidé le 11 mai 1464. 1464. | |||||||
Avec sentence de Kontich. | 55 | Jean Parmentier, receveur de l'abbaye de Saint-Bavon à Gand (Gent), demandeur c. Laurent Asselberghs, défendeur. Demande en payement d'une rente de six 'bunderen' de seigle, due à titre de loyer de la ferme de 'Hoegbeke' à Kontich. Décidé le 4 juillet 1464. 1464. | |||||||
Avec sentence de Kontich. | 56 | Pierre Broeyeloos et Jean Vanden Hoevel, demandeurs c. Louis Vander Moeren, défendeur. Demande en payement d'une rente sur diverses parcelles de terre à Aartselaar. Décidé le 29 novembre 1464. 1464. | |||||||
57 | Jean Crupelant, demandeur c. Otton Vandendorpe, défendeur. Spécification des frais et dépense d'un procès relatif au payement d'une rente sur six bonniers de terre à Koningslo. Décidé le 26 octobre 1465. 1465. | ||||||||
58 | Jean Van Mutsel, pour sa femme Catherine, bâtarde de Gérard de Sevenberghe, demandeur c. Isabelle et Volewyf de Sevenberghe, défendeurs. Demande d'être mis en possession de la seigneurie de Bertembroeck, à Walhem pour cause de non payement d'une rente de cent florins de Rhin. Décidé le 16 mars 1466. 1466. | ||||||||
59 | Le lieutenant de la cour féodale de l'abbaye de Hierbeek, demandeur c. Le commandeur de Bekkevoort, défendeur. Possession de diverses parcelles de terre à Kortenaken. Non décidé. 1466. | ||||||||
60 | Jean de Ranst, seigneur de Mortsel, Edegem et Cantecroix, demandeur c. Michel Vande Werve, chevalier, défendeur. Retrait lignager d'une rente de 18 livres de gros sur le 'riddertol' d'Anvers (Antwerpen), vendue au défendeur par Marguerite de Ranst et Adrien Van Hamstede, seigneur de Moermont, son mari. Non décidé. 1466. | ||||||||
61 | L'abbé d'Affligem, demandeur c. Henri, bâtard d'Henri de Wittem, chevalier, seigneur de Beersel, défendeur. Payement d'un cens dû pour la location d'un moulin à papier de Braine-l'Alleud. Non décidé. 1466. | ||||||||
Avec sentence de Stalle. | 62 | Jean de Kersbeek, chevalier, seigneur de Stalle, Rivière, Overheim et Goidtsenhove, demandeur c. Arnold de Horne, chevalier, seigneur de Gaasbeek, Houdschot, Houbekerke, Heze en Leende, défendeur. Demande en payement des droits de relief dus pour cinq bonniers de terre à Wezembeek. Non décidé. 1466. | |||||||
Avec sentence d'Asse. | 63 | Robert et Adrien de Grimbergen, dit d'Assche, demandeurs c. Jean de Grimbergen, chevalier, seigneur d'Asse, défendeur. Revendication de la sixième partie des fruits et revenues de la seigneurie d'Asse. Décidé le 12 décembre 1467. 1467. | |||||||
64 | Jean Pilyder, demandeur c. Guillaume Monick, défendeur. Opposition à l'exercise d'une servitude de passage réclamée par le défendeur sur les biens que le défendeur possède à Druyven, afin de pouvoir charrier ses foins et mener paitre les bestiaux sur la prairie dite 'Doverscheweyde', enclavée dans les terres du demandeur. Décidé le 11 mars 1468. 1468. | ||||||||
65 | Jeanne de Trasleer, veuve de Perceval de Bollenwiller, demandeur c. Jean Quarret, dit Malloue, défendeur. Possession d'une rente sur la seigneurie de Potter, près de Nivelles. Sentence interlocutoire le 27 août 1468. 1468. | ||||||||
Avec sentence des échevins de Berlaar. | 66 | Jean et Gérard de Winter, demandeurs c. Emond Aelbrechts, défendeur. Demande en payement de dommages et intérêts pour le meurtre de Gilles de Winter, leur père. Décidé le 20 mars 1469. 1469. | |||||||
Avec sentence d'Heverlee. | 67 | Jean Diericx, demandeur c. Roland Van Beerthem, défendeur. Taxation des frais et dépenses d'un procès en payement d'une rente vingt-cinq muids d'avoine sur divers fiefs à Heverlee. Décidé le 7 octobre 1469. 1469. | |||||||
68 | Jean, sire de Wezemaal, seigneur de Fallais, Hersel et du pays de Malines (Mechelen), chevalier, demandeur c. Guillaume, sire d'Egmont, seigneur d'Ysselsteyn, Leerdam et Schoudervont, défendeur. Possession du pays de Malines ou pays de Clèves, comprenant, les villages de Heist, Berlaar, Putte, Sint-Katelijne-Waver, Rijmenam, Leelaer, Bersele, Kontich, Aartselaar, Reet, Schelle, Niel, Ballaar. Décidé le 6 novembre 1469. 1469. | ||||||||
69 | Etienne Cisaire, demandeur c. Godefroid de Brey pour Marie de Marcq, défendeur. Possession d'une rente de vingt muids d'avoine sur le fief dit 'Lelavendelle', à Resves. Décidé le 7 mai 1470. 1470. | ||||||||
Apporté à Oplinter. | 70 | Catherine Vuylkens, appelant c. Jean Vanbeert, impétrant. Plainte du chef d'injures. Décidé le 14 juillet 1470. 1470. | |||||||
71 | Elisabeth Van Ysschot, veuve de Jean Van Staekenbroek, demandeur c. Le procureur général de Brabant, défendeur. Revendication de deux 'manschappen' comme dépendances du fief dit 't'hoff van Ysschotten', à Kasterlee. Non décidé. 1470. | ||||||||
72 | Golin Vander Tommen, veuf de Marie Roelants, au nom de son fils, Nicolas, demandeur c. Roland de Mol, pour sa femme Catherine Uytterlimminghe, veuve de Louis Rolants, chancelier de Brabant, ajourné. Possession de la seigneurie de Wilsele, à Putte, délaissée par Louis Roelants. Non décidé. 1470. | ||||||||
Apporté à Overdorp. | 73 | Guillaume Van Ruisbroek, dit Vandenberghe, pour Marguerite Sorgeloos, sa femme, appelant c. Jean Pauwels pour Gertrude Sorgeloos, sa femme, impétrant. Partage de six journaux de terre, situés à Overdorp, près de Wambeek, délaissés par Etienne Sorgeloos. Non décidé. 1471. | |||||||
Apporté à Aarschot. | 74 | Jeanne de Wezemaal, dame de Rivière, veuve d'Henri, sire de Diest, seigneur de Rivière et de Stalle, appelant c. Jean de Rochefay, dit Rosquin, premier gentilhomme d'écurie de Charles le Téméraire, impétrant. Demande en payement du douaire assigné à l'appelante par feu son mari sur la seigneurie de Rivière, donnée à l'intimé par Charles le Téméraire après qu'il l'eut confisqué au sire de Croy. Non décidé. 1472. | |||||||
75 | Barthelemy Vander Ee, seigneur de Quabeek, pour sa femme, la dame Catherine Tserclaes, demandeur c. Baudoin de Henin, seigneur de Fontaine et de Melin, défendeur. Demande en payement d'une rente de cent florins de Bavière sur la seigneurie de Melin. Non décidé. 1472. | ||||||||
76 | Henri et Geldolf Henckeshoot et consorts, demandeurs c. Erard, comte de la Marck, seigneur d'Arenberg et Bouchout, vicomte de Bruxelles, pour sa dame Marguerite, dame de Bouchout et de Loenhout, défendeur. Demande en payement d'une rente de neuf philippins dit Ridders, hypothéquée sur les fiefs délaissés par Jean, sire de Bouchout, seigneur de Boulers, Schendelbeek et Jeanne de Ryanen, dame de Beverweerde, sa femme, et par Daniel de Bouchout, seigneur de Diepensteyn, savoir la moitié d'une part fraternelle dans le moindre lieu et le 'wagen' d'Anvers, une maison sise rue de l'Empereur, la moitié de 29 harengs et le tiers d'un hareng dans le 'geleye' de Zandvliet à Slocketers. Sentence interlocutoire le 29 mai 1473. 1473. | ||||||||
Avec sentence des échevins de Rhode et Alsemberg. | 77 | Jacques Alt, demandeur c. Louis Vanderhellicht, défendeur. Payement d'une rente de six florins de Rhin promis par le défendeur, au nom du demandeur, au curé de Buizingen. Décidé le 16 octobre 1473. 1474. | |||||||
Appel des échevins de Rhode et Alsemberg. | 78 | Pierre Vandenbossche, appelant c. Mahieu Waget, impétrant. Demande en payement d'une rente de soixante florins de Rhin. Décidé le 27 décembre 1473. 1473. | |||||||
79 | Jan de Gruyter, demandeur c. Gertrude Uijtercampe, veuve de Jean de Roever, dit Ryssinghen, défendeur. Possession du fief de Ryssinghen. Non décidé. 1473. | ||||||||
Avec sentence de Meerbeek. | 80 | Jean Mercx, bailli de Meerbeek lez Ninove, demandeur c. Elisabeth Tsmoors, défendeur. Poursuite à charge du défendeur, du chef de supposition d'enfant. Décidé le 28 mai 1474. 1474. | |||||||
Appel de Neerlinter. | 81 | Henri de Kersbeke, appelant c. Arnold Kyps, pour Jeanne de Kersbeke, sa femme, impétrant. Partage d'une rente de soixante écus, hypothéquée sur le fief dit Vandenborgh, à Neerlinter. Décidé le 25 juin 1474. 1474. | |||||||
Appel d'Asse. | 82 | Joos Ranspoet, fermier de la ferme située à Asse, au lieu dit 'Waerbeek' et appartenant Jean de Familleureux, dit de Jodoigne, appelant c. Willem, sire de Grimbergen, seigneur d'Asse, prévôt de Louvain (Leuven), impétrant. Déposition de l'appelant à la saisie de sa ferme pour cause de non payement d'une rente de vingt Ridders d'or due à l'impétrant par Jean de Familleureux. Non décidé. 1474. | |||||||
83 | Walter Van Liere pour Gertrude Baek, sa femme, demandeur c. Laurent Baek, défendeur. Payement d'une rente de vingt-deux florins de Rhin hypothéquée sur un moulin à eau, à Roenart et un moulin à vent à Welde. Non décidé. 1474. | ||||||||
84 | Jean de Wesembeek, demandeur c. Henri de Sompeek, défendeur. Possession de la seigneurie de Pulle. Décidé le 27 janvier 1475. 1475. | ||||||||
85 | Arnold Vander Stegen, demandeur c. Guillaume de Baest, défendeur. Possession de divers fiefs situés à Ooischot, au lieu dit 'Heele'. Décidé le 27 mai 1475. 1475. | ||||||||
86 | Jean Van Assche, valet de chambre à la rue de Brabant, demandeur c. Thierry Jacobs, Corneil Berthout et consorts, brasseurs et cabaretiers à Druyven, défendeurs. Refus des défendeurs de reconnaître le droit du demandeur de percevoir le 'gruytgeld' sur la bière. Décidé le 12 novembre 1475. 1475. | ||||||||
Appel d'Aarschot. | 87 | Louis de Mailly, seigneur d'Antheule, Stalle et Rivière, maître d'hôtel de Philippe le Beau, conseil et chambellan, appelant c. Isabelle de Bousier, dite de Vertaing, dame de Condé, veuve d'Arnold de la Hamayde, chevalier, seigneur de Condé et de Renair, impétrant. Revendication d'une rente de quatre cents florins de Rhin sur la seigneurie de Rivière, délaissée par Henri Vander Leek, seigneur d'Heeswijk. Décidé le 16 décembre 1475. 1475. | |||||||
88 | Jean Van Appelterre, demandeur c. Henri Van Bers, receveur de la seigneurie et du pays de Gaasbeek, défendeur. Payement d'une rente de seize couronnes d'or sur la seigneurie de Gaasbeek. Non décidé. 1475. | ||||||||
89 | Philippe de Schoonhove, chevalier, seigneur de Nieuwrode, pour sa femme Catherine Pot, impétrant c. Wolfart van Borselen, comte de Grandpré et de Bouchain, seigneur de la verre et de Fallais, ajourné. Payement d'une rente de cinquante-trois florins de Rhin sur le château et la seigneurie de Fallais. Décidé le 20 décembre 1477. 1477. | ||||||||
Avec sentence des mayeurs et échevins de Rhode. | 90 | Henri Grueninck et consorts, héritiers de Gilles Peetersoent, demandeur c. Gilles Vanderbiest pour Marie Loen, veuve de Gilles Peetersoent, défendeur. Demande en reddition de compte des fruits et revenus des biens délaissés par Gilles Peetersoent, dont le défendeur est resté en possession. Décide en juillet 1478. | |||||||
Avec sentence de Veltem. | 91 | Jean de Bruyne et Jean Vandenberghe, pour leurs femmes Marguerite et Marie Tscosters, demandeurs c. Goswyn Crabbe, défendeur. Possession de divers fiefs à Willebrengien et à Opvelpen. Décidé en 1478. 1478. | |||||||
92 | Jean Vanden Abeele, pour sa femme Marguerite de Bourgogne, demandeur c. Engelbert, comte de Nassau et Vianden, seigneur de Grimbergen, Leck, Breda et Saint-Vith (Sankt-Vith), défendeur. Demande en payement d'une rente de soixante florins de Rhin sur les terres et seigneuries de Grimbergen et Breda. Décidé en février 1479. 1479. | ||||||||
Avec sentence du pays de Malines (Mechelen). | 93 | Gilles de Haveskerke, dit Putoir, chevalier, amman d'Anvers (Antwerpen), pour sa dame, Jeanne de Ranst, demandeur c. Conrad Pot, chevalier, seigneur de Boutersem, défendeur. Demande en payement d'une rente de vingt florins sur la seigneurie de Boutersem à Kontich. Décidé en mars 1479. 1479. | |||||||
Avec sentence de Jauche. | 94 | Jean Malherbe, demandeur c. Jean de Lonchamp, chevalier, capitaine de navire et Jean du Cherf de Harlue, défendeur. Demande en payement d'une rente de vingt-cinq sous tournois sur les fiefs dits quartiers d'Autre église et de Jandrain. Décidé le 2 septembre 1450. 1450. | |||||||
95 | Sophie Van Mielanot, demandeur c. Gérard de Mol, pour sa femme Elisabeth Vandervelde, défendeur. Possession du fief de Vroenhove, situé dans le pays de Sonne (Brabant septentrional). Non décidé. 1480. | ||||||||
Appel à Grimbergen. | 96 | Le procureur général de Brabant, intervenant pour Marguerite de York, duchesse douairière de Bourgogne, cessionnaire des droits de Louis de Hallewyn, seigneur de Pyennes, appelant c. Charles de Hallewyn, seigneur d'Uutkerke, impétrant. Possession de la seigneurie de Buggenhout. Sentence interlocutoire le 1er juillet 1481. 1481. | |||||||
97 | Jean Van Groelst, mayeur de Londerzeel, demandeur c. Les mayeurs et échevins de Kapelle-op-den-Bos, défendeurs. Revendication du droit de posséder un mayeur et une cour censale à Kapelle-op-den-Bos, comme dépendance d'un cens seigneurial de trente sous et trente chapons que le demandeur possède à Kapelle-op-den-Bos. Décidé en juillet 1484. 1484. | ||||||||
Avec sentence de Bergen op Zoom. | 98 | Adriaan Bertels, écoutète du seigneur de Bergen à Rucvenne, demandeur c. Pauwels Claessone, défendeur. Poursuite à charge du défendeur du chef de viol sur la personne de la fille d'Antoine Mathys. Décidé le 22 septembre 1484. 1484. | |||||||
99 | Franck de Bruyne, demandeur c. Herman de Wagemaker, pour Elisabeth Van Udem, défendeur. Possession de cinq bonniers de bois et prairies à Buckele, délaissés par Henri Vanden Wechsceeden. Non décidé. 1484. | ||||||||
100 | Jean Van Olmen, receveur des domaines en Brabant, demandeur c. La veuve de Pierre Hays, défendrice. Possession d'un cens seigneurial de vingt-un florins hypothéqué sur le fief de Putte. Non décidé. 1484. | ||||||||
101 | Jean de Becker, pour sa femme Alide Vandenkerckove, demandeur c. Jean de Dynther, seigneur d'Oplinter, défendeur. Protestation contre la confiscation d'un fief consistant en cinq 'zillen' (Oud Kempense oppervlaktemaat) de terre à Oplinter. Non décidé. 1484. | ||||||||
102 | Aert de Baest, demandeur c. Jacop van Dormal, défendeur. Possession d'une terre sise à Oorschoot au lieu dit 'Hedel int Loot', délaissée par Jean Vandenhove. Décidé le 19 mars 1482. 1482. | ||||||||
Avec sentence d'Heverlee. | 103 | Jan Van Assche, demandeur c. Jean Gotthem, défendeur. Reddition de compte des revenus de la seigneurie de Wilre à Campenhove. Décidé le 7 juin 1482. 1482. | |||||||
104 | Isabelle de Bousies, dite de Vertaing, dame de Condé, veuve d'Arnoul de la Hamaïde, chevalier, seigneur de Condé, Renaix, Tresuer, Neuvemaison ; Jeanne et Marguerite de Bousies, chanoinesse de Sainte- Waudru à Mons ; Antoinette de Bousies, chanoinesse de Sainte-Gertrude à Nivelles, demandeurs c. Marguerite de Culembourg, dame de Boxmeer, veuve de Pierre de Vertaing, chevalier, seigneur d'Heeswijk, épouse de Guillaume, sire Egmont, seigneur de Herpe, défendeur. Possession des châteaux, villages, terres et seigneuries d'Heeswijk, Dinther et Gestel, délaissées par Pierre de Vertaing. Décidé le 1er février 1483. 1483. | ||||||||
Avec sentence d'Aarschot. | 105 | Frédéric, sire de Wittem, chevalier, maréchal héréditaire et drossard de Limbourg, appelant c. Henri, sire de Bergh, pour sa dame Catherine de Gronsfelt, impétrant. Demande en reddition de compte des arrérages d'une rente de quarante ridders, hypothéquée sur le fief de Steen et Donk. Décidé le 13 mars 1483. 1483. | |||||||
106 | Jean Van Hoegarden, prêtre, demandeur c. Jean Vanderpeynen, défendeur. Possession de huit bonniers de terre à Molenbeek. Décidé le 3 mars 1483. 1483. | ||||||||
Avec sentence de Rhode et Alsemberg. | 107 | Jan Vander Zenne, mayeur de Rhode, demandeur c. Rombaut Vandenblocke, défendeur. Poursuite du défendeur du chef de vol de chevaux. Décidé le 9 juin 1483. 1483. | |||||||
Appel de Stalle. | 108 | Charles de Tserclaes, appelant c. Louis de Mailly, seigneur d'Autheule, pour sa dame, Marguerite de Kersbeek, dame de Rivière, Stalle, impétrant. Demande en payement des droits de reliefs dus pour dix-sept bonniers de terre situés à Vlezenbeek, au lieu dit 'Nuwelberghe'. Décidé le 21 juin 1483. 1483. | |||||||
Appel d'Aarschot. | 109 | Adriaan Sanders, appelant c. Jan Schoeff, impétrant. Incompétence de la cour féodale d'Aarschot dans un procès relatif à la possession de la seigneurie de VanderBruggen, à Beteghem ; cette seigneurie étant censale. Décidé le 8 novembre 1483. 1483. | |||||||
Appel de Grimbergen. | 110 | Arnold Van Laethem, secrétaire de l'archiduc d'Autriche, appelant c. Pierre d'Enghien, chevalier, seigneur de Kestergat, impétrant. Possession du château et de la seigneurie de Schiplaken, près de Vilvoorde. Non décidé. 1483. | |||||||
111 | Jeanne de Trasleer, dame de Pottes, veuve de Perceval de Bollenwiller, demandeur c. Laurent et Colard de Clercq et consorts, manants de Celles, défendeur. Demande en payement d'une redevance d'un demi-muid d'avoine par charrue labourant les terres dépendant de la seigneurie de Pottes. Non décidé. 1483 | ||||||||
112 | Jan Vleminck, demandeur c. Walter Robbyns, défendeur. Possession d'un fief situé à Kontich dans le ressort de la cour féodale de Vriessele. Non décidé. 1483. | ||||||||
Avec sentence de Bierbeek. | 113 | Marguerite Van Hersele, veuve de Barthelemy Van Bruysthem, dit Van Blanden, demandeur c. L'abbé de Parcq, à Louvain (Leuven), défendeur. Revendication de l'administration de la chapelle de Blanden, de ses rentes et bénéfices, à titre de dépendances de la ferme dit 'l'Hoff Van Blanden'. Décidé le 4 juin 1484. 1484. | |||||||
114 | Alexandre, Daniel, Jean, Claude, Georges et Elisabeth de Bouchout, bâtards de feu Daniel, seigneur de Bouchout, Loenhout, Heembeek, vicomte de Bruxelles (Brussel), demandeurs c. Daniel, sire de Bouchout, seigneur de Boulers, Beverweerde, Schendelbeek, fils de Jean de Bouchout, seigneur de Boulers, Loenhout, ajourné. Possession du château et de la seigneurie de Diepensteyn, légués par Daniel de Bouchout à ses enfants naturels. Décidé le 2 octobre 1484. 1484. | ||||||||
115 | Jean Van Halewyck, demandeur c. Philippe Vanden Nieuwenhove, défendeur. Possession de la cense dite 'ten broeck', située à Maldert. Décidé le 19 mars 1485. 1485. | ||||||||
Appel du vicomte de Bruxelles. | 116 | Jean Halffhuys, appelant c. Les 'heiligmeesters' de Sainte-Gudule à Bruxelles (Brussel) et de Notre-Dame de Laeken, les héritiers d'Henri Magnus et de Catherine d'Oly, impétrant. Demande d'envoi en possession du fief dit 'het Hoff te Itterbeek', situé à Itterbeek et appartenant à l'appelant pour cause de non payement de douze 2/3 Florins de Rhin. Décidé le 3 décembre 1485. 1485. | |||||||
Appel d'Heverlee. | 117 | Henri de Raveschoot, appelant c. Henri Van Pulle, impétrant. Payement d'une rente de douze et demi muids de seigle, hypothéqués sur les diverses terres à Sint-Joris-Weert.Décidé le 17 décembre 1485. 1485. | |||||||
Appel de Bierbeek. | 118 | Catherine Faets, veuve de Pierre Nollens, appelant c. Guillaume de Bierbeek, dit 'de Wilre', impétrant. Retrait lignager de la ferme dit 't'hoff te Weys' située à Doerne et à Sint-Joris-Weert, vendue à l'intimé par Jean et Pierre Mercelis. Décidé le 3 mars 1486. 1486. | |||||||
Appel de Sint-Pieters-Vissenaken. | 119 | François Gillis et Pierre Van Gruevenberghe, appelants c. Jean Huygskens, impétrant. Possession de trois journaux de prairie situés à Sint-Pieters-Vissenaken, au lieu dit 'Voorstraet'. Décidé le 17 mars 1486. 1486. | |||||||
120 | Jan Van Berchem, chevalier, et les chapelains de Rotselaar, demandeurs c. Jan de Ryke, drossard et receveur de Grimbergen, défendeur. Demande en reddition de compte des revenus à la seigneurie de Grimbergen dont les demandeurs ont été envoyés en possession pour cause de non payement d'une rente due par Jacques Glymes, seigneur de Grimbergen. Décidé le 20 juillet 1486. 1486. | ||||||||
121 | Jean de Mol, chevalier, seigneur de Smeyersbergh, demandeur c. Henri de Wittem, seigneur de Boutersem, Beersel, Huldenberg et Braine, défendeur. Possession du droit de Franche Garenne dans le bois dit 'Pilyserbosch' à Huldenberg. Décidé le 22 décembre 1486. 1486. | ||||||||
Avec sentence des échevins de Rhode et Alsemberg. | 122 | Renier de Ridder et Gilles de Troek, demandeurs c. Godefroid de Coninxloo, ancien mayeur de Rhode et Alsemberg, défendeur. Possession d'une maison et d'une ferme situées à Alsemberg, près de la rivière. Décidé le 20 janvier 1487. 1487. | |||||||
Avec sentence des échevins de Rhode et Alsemberg. | 123 | Adrien Maerve, procureur du chapitre de Soignies, demandeur c. Louis Vanderblocken, dit 'Uyterhelt', défendeur. Demande en réparation des dégâts causés aux bois du demandeur par les bestiaux du défendeur. Décidé le 14 octobre 1487. 1487. | |||||||
124 | Guillaume, Pierre et Marie, enfants de Renier Vandenbogaerde, demandeurs c. Jean, fils de Jean Vandenbogaerde et Jean, fils de Damien Vandenbogaerde, défendeurs. Possession d'une rente de trois peters, hypothéquée sur une ferme à Uccle (Ukkel) et délaissée par Paul Vandenbogaerde. Décidé le 14 octobre 1487. 1487. | ||||||||
125 | Adolphe Brugman, demandeur c. Louis de Hertoghe, défendeur. Possession de diverses rentes hypothéquées sur six bonniers de terre à Koningslo. Décidé le 24 novembre 1487. | ||||||||
Appel de Rotselaar. | 126 | Gilles et Golin Vander Tommen, appelants c. Jean Vanden Winekel, impétrant. Retrait lignager d'une prairie de deux bonniers à Haacht, vendue par Jeanne Vander Tommen à Augustin Van Nethene et par celui-ci à l'impétrant. Décidé le 24 décembre 1487. 1487. | |||||||
127 | Richard, baron de Merode et Pietersheim, seigneur d'Oorschoot, Diepenbeek, demandeur c. Marguerite de Melun, dame d'Antoing, veuve de Jean, baron de Merode, seigneur de Westerlo, Walem, Duffel, en son nom et comme mère et tutrice de Jean, baron de Merode, seigneur de Westerlo, Herssele, Hilvarenbeek, défendeurs. Appel des défendeurs en cause le procès intenté au demandeur par Godefroid Torch, drossard de Goerch, au nom de sa dame Marguerite d'Egmond, veuve de Guillaume, baron de Merode, seigneur de Leefdaal, Duffel, Perwez et Geel, relativement au payement du douaire de Marguerite d'Egmond, consistant en une rente de cinq cent florins sur les seigneuries d'Aarschot et Peetersheim. Non décidé. 1487. | ||||||||
Appel d'Aarschot. | 128 | Jean de Ranst, chevalier, seigneur de Cantecroix, Mortsel et Edegem, appelant c. Philippe de Schoonhove, chevalier, seigneur de Waenhove et Nieuwrode, pour Henri, son frère naturel, impétrant. Concours entre créanciers relativement à l'envoi en possession du fief dit de Steen, situé à Aarschot et appartenant à Fréderic, sire de Wittem, chevalier, maréchal héréditaire et drossard de Limbourg. Sentence interlocutoire le 3 mars 1488. 1488. | |||||||
129 | Engelbrecht de Faellebans, châtelain d'Auderstat, pour sa femme Elisabeth, fille naturelle de Jean, sire de Wezemaal, impétrant c. Antoinette de Rambures, veuve de Guy de Brimeu, seigneur d'Humbercourt, Wezemaal, Westerlo, Hulshout, Olen, appelant. Payement d'une rente de soixante-deux florins de Rhin sur les seigneuries de Westerlo et Olen. Non décidé. 1488. | ||||||||
130 | Guillaume de Croy, chevalier, marquis d'Aarschot, seigneur de Chievres, demandeur c. Jean de Garre, chevalier, seigneur de Diepenbeek, Heetvelt, Sint-Agatha-Rode, défendeur. Demande d'envoi en possession du bois de Meerdael (Meerdalwoud), dit 'bois de Schoonvorst', pour cause de non payement de rente. Non décidé. 1488. | ||||||||
Appel de Grimbergen. | 131 | Jacques Van Axele, appelant c. Gilles Verheyden, pour sa femme Catherine Van Platteborse, veuve de Jacques Baeck, impétrant. Revendication de l'usufruit du fief dit 'Cobbenbosch', délaissé par Jacques Baeck. Décidé le 8 mars 1490. 1490. | |||||||
Appel d'Heverlee. | 132 | Jean Ghossen, appelant c. Adrien Vandenbroeck, dit 'Mussche', impétrant. Procès relatif à la configuration des sommes dues à titre de prix d'une rente de trente-quatre nobles anglais achetés par l'impétrant à l'appelant et hypothéquée sur des fiefs situés à Wilre. Décidé le 27 novembre 1490. 1490. | |||||||
Avec sentence de Bijgaarden. | 133 | Guillaume Estor, chevalier, amman de Bruxelles (Brussel), demandeur c. Olivier de Doncker, dit 'Zalloert', défendeur. Demande de pouvoir rembourser le capital d'une rente de cinquante florins de Rhin hypothéquée sur le fief dit 't'hoff ten Bossche', appartenant au demandeur. Décidé le 26 novembre 1491. 1491. | |||||||
134 | Jean Van Haren, demandeur c. Les asseyeurs de taille et les manants de Waalwijk, défendeurs. Franchises des tailles pour les biens que le demandeur possède à Waalwijk. Non décidé. 1491. | ||||||||
135 | Guillaume Clément, pour sa femme Catherine Quistwater, demandeur c. Renier Quistwater, défendeur. Possession de journaux de terre à Sint-Agatha-Rode. Décidé le 6 juillet 1492. 1492. | ||||||||
136 | Catherine Sincte, veuve de Gérard Berchmans, demandeur c. Jacques, sire de Glymes, seigneur de Grimbergen, défendeur. Demande d'envoi en possession de la seigneurie de Grimbergen pour cause de non payement d'une rente de quarante florins. Non décidé. 1492. | ||||||||
137 | Jean Van Lyere, dit Ghysels, demandeur c. Lambert Millinck, écoutète de Bois-le-Duc ('s-Hertogenbosch), défendeur. Retrait lignager d'une rente hypothéquée sur la seigneurie de Cranendonck. Décidé le 18 février 1493. 1493. | ||||||||
138 | Jean de Cambrai, fils bâtard de Jean de Bourgogne, évêque de Cambrai, demandeur c. Daniel de Bouchout, seigneur de Boulers, Beverweerde, Schendelbeek, défendeur. Demande en payement d'une rente de soixante-deux florins de Rhin sur la seigneurie de Diepensteyn. Décidé le 7 décembre 1493. 1493. | ||||||||
Appel de Grimbergen. | 139 | Pierre d'Enghien, seigneur de Kerstergate, chevalier, demandeur c. Jean Van Lathem, mayeur de Halle et Arnold Van Lathem, secrétaire du conseil privé, défendeurs. Demande de faire approuver par les défendeurs, la rente de la seigneurie de Schiplaken, près de Grimbergen, faite par Jean Van Lathem, père de Jean d'Enghien, seigneur de Kestergate, amman de Bruxelles. Non décidé. 1493. | |||||||
140 | Lucie Brans, demandeur c. Jean, sire de Spontin, seigneur de Wavre, défendeur. Demande de mise en possession de la seigneurie de Wavre, pour cause de non-paiement d'une rente de vingt florins de Rhin. Décidé le 7 février 1494. 1494. | ||||||||
Appel de Bergen op Zoom. | 141 | L'écoutète de l'abbé de Saint-Bernard sur l'Escaut et Marie Hollanders, appelants c. L'écoutète de Jean, sire de Glimes, seigneur de Bergen op Zoom, Brecht et Nedervelpe, impétrant. Procès concernant le droit réclamé par l'écoutète de l'abbé de Saint-Bernard d'être nommé tuteur de Marie Hollanders. Décidé le 11 avril 1494. 1494. | |||||||
142 | Jean d'Eynatten, pour sa femme Marie de Brandenbourg, demandeur c. Arnoul de Brandenbourg, défendeur. Possession de la seigneurie et du château de Bolland (Outre Meuse) relevant du marquisat d'Anvers (Antwerpen) et délaissée par Jean de Brandenbourg. Décidé le 31 mai 1494. 1494. | ||||||||
Appel d'Aarschot. | 143 | Henri d'Arschot, seigneur de Schoonhoven et Herman d'Eynatten, pour sa femme Isabelle, dame de Schoonhoven et de Thys, appelants c. Jean Pynnock, chevalier, bourgmestre de Louvain, impétrant. Demande d'envoi en possession de la seigneurie de Schoonhoven, pour cause de non payement d'une rente de trente couronnes d'or. Décidé le 27 septembre 1494. 1494. | |||||||
Avec sentence de Rhode et Alsemberg. | 144 | Ywijn Buys, demandeur c. Jan, Marie et Pétrouille Buys, défendeur. Partage de la succession de Jacop Buys, leur oncle, zoengeld (verzoening na doodslag). Décidé le 25 octobre 1494. 1494. | |||||||
145 | Guillaume de Stradio, seigneur d'Orbais et Malèves, conseiller au conseil privé et Rase de Corswarem, intervenant comme vendeur de la seigneurie de Malèves, demandeur c. Catherine Lorfèvre, veuve de Jacques, sire de Glymes, chevalier, seigneur de Boneffe, bailli de Nivelles et du Roman pays de Brabant, défendeur. Demande en reddition de compte des revenus de la seigneurie de Malèves, donnée en gage à Jacques, sire de Glymes, d'un prêt de trois cents florins d'or, et demande reconventionnelle en remboursement des réparations et améliorations faites par la défenderesse et feu son mari, à ladite seigneurie. Non décidé. 1494. | ||||||||
Appel de Linden. | 146 | Jan de Mol, chevalier, pour sa femme Catherine Vandenborgh, veuve d'Augustin Van Borchoven, chevalier, appelant c. Hendrik Vasont, impétrant. Possession d'un bois de dix bonniers à Linden. Décidé le 19 mai 1495. 1495. | |||||||
147 | Jan, sire de Spontin, seigneur de Wavre, demandeur c. Jan de Herlaer, bâtard de Jan de Bourgogne, évêque de Cambrai, défendeur. Demande en annulation de la vente d'une rente de cent florins d'or sur la seigneurie de Wauwe faite par Guillaume de Spontin et Jeanne de Namur, sa femme, au père du défendeur. Sentence interlocutoire le 22 août 1495. 1495. | ||||||||
Appel de Tubize. | 148 | Wolfaert van Yter, bailli de Tubize, appelant c. Jean Erna, impétrant. Confiscation d'une rente de quatre livres de Gros sur le fief dit 'de Boterbrugge', à Tubize, rente vendue à l'impétrant par Richardin Lebrun, quoique celui-ci en ait été dépossédé pour cause de meurtre. Décidé le 19 septembre 1495. 1495. | |||||||
149 | Renaud, baron de Merode, seigneur de Frents et d'Houffalize, demandeur c. Jean, baron de Merode, chevalier et seigneur de Pietershem, Westerlo, Leefdael et Schoot, défendeur. Possession de la seigneurie d'Eeckaert, près d'Eindhoven, de la dîme de Pietersheim et la dîme d'Oss, délaissées par Arnoul de Merode, prévôt de Saint-Georges, à Wasserberg et chanoine de Notre-Dame, à Aix-la-Chapelle (Aachen). Décidé le 3 octobre 1495. 1495. | ||||||||
150 | Jean de Rycke, demandeur c. Charles de Doncker, dit Lallaert, défendeur. Demande de pouvoir grever d'hypothèque une rente de vingt couronnes sur la seigneurie de Grimbergen, en garantie du payement d'une rente de six florins de Rhin, due par le défendeur. Décidé le 31 octobre 1495. 1495. | ||||||||
Appel de Rotselaar. | 151 | Guillaume de Gouq, chevalier, seigneur de Wedergraet, appelant c. Gilles Van Zeebroeck, procureur du couvent dit 'le Calvaire', au grand béguinage à Malines (Mechelen), impétrant. Payement d'une rente de septante-cinq florins de Hollande, hypothéquée sur une rente de cent vingt-cinq florins que possède l'appelant sur la seigneurie de Rotselaar. Décidé le 10 novembre 1495. 1495. | |||||||
Appel de Grimbergen. | 152 | Philippe Hinckaert, maître d'hôtel de Philippe le Beau, pour sa femme, Gertrude Van Vucht, veuve de Nicolas de Gondeval et sa belle-fille, Adrienne de Gondeval, appelants c. Arnoul Van Laethem, mayeur de Halle, impétrant. Possession de la vicomté et seigneurie dite 'Van der Tommen', et des dépendances, de la vicomté de Grimbergen et de ses dépendances, et de ses six fermes à Oyenbrugghe. Non décidé. 1495. | |||||||
Appel de Grimbergen. | 153 | Jacques Leder, appelant c. Charles de Doncker, drossard de Grimbergen, impétrant. Payement des droits de relief de cinq journaux de prairie à Elewijt. Non décidé. 1495. | |||||||
154 | Jean de Coninxloo, demandeur c. Engelbert Vrientschap, défendeur. Payement de deux rentes de deux florins chacune sur le 'Steen Van Coeckelberg' situé rue au Sel, à Bruxelles (Brussel), près de l'église Saint- Nicolas. Non décidé. 1495. | ||||||||
155 | Cécile de Rivière, dite de Linter, veuve de Gilles, sire d'Esclèves, demandeur c. Philippe et Rase de Baillet, fils de Philippe de Baillet et de Cécile de Rivière, dame de Linter et de Grez, défendeur. Demande d'envoi en possession de la seigneurie de Grave, pour cause de non payement d'une rente de cent livres, monnaie de Hainaut. Décidé le 9 juillet 1496. 1496. | ||||||||
156 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Les frères prêcheurs de Bois-le-Duc ('s-Hertogenbosch), défendeurs. Dénombrement de trois rentes hypothéquées sur des terres, relevant de la seigneurie de Mierle (Mierlo). Sentence interlocutoire le 29 octobre 1496. 1496. | ||||||||
157 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Le prieur du couvent de Porta Culi, à Bazeldonk, près de Bois-le-Duc ('s-Hertogenbosch), défendeur. Dénombrement d'une rente de dix muids de seigle, hypothéqués sur le moulin de Colle. Sentence interlocutoire le 29 octobre 1496. 1496. | ||||||||
158 | Le lieutenant de cour féodale de Brabant, demandeur c. Henri Boone, défendeur. Payement des droits de relief de huit bonniers de terre à Rhode. Non décidé. 1496. | ||||||||
159 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Jean Van Bladel, prêtre, défendeur. Payement des droits de relief dus pour une rente de quinze peters d'or sur les dîmes d'Empel et de Meerwijk près de Bois-le-Duc ('s-Hertogenbosch). Décidé le 21 janvier 1497. 1497. | ||||||||
160 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Bernard Servais, défendeur. Payement des droits de relief dus pour une maison situé à Nivelles. Décidé le 15 avril 1497. 1497. | ||||||||
Appel de la principauté des francs, fiefs de Rognon à Rebecq. | 161 | Jean d'Ittre, dit Gillart, appelant c. Guillaume de Ligne, bâtard de Ham, bailli de Jean, baron de Trasignies et de Silly, pair de Hainaut, seigneur d'Hacquennes, Tuchy, de la principauté de francs fiefs de Rognon, sénéchal héréditaire de Liège, impétrant. Empiètement sur la voie publique et délimitation du fief dit 'le Courtil de la Capelle Saint-Catherine'. Décidé le 19 août 1497. 1497. | |||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 162 | Charlotte Anocx (Annox, Anox), appelante c. Clémence de Bouchout, veuve de Jean, sire de Rotselaar, chevalier, seigneur de Perwez, Duffel, Vorselaar, Walem, mère tutrice de Henri, sire Rotselaar, impétrant. Demande en payement d'une rente de 96 florins de Rhin sur les seigneuries de Duffel et Walem. Décidé le 19 août 1497. 1497. | |||||||
163 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Gilles de Morille, défendeur. Payement des droits de relief dus pour vingt bonniers de terre à Lens-Saint-Rémy. Décidé le 19 août 1497. 1497. | ||||||||
164 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Jacques Swallaert, défendeur. Payement des droits de reliefs dus pour la maison de Juppleu. Décidé le 19 août 1497. 1497. | ||||||||
165 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Marguerite de Haller, défendeur. Payement des droits de reliefs de quinze bonniers de terre à Grand Hallet. Décidé le 19 août 1497. 1497. | ||||||||
166 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Gérard de Haller, défendeur. Payement des droits de reliefs d'un manoir et d'une brasserie à Omale. Décidé le 19 août 1497. 1497. | ||||||||
167 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Doyen et chapitre de Saint-Lambert à Liège, défendeur. Payement des droits de relief pour le manoir et le vivres de Krenewyck. Décidé le 19 août 1497. 1497. | ||||||||
Appel vénerie ducale de Boitsfort (Bosvoorde). | 168 | Martin de Neve, pour sa femme Catherine Puttemans, impétrant c. Pierre Boom, ajourné. Payement d'une rente de cinquante-sept florins, hypothéquée sur une maison et une brasserie situées à Boitsfort (Bosvoorde), près du Molenvijver. Décidé le 20 décembre 1497. 1497. | |||||||
Avec sentence des échevins de Rhode et Alsemberg. | 169 | Henri Uytergrecht, mayeur de Rhode, demandeur c. René Platteborse, dit Rademaker, défendeur. Poursuite à charge du défendeur du chef de meurtre de Renier Cooreman. Non décidé. 1497. | |||||||
170 | Henri Van Deventher, Jean Van Cauwenberghe et consorts, demandeurs c. Hildegonde Lobbens, veuve d'Henri Cluetinek, défendrice. Possession du droit de prélever le cens sur la bière à Sint-Oedenrode. Décidé le 4 janvier 1498. 1498. | ||||||||
171 | Jean d'Herlaer, chevalier, bâtard de Jean de Bourgogne, évêque de Cambrai, demandeur c. Les exécuteurs testamentaires de Thierry Van Eycken, chanoine de Sainte-Gudule, Renier Cleerhagen et consorts, défendeurs. Demande en reddition de compte des revenus d'une rente de deux cents florins d'or sur les seigneuries de Gaasbeek, Heze et Leende, rente dont les défendeurs ont été mis en possession pour cause de non payement d'une rente de quatre-vingts florins d'or, à laquelle elle servait de garantie. Décidé le 2 mars 1498. 1498. | ||||||||
172 | Adolphe Brugman, demandeur c. Jean Pinnock, chevalier, bourgmestre de Louvain (Leuven), défendeur. Possession d'une ferme avec les dépendances, située à Meldert. Décidé le 21 avril 1498. 1498. | ||||||||
Appel de Zuurbemden. | 173 | Henri Vasonk, demandeur c. Guillaume Van Thienen, lieutenant et receveur d'Arnold de Hamal, dit d'Elderen, seigneur de Zuurbemde et de Monceau, défendeur. Demande en restitution des droits de reliefs indûment payés pour la seigneurie de Weterbeek à Bierbeek. Décidé le 19 mai 1498. 1498. | |||||||
174 | Guillaume de Stradio, seigneur d'Orbais et de Malèves, conseiller au Conseil de Brabant, demandeur c. Jean Foudryn et Catherine Rotsegaert, défendeur. Interprétation d'une convention par laquelle les défendeurs cèdent au demandeur une rente de septante peters d'or sur la seigneurie de Boulers et une rente de 70 florins sur la seigneurie de Roux-miroir, en échange d'une rente viagère de cent couronnes d'or sur la seigneurie d'Orbais. Décidé le 2 juin 1498. 1498. | ||||||||
Appel d'Heverlee. | 175 | Jean Steenwinckel, doyen de Saint-Jacques à Louvain (Leuven), demandeur c. Eustache Rabs et Catherine Louis, défendeurs. Possession de quatre journaux de terre situés à Bertem au lieu dit 'op de hoeve'. Décidé le 18 septembre 1498. 1498. | |||||||
176 | Le doyen et le chapitre de Sainte-Gudule à Bruxelles (Brussel), demandeurs c. Arnoul de Hornes, chevalier, seigneur de Gaasbeek, Hondschoote, Houtekerke, défendeur. Demande de mise en possession des seigneuries de Gaasbeek, Heeze et Leende, pour cause de non payement d'une rente de cinquante florins d'or. Décidé le 14 octobre 1498. 1498. | ||||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 177 | Gilles Vrancx appelant c. Pierre de Wolf, impétrant. Payement d'une rente de dix setiers de seigle sur les biens occupés par l'impétrant. Non décidé. 1498. | |||||||
178 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Walter Vander Noot, chevalier et consorts, héritiers de Jean Schavaert, défendeurs. Payement des droits de relief pour une rente de quatre-cent-cinquante livres de gros sur la seigneurie d'Asse. Non décidé. 1498. | ||||||||
179 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Henri Ghiselen et les enfants de Jacques Ghiselen, défendeurs. Payement des droits de relief pour une rente de huit livres de gros sur la seigneurie de Cranendonck. Non décidé. 1498. | ||||||||
180 | Philippe Hinckaert, seigneur d'Hockerzeel, conseiller et maître d'hôtel de Philippe le Beau, pour sa femme Gertrude Van Vucht, veuve de Nicolas de Gondreval, demandeur c. Jean, sire de Herlaer, chevalier, bâtard de Jean de Bourgogne, évêque de Cambrai, défendeur. Payement d'une rente de cinquante livres d'Artois sur la seigneurie de Herlaar à Vilvoorde. Non décidé. 1498. | ||||||||
181 | Gilles de Bousenton, écuyer, maître d'hôtel de la princesse de Castille et bailli de la principauté de Chimay, demandeur c. Jean, sire de Spontin, seigneur de Wavre, défendeur. Demande en payement d'une rente de cent florins sur la seigneurie de Wavre. Sentence interlocutoire le 21 janvier 1499. 1499 | ||||||||
182 | Gilles Van Opstael, demandeur c. Les asseyeurs de taille de Steenhuffel, défendeur. Franchise de tailles pour les biens du demandeur à Steehuffel. Décidé le 4 avril 1499. 1499. | ||||||||
183 | Jean Van Est, alias de Kerpere et Josse Vander Bruggen, demandeur c. Godefroid Kortuense, défendeur. Payement d'une rente huit peters d'or sur le fief dit 'Vanderholst' à Overijse. Décidé le 8 juin 1499. 1499. | ||||||||
184 | Jean de Herlaer, chevalier, bâtard de Jean de Bourgogne, évêque de Cambrai, demandeur c. Siger Van Ophem, bailli et Jean Vanderblost, receveur des seigneuries de Gaasbeek, Heeze et Leende, défendeur. Payement d'une rente de deux cents couronnes de France sur Gaasbeek, Heeze et Leende. Décidé le 22 juin 1499. 1499. | ||||||||
185 | Jérôme de Mol, demandeur c. Jean Vander Elst et Georges Colibrant, tuteurs des enfants de Jean Colibrant, défendeurs. Payement d'une rente de huit écus d'Anvers (Antwerpen) et de six setiers de seigle sur le fief dit 't'hoff ter Ryt' à Pulle. Décidé le 6 juillet 1499. 1499. | ||||||||
186 | Josse Abseloons, demandeur c. l'abbé de Saint-Cornelis à Münster, défendeur. Droit de creuser des fossés dans les prairies dépendantes de la seigneurie de Kumtich, tenues en fief par le demandeur. Sentence interlocutoire le 28 septembre 1499. 1499. | ||||||||
187 | Henri Estor, écuyer pour la dame Jeanne Van der Spont, demandeur c. Jean, baron de Houtem, seigneur d'Huldenberg, Oirsbeek, Vissenaken, chancelier de Brabant pour Marie Van der Spont, sa dame, défendeur. Possession des seigneuries d'Arquennes, Fallais, Beaumont, Bousval, Machelen et d'une maison à Nivelles, délaissées par Bernard Van Spont, seigneur de Petit-Roeulx et Bousval, et Isabelle, dame d'Arquennes, sa femme. Non décidé. 1499. | ||||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 188 | Arnoul de Hamal, dit d'Elderen, seigneur de Monceau, Vogelsanck et Zuurbemde, pour sa dame, Marie de Gavre, appelant c. Henri de Gavre et Jean de Cortembach, avoué de Fauquemont (Valkenburg), pour Marie de Gavre, sa dame, impétrants. Partage d'une rente de deux cents cinquante florins sur les seigneuries de Duffel, Walem et Geel. Non décidé. 1499. | |||||||
189 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Philippe Hinckaert, chevalier, défendeur. Payement des droits de reliefs pour le fief dit 'den dyck van Lille'. Non décidé. 1499. | ||||||||
Appel de Zandhoven. | 190 | Jean Vanden Eede, appelant c. Walter Vanden Broeck, impétrant. Possession de dix bonniers de terre à Oelegem. Non décidé. 1499. | |||||||
191 | Josse de Mandersruyt, seigneur de Kruleke, Wissekerke, demandeur c. Le seigneur de Potselaer, défendeur. Spécification des frais et dépenses d'un procès relatif au payement d'une rente de deux cents quatre florins hypothéqués sur le pays et la seigneurie de Rotselaar. Non décidé 1499. | ||||||||
192 | Dieudonné de Rivière, seigneur d'Hers et d'Orpmal, pour sa mère Pentecôte de Grevensbroeck, dame de Renswolt et d'Heren, veuve de Rase de Rivière, chevalier, seigneur d'Heppigny, Hers, Linter et Wimertinghe, joint à lui Henri de Steyvoort, impétrant c. Gérard de Coeyeghem et Jean Van Emickoven, ajournés. Possession des seigneuries de Beaumont et de Lutéal, délaissées par Catherine Van Steenland, épouse de Waleran Van de Bisdomme, chevalier. Décidé en janvier 1500. 1500. | ||||||||
193 | Catherine Smets, veuve de Jean Goetens, demandeur c. Franck Van Orshagen, défendeur. Possession d'une rente de dix setiers de seigle sur une prairie située à Berlaar. Décidé le 13 février 1500. 1500. | ||||||||
194 | Josse Van Oirbeek, demandeur c. Jean Schot, défendeur. Possession d'une rente de vingt deniers d'or dits doubles moutons, monnaie de Vilvoorde, à charge de Jean Van Geldrop, chevalier. Décidé le 31 mai 1500. 1500. | ||||||||
195 | Guillaume Tserclaes, chevalier, écoutète de Malines (Mechelen), au nom de Jacqueline Hinckaert, sa femme, demandeur c. Jacques, seigneur de Jauche, défendeur. Annulation de la vente des seigneuries d'Erps et Kwerps, à cause des rentes dont elles sont grevées. Décidé le 31 mai 1500. 1500. | ||||||||
Avec sentence de Berlaar. | 196 | Jean Van Rosbroeck, mayeur de Berlaar, au nom de Costin Van Berchem, chevalier, demandeur c. Henri Ghiselbert, chapelain du Saint Esprit en l'église de Sainte Gommaire à Lier, défendeur. Payement du 'pontpenning' pour des biens relevant de la seigneurie de Berlaar vendus au défendeur par Jean Broeck, prêtre. Décidé le 3 octobre 1500. 1500. | |||||||
197 | Jean, comte d'Egmont, seigneur de Purmerend, Baer, Hoogwoude, stadhouder et forestier de Hollande, chevalier de la Toison d'Or, demandeur c. Le procureur général de Brabant, au nom de Philippe le Beau et de Marguerite de York, duchesse douairière de Bourgogne, défendeurs. Possession de la seigneurie du pays de Malines (Mechelen), dite seigneurie d'Arkel et de Clèves. Non décidé. 1500. | ||||||||
198 | Roland Vandevoorde, impétrant c. Gabriel de Clercq, ajourné. Incompétence de la cour féodale de Brabant pour statuer en appel sur les arrêts rendus par la cour féodale de Zandhoven. Non décidé. 1500. | ||||||||
199 | Roland de Buck, pour sa femme, Jeanne d'Avennes, demandeur c. Josse Beysel, défendeur. Possession d'une rente héréditaire de deux cents cinquante florins sur les seigneuries de Grimbergen et de Breda. Non décidé. 1500. | ||||||||
200 | Jean Mol, demandeur c. Daniel Van Zellaert, clerc à Boortmeerbeek, défendeur. Demande en payement des droits de relief sur plusieurs fiefs à Boortmeerbeek. Décidé le 29 mai 1501. 1501. | ||||||||
Appel d'Aa. | 201 | Henri de Wittem, seigneur de Beersel, Braine et Ruisbroek, lieutenant de la cour féodale de Brabant, chevalier de la Toison d'Or, appelant c. Marguerite d'Ozy, veuve de Louis de Kestergat, impétrante. Demande d'envoi en possession de la seigneurie de Scaveyden pour cause de non payement d'une rente de vingt-cinq florins de Rhin. Décidé le 3 juillet 1501. 1501. | |||||||
Avec sentence d'Everberg. | 202 | Jean De Vadder, prêtre et consorts, demandeur c. Jean Vandebogaerde, défendeur. Possession de divers fiefs à Everberg. Décidé le 14 juillet 1501. 1501. | |||||||
Appel de Boutersem. | 203 | Jean Vuesel, appelant c. Conrad Pot, chevalier, seigneur de Boutersem, impétrant. Possession de bois et prairies à Waarloos. Sentence interlocutoire le 27 juillet 1501. 1501. | |||||||
204 | Perrine Colyns, veuve, et les enfants d'Arnould Van der Beken, demandeurs c. Charles de Rubempre, seigneur de Bièvres, Resves, Luttéal ; Dieudonné de Rivière, chevalier, seigneur d'Hers, Orpmal, et Henri de Steenvort, défendeurs. Demande en payement d'une rente héréditaire de septante-cinq peters d'or hypothéqués sur la seigneurie de Luttéal. Décidé en octobre 1501. 1501. | ||||||||
Appel de Loonhout. | 205 | Jeanne, fille de Gilles Vande Wyngaerde et Elisabeth, fille de Jacques Vande Wyngaerde, appelantes c. Jean et Baudoin Vande Wyngaerde, impétrant. Possession de divers fiefs situés à Loonhout, délaissés par Gilles Vande Wyngaerde. Décidé le 28 octobre 1501. 1501. | |||||||
206 | Libert Jacobs, pour sa femme Jeanne Lobbe, demandeur c. Jacques, seigneur de Jauche et Gabriel Triapain, envoyé en possession de la seigneurie de Jauche, défendeurs. Demande d'envoi en possession de la seigneurie de Jauche pour cause de non payement d'une rente de 22 couronnes d'or. Sentence interlocutoire le 20 novembre 1501. 1501. | ||||||||
207 | Ivan de Cortenbach, seigneur de Keerbergen, écoutète de Malines (Mechelen), demandeur c. Louis Pinnock, chevalier, seigneur de Nieuwenhorst et Velpen, maître d'hôtel de l'archiduc et mayeur de Louvain (Leuven), défendeur. Demande en annulation de la vente des seigneuries de Nieuwenhorst, Cortelke, Rhode et Velpen, et en restitution du prix, motivée sur les charges qui grèvent ces seigneuries et qui n'ont pas été déclarées dans le contrat ainsi que sur l'inexécution des conditions stipulées. Décidé le 28 décembre 1501. 1501. | ||||||||
208 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, demandeur c. Jacques d'Ittre, défendeur. Demande en annulation de la constitution d'une hypothèque sur la seigneurie de Baudemont, établie par le défendeur en faveur de Marguerite d'Ittre, sa sœur, épouse d'Antoine de Novelle, seigneur de Warguy ; cette hypothèque ayant été constituée par devant les hommes de fief d'Ittre, au lieu de l'être par devant la cour féodale de Brabant. Non décidé. 1501. | ||||||||
209 | Libert, Jacob, demandeur c. Gabriel Triapain, défendeur. Contestation sur la répartition entre eux des revenus de la seigneurie de Jauche. Non décidé. 1501. | ||||||||
210 | Jean de Quaderebbe, demandeur c. Augustin Brant, seigneur de Grobbendonk, Ouwen, défendeur. Demande en payement d'une rente héréditaire de vingt-cinq florins sur la seigneurie de Grobbendonk. Non décidé. 1501. | ||||||||
211 | Jean de Borchoven, demandeur c. Guillaume Tserclaes, écoutète de Malines (Mechelen), défendeur. Possession d'une rente de dix-sept et demis florins hypothéqués sur une rente de quatre-vingts florins sur la seigneurie de Heverlee. Décidé le 4 février 1502. 1502. | ||||||||
212 | Willem van Merenden, demandeur c. Robrecht et Adolf Herdincx, défendeur. Refus du demandeur de payer une rente de six livres de gros, monnaie de Flandres, hypothéquée sur le fief dit 'Ten Broeck'. Décidé le 20 décembre 1502. 1502. | ||||||||
213 | Nicolas Rombouts, demandeur c. Arnoul de Hornes, seigneur d'Hondschoote, Gaasbeek, Houtekerke, défendeur. Le demandeur conclut à être admis à prouver qu'une rente de quinze deniers d'or dits 'Klinckaerts', céder à sa femme, Sophie Sroyen par Philippe de Hornes, était hypothéquée sur une rente de 210 'rijnsgulden' que le défendeur possède sur la maison de Guillaume Van Heetvelde, à Bruxelles. Décidé en 1502. 1502. | ||||||||
214 | Guillaume de Fontaines, seigneur de Melin et de l'Ecluse, impétrant c. L'abbé du couvent de Saint-Lambert, à Liège, ajourné. Opposition de l'impétrant à la perception de la dîme sur un bois lui appartenant à Saint- Rémy. Non décidé. 1502. | ||||||||
215 | Jean Lortsen de Wayau, demandeur c. Jacques, sire de Jauche et Marguerite de Bourgogne dite de Herlaer, sa femme, défendeurs. Résiliation de la vente du moulin de Burnéal pour cause d'inexécution des conditions du contrat. Non décidé. 1502. | ||||||||
216 | Henri Van Deventher, impétrant c. Henri Vander Gasthuyse, manant à Saint-Oedenrode, ajourné. Exemption du droit dit 'gruytgelt' pour la bière servant à la consommation journalière de la famille de l'ajourné. Non décidé. 1502. | ||||||||
217 | Jean de Ghoor, sire d'Eys, chevalier, demandeur c. Jacques, sire de Jauche, défendeur. Payement d'une rente de cent vingt-cinq florins de Rhin sur la seigneurie de Jauche. Non décidé. 1502. | ||||||||
Appel de Herenthout. | 218 | Guillaume Opdenbergh et Corneille Van Coensbergh, tuteurs de Jean, fils de Gui Molempas, en son vivant secrétaire et garde des livres des fiefs, appelants c. Marguerite Vande Ryk, impétrante. Payement d'une rente de trois muids de seigle sur les biens de l'appelant à Herenthout. Décidé le 27 janvier 1503. 1503. | |||||||
Appel vénerie ducale de Boitsfort (Bosvoorde). | 219 | La veuve et les enfants d'Engelbert Perneele, appelants c. Arnoul Coolen, dit Banckx, impétrant. Possession d'une pièce de terre située à Linkebeek, au lieu dit 'Branckvelt'. Décidé le 27 janvier 1502. 1502. | |||||||
220 | Jean Van Haren, impétrant c. Les manants et habitants d'Helvoort, ajournés. Répartition des frais d'entretien et de réparation d'un pont. Sentence interlocutoire le 27 janvier 1503. 1503. | ||||||||
221 | Jean Van Eymichoven, demandeur c. Jean Vanderbecken et consorts, défendeurs. Le demandeur conclut à ce que les défendeurs soient contraints de se joindre à lui dans le procès qu'il soutient contre Charles de Rubempré en payement d'une rente de cents cinquante peters sur la seigneurie de Luttéal. Décidé le 10 et 13 mai 1503. 1503. | ||||||||
222 | Franck Van Orshagen, demandeur c. Certains hommes de fief de la cour du pays de Malines (Mechelen), défendeurs. Répétition des frais et dépense que le demandeur a été condamné à payer à Catherine Smets, sous prétexte qu'il n'a perdu son procès que par la négligence des défendeurs. Décidé le 2 septembre 1503. 1503. | ||||||||
223 | Jacques, seigneur de Jauche, chevalier, impétrant c. Jean Van Cortenbergh, chanoine de Saint-Lambert à Liège et prévôt de Notre-Dame à Huy, ajourné. Concernant la question de savoir si une prairie située à Ezemaal relève de la seigneurie de Jauche ou de la prévôté de Notre-Dame à Huy. Décidé le 18 novembre 1503. 1503. | ||||||||
224 | Renaud, sire d'Argenteau, chevalier pour dame Elisabeth d'Arschot, dite de Schoonhove, sa belle-mère, veuve de Jacques, sire d'Argenteau, impétrant c. Luc Van Erpen, pour sa femme, veuve d'Herman Coenen, Chrétien Coenen et Jean Vander Aa, ajournés. Payement d'une rente héréditaire de quarante cens d'Anvers (Antwerpen), hypothéqués sur le village et la seigneurie de Boxtel, appartenant à Elisabeth Van Schoonhove. Décidé le 22 décembre 1503. 1503. | ||||||||
225 | Walter Calle, impétrant c. Jean Van de Zande, ajourné. Appel de l'ajourné en garantie d'éviction dans l'action intentée à l'impétrant par Jean Vander Beken pour la possession de sept bonniers de terre à Halle, près de Zandhoven. Décidé en 1503. 1503. | ||||||||
226 | Ivan de Cortenbach, seigneur de Keerbergen, écoutète de Malines (Mechelen), impétrant c. Baudoin Henry, ajourné. Droits de relief pour un verger situé à Pellenberg, relevant de la seigneurie de Sint-Pieters-Rode. Non décidé. 1503. | ||||||||
227 | Gheldof Van Wynde, dit Vanderlinden, bourgeois de Louvain (Leuven), au nom de sa femme, Beatrix Uyterliemingen, demandeur c. Jean van Bausele, pour Anne Tollers, sa femme, défendeur. Possession de deux bonniers de prairies à Neerlinter, au lieu dit 'Overberg'. Non décidé. 1503. | ||||||||
228 | Everard Mommaerts, demandeur c. Thierry le Beggue, chevalier, défendeur. Possession de douze et demi bonniers de terres, bois et prairies à Erps. Non décidé. 1503. | ||||||||
229 | Dame Isabelle de Fontaines, veuve d'Antoine de Roisin, écuyer, demandeur c. Guillaume de Fontaines, seigneur de Melin et de l'Ecluse, défendeur. Opposition de la demandeuse à la revendication des seigneuries de Melin et de l'Ecluse dont elle avait été mise en possession pour cause de non payement d'une rente héréditaire de deux cents florins de Rhin. Sentence interlocutoire le 24 janvier 1504. 1504. | ||||||||
230 | Lieutenant de la cour féodale c. Doyen et chapitre de Notre-Dame à Cambrai. Payement des droits seigneuriaux pour un fief dit 'de bisschops hoeve'. Décidé le 20 avril 1504. 1504. | ||||||||
231 | Marguerite de Merode, abbesse de Münsterbilsen et Elisabeth de Merode, dame d'Houffalize, impétrantes c. Jeanne, comtesse de Valin, dame de Rotselaar, épouse de Jean, Wilot et Rhingrave de Daun et de Kirbourg, ajournée. Demande en payement de deux rentes héréditaires de cinquante florins d'or et des arrérages dus, hypothéquée sur les quatre moulins de Rotselaar et sur le fief dit 'het hoff Van Babylonien'. Sentence interlocutoire le 31 août 1504. 1504. | ||||||||
232 | Philippe Vander Eycken, seigneur de Loupoigne, demandeur c. Jean de l'Estappe pour Isabelle de Neufrue, sa femme, défendeur. Procès relatif à la question de savoir si la seigneurie d'Arquennes relève de la seigneurie de Loupoigne ou de la seigneurie de Neufrue, à Nivelles. Décidé le 13 septembre 1504. 1504. | ||||||||
233 | Robert de Moor, curé de Wambeek et Pierre Blonden, impétrants c. Jean Denis; Simon de la Brouvette, receveur de Terarcken; Pierre Van Eedvelde, chevalier; Guillaume de Cattenbroeck, l'abbé de Dieleghem; les marguilliers de Notre-Dame de Ternat ; Everard Tserclaes, etc., ajournés. Payement de la dîme sur les biens que les ajournés possèdent à Wambeek, Lombeek et Ternat. Décidé le 9 novembre 1504. 1504. | ||||||||
234 | Renier de Libremy, demandeur c. Arnoul Schuyl, défendeur. Payement d'une rente héréditaire de six muids d'avoine sur le fief dit 'Het hof Van Nieuwrode' au pays de Limbourg. Décidé en 1504. 1504. | ||||||||
235 | Le lieutenant de la cour féodale c. Philippe Taye, chevalier, seigneur de Ruisbroek, intervenant pour Jean Cottereau, seigneur d'Asse. Payement des droits dus pour la seigneurie de Ruisbroek dont Cottereau a été envoyée en possession. Non décidé. 1504. | ||||||||
236 | Prieur du couvent des chartreux de Notre-Dame de la grâce, dit 'Schuyt' à Bruxelles (Brussel), demandeur c. Jean Vander Gracht, défendeur. Revendication, à titre de légataire universel de Jean Van Elselaer, d'une rente de deux cents livres de Flandres, due à celui-ci. Non décidé. 1504. | ||||||||
Appel de Beersel. | 237 | Henri Estor, écuyer, demandeur c. Etienne Vander Roost et Pierre Van Heelwegen, héritiers de Jean de Vloeghe, défendeurs. Possession de six journaux de terre à Sint-Genesius-Rode. Non décidé. 1504. | |||||||
238 | Guillaume de Fontaines, seigneur de Melin et de l'Ecluse, demandeur c. Abbé d'Everbode (Averbode), défendeur. Taxation de frais et dépenses d'un procès. Non décidé. 1504. | ||||||||
239 | Henri de Namur, impétrant c. Philippe de Namur, chevalier, seigneur de Dhuy, son frère, ajourné. Revendication d'une part dans la moitié de la seigneurie de Boutersem, cédée par Henri de Wittem, leur oncle. Décidé le 21 février 1505. 1505. | ||||||||
240 | Louis d'Udekem, impétrant c. Jean Keynoy, prêtre, ajourné. Payement d'une rente de vingt-deux muids de blé sur la moitié du fief dit 'Vandendale' à Blamont. Décidé le 19 avril 1505. 1505. | ||||||||
241 | Libert Van Houthem, chevalier, mayeur de Tirlemont (Tienen), demandeur c. Marie Van der Spout, veuve de Jean, baron de Houthem, chevalier, seigneur de Huldenberg, Vissenaken, Oirsbeek, chancelier de Brabant, défendeur. Possession des seigneuries et biens de Houthem, Huldenberg et Smeyersberghe, délaissées par Jean. Décidé le 9 juin 1505. 1505. | ||||||||
Appel d'Oplinter. | 242 | Herman Van Langel, impétrant c. Jean Van de Kerkhove, impétrant. Possession de trois et demi bonniers de prairies à Oplinter, délaissées par Isabelle, mère de l'impétrant, épouse en seconde noces de l'impétrant. Sentence interlocutoire le 13 novembre 1505. 1505. | |||||||
243 | Gérard de Thimo, chanoine de Saint-Pierre à Louvain (Leuven); Josse Van Caversem, maitre de la confrérie de Notre-Dame et Jean Van Ocken, maitre de la confrérie du Saint-Sacrement en l'église de Saint-Pierre à Louvain (Leuven); frère Jean Sprancks, frère mineur; Guillaume Tielmans et Martin Van de Zande, représentants le couvent de Carmélites à Louvain (Leuven); Simon de Decker, receveur du Grand hospice de Louvain; les marguilliers et les 'heiligmeesters' de Wesselaer et tous légataires de Jean Uyterliemingen, demandeurs c. Guillaume Tserclaes, défendeur. Demande d'envoi en possession des seigneuries de Kwerps et de van der Bruggen pour cause de non payement d'une rente de cents douze écus d'or. Décidé en 1505. 1505. | ||||||||
244 | Leonard de Cottereau, chevalier de Glabbeek, demandeur c. Roland de Glymes, seigneur de Grimbergen, défendeur. Payement d'une rente héréditaire de cinquante florins de Rhin sur la seigneurie de Grimbergen. Décidé en 1505. 1505. | ||||||||
Appel de Gaasbeek. | 245 | Jacqueline Vande Scatterien, veuve de Perceval Van Hemsrode, chevalier, impétrante c. Paul de Rotta, ajourné. Payement d'une rente héréditaire de quatorze ridders d'or et des arrérages échus sur un fief dit 'Yseringhe' situé à Lennik. Décidé en 1505. 1505. | |||||||
246 | Philippe de Namur, seigneur de Dhuy, demandeur c. Jean Van Alsteren, seigneur de Hamale, défendeur. Revendication de la moitié de la seigneurie de Boutersem. Non décidé. 1505. | ||||||||
247 | Henri de Swaef, chevalier, impétrant c. Jean Dickbier, seigneur de Mierle (Mierlo), ajourné. Possession du château, village, biens et seigneurie de Mierle. Non décidé. 1505. | ||||||||
248 | Franck Van Orshagen, demandeur c. Jean Van Steynmoelen et consorts, héritiers de Catherine Smets, défendeurs. Possession d'une rente de dix setiers de seigle sur une prairie à Berlaar, délaissée par Elize Van Orshagen, veuve de Pierre Smets. Décidé le 23 janvier 1506. 1506. | ||||||||
249 | Maitre Jean Sucquet, conseiller et maitre des requêtes au Grand Conseil de Malines (Mechelen), demandeur c. Matthieu Vander Zype, défendeur. Possession de la moitié de la seigneurie de Westmeerbeek. Sentence interlocutoire le 23 janvier 1506. 1506. | ||||||||
250 | Hubert de Bourgeval, demandeur c. Leonard de Cottereau, défendeur. Demande d'envoi en possession de la seigneurie d'Ittre, pour cause de non payement d'une rente héréditaire de cinquante florins de Rhin. Sentence interlocutoire le 23 mai 1506. 1506. | ||||||||
251 | Guillaume Opdenberg, lieutenant de la cour féodale de Beersel et Boutersem, demandeur c. Daniel Oliis, défendeur et prisonnier. Poursuite, à charge du défendeur, du chef d'injures et de menaces contre Pierre de Saint-Pierre, homme de fief, qui dans un procès entre Ivan Buys et Daniel Oliis, s'était prononcé contre celui-ci. Décidé le 20 juin 1506. 1506. | ||||||||
Appel de Vorselaar. | 252 | Michel de Croy, seigneur de Simpy et Vorselaar et chevalier de la Toison d'Or, appelant c. Gommaire et Catherine Hullincq, Adrien Delckens et consorts, impétrants. Retrait féodal de six bonniers de terre dit 'de goeden van huffe' situés à Halle et délaissés par Catherine Vander Broeck, pour cause de non payement des droits seigneuriaux. Décidé le 22 août 1506. 1506. | |||||||
253 | Jean de Dyon, impétrant c. Guillaume Matthieu, ajourné. Possession d'une prairie à Grez, relevant de la seigneurie de Pietrebais et d'une autre prairie à Sart, relevant de la seigneurie de Sart. Décidé en 1506. 1506. | ||||||||
254 | Gertrude Van Vucht, veuve de Philippe Hinckart, demandeur c. Hubert de Sluytere, défendeur. Demande en payement d'une somme de cents dix florins, reliquat dû par le défendeur du chef de sa gestion de la seigneurie de Nieuwenhorst, dont la demandeuse avait été envoyée en possession. Décidé en 1506. 1506. | ||||||||
256 | Guillaume T'Serclaes, chevalier, demandeur c. Marguerite de Bourgogne, veuve de Jacques, sire de Jauche, ajournée. Appel en garantie contre l'action en revendication de Nicolas Oudaert. Décidé le 4 mars 1507. 1507. | ||||||||
Appel de la vénerie ducale de Linkebeek. | 257 | Gilles Goossens, receveur de la vénerie ducale à Boitsfort, demandeur c. Pierre de Keyzer, défendeur. Poursuite du défendeur pour vol de briques. Décidé le 19 février 1507. 1507. | |||||||
258 | Philippe Hinckart, seigneur de Lille et Steenokkerzeel, fils de Philippe et d'Hélène Van Bernage, demandeur c. Gertrude Van Vucht, veuve de Philippe Hinckart et belle-mère du demandeur, défendrice. Payement du douaire de Gertrude Van Vucht, comprenant une rente héréditaire de deux cents livres sur les domaines royaux à Bois-le-Duc ('s-Hertogenbosch), deux rentes de dix-neuf et une de vingt-cinq livres tournois noirs sur la seigneurie de Herpen, une rente de vingt muids de seigle sur le fief de Schueren à Duysborg, enfin la seigneurie de Steenokkerzeel et le fief de Lille sous Berghe. Décidé le 30 avril 1507. 1507. | ||||||||
Avec sentence d'Alsemberg. | 259 | Jean Vanden Dycke, dit Brebaert, demandeur c. Hughes de Douvryn, défendeur. Possession du fief dit 'het hoff van Steenvoort' à Rhode. Décidé le 25 juin 1507. 1507. | |||||||
260 | Hélène Tseraerts, veuve de Guillaume Stradio, seigneur de Malèves et Orbais, chevalier et chancelier de Brabant, demandeuse c. Echevins et asseyeurs de tailles de Ronquières, défendeurs. Exemption des aides et tailles pour le fief du Masy à Ronquières. Décidé le 4 septembre 1507. 1507. | ||||||||
261 | Everard Spercke, impétrant c. Les asseyeurs de tailles et les manants de Perck, ajournés. Franchise des aides et tailles. Décidé le 11 décembre 1507. 1507. | ||||||||
262 | Gabriel Triapain, demandeur c. Marguerite de Bourgogne, dame de Jauche, veuve de Jacques, sire de Jauche, défendrice. Appel du défendeur en garantie contre le chapitre de Saint-Lambert à Liège qui s'oppose à ce que le demandeur jouisse des revenus des villages de Mont-Saint-André et de Geest, dont ledit chapitre se prétend suzerain. Non décidé. 1507. | ||||||||
263 | Lieutenant de la cour féodale de Brabant c. Michel Van Esbeempde. Payement des droits seigneuriaux et de relief pour le fief de Pulle. Non décidé. 1507. | ||||||||
264 | Ivan de Cortenbach, seigneur de Keerbergen, écoutète de Malines (Mechelen), demandeur c. Catherine Pynnock, Leonard de Cottereau et tous ceux qui prétendent exercer un droit ou une action sur onze bonniers de terres, dit 'cens d'Eystryck', situés près de Halle, défendeurs. Demande du bénéfice de défaut et de l'octroi vicissaire pour faire vendre par décret ledit cens d'Eystryck et prélever sur le prix le restant des sommes dues par Louis Pynnock. Décidé le 27 janvier 1508. 1508. | ||||||||
Appel de Wildt, Rhingrave, Kirbergh et de Salm. | 265 | Jeanne Wildt, comtesse du Rhin et de Salm, veuve de Jean V Wildt, Rhingrave, comte de Salm, et mère et tutrice de Jean VI, seigneur de Rotselaar, demandeuse c. Catherine Van Vlaenderen, veuve de Gilles Van Toestigh, défendrice. Payement d'une rente viagère de vingt-trois florins d'or sur la seigneurie de Rotselaar. Décidé le 30 septembre 1508. 1508. | |||||||
266 | Antoine de Namur, seigneur de Triviers, demandeur c. Paul Ooghe, seigneur de Facuwez, défendeur. Retrait lignager de la seigneurie d'Ittre, vendue au défendeur par Jacques d'Ittre, seigneur de Famillereux. Décidé le 30 septembre 1508. 1508. | ||||||||
267 | Catherine Baecq, veuve d'Henri de Becker, demandeuse c. Jean Spierinck et Barbe Van Cotthem, défendeurs. Possession du fief de Cobbenbosch à Eppegem, délaissé par Arnoul Baecq et Marguerite Van Cobbenbosh, sa femme. Décidé le 27 octobre 1508. 1508. | ||||||||
268 | Thierri, comte de Manderscheit et Blanckenheim, pour son épouse, Marguerite de Sombreffe, joint à eux, Rase de Grevenbroeck, impétrants c. Everard, seigneur de Pirmont et de Huppertingen, ajourné. Possession de la seigneurie d'Huppertingen. Décidé en 1508. 1508. | ||||||||
269 | Adrien Van Signe, bailli de Meerbeek, au nom de Dame Isabelle de Boussu et de Josse de Goux, son fils, demandeur c. Gilles Raps et consorts, défendeurs. Rébellion contre la justice féodale. Non décidé. 1508. | ||||||||
270 | Pierre Middelbourg, secrétaire et greffier de la cour féodale, demandeur c. Antoine de Namur, seigneur de Triviers et Paul Ooghe, seigneur de Facuwez, défendeurs. Demande d'une indemnité pour les frais de garde et de dépôt d'une somme de mille quatre cents florins de Rhin, confisqués par les défendeurs. Non décidé. 1508. | ||||||||
271 | Ivan de Cortenbach, seigneur de Keerbergen, écoutète de Malines (Mechelen), demandeur c. Martin Van Cuyck, official de Cambrai, défendeur. Demande en payement d'une somme de cinq cents quarante florins de Rhin, prix offert en vente publique par le défendeur pour la cense d'Eyseryck. Décidé le 23 mars 1509. 1509. | ||||||||
272 | Michel Van Esbempde, demandeur c. Jean Van Olmen, défendeur. Restitution des sommes payées au défendeur à titre de droits de relief et seigneuriaux pour le fief de Pulle ; celui-ci ayant été déclaré fief par jugement relavant de la Couronne. Décidé le 23 mars 1509. 1509. | ||||||||
Appel d'Heverlee. | 273 | Paul Ooghe, seigneur de Facuwez, appelant c. Henri Van Schoonhove, intimé. Restitution des frais ayant pour cause la consignation des deniers et de l'argenterie faite par l'appelant au procès par lui gagné contre l'intimé en matière de retrait lignager de la seigneurie de Winghe, vendue à l'appelant par Gilles de Marbais. Décidé le 28 septembre 1509. 1509. | |||||||
274 | Guillaume de Croy, chevalier de la Toison d'Or, seigneur de Chièvres, Aarschot, Bierbeek, pair du Hainaut, impétrant c. Prieur du couvent des Augustins à Louvain (Leuven), opposant. Payement d'une rente de seize livres de gros et des quatre-cents chapons sur la seigneurie d'Heverlee. Décidé le 28 septembre 1509. 1509. | ||||||||
275 | Guillaume Estor, seigneur de Bigard (Bijgaarden), impétrant c. Jean Van den Dressée, pour son épouse Jacqueline Vryk, et Guillaume Van Obberghem, son beau-fils, ajournés. Refus des ajournés de payer une rente sur leur ferme à Bigard (Bijgaarden), rente que l'impétrant réclame comme dépendance de sa seigneurie. Décidé le 10 novembre 1509. 1509. | ||||||||
276 | Pierre Vander Myden, pour sa femme Lozine Vanderheyden, impétrant c. 'Bedesetters' d'Aarschot, ajournés. Restitution des sommes indument payées du chef d'aide, sur le fief d'Aarschot. Décidé le 24 novembre 1509. 1509. | ||||||||
277 | Balthazar Van Vlierden et Jean Hujoel, tuteurs de Marie Taye, demandeur c. Marguerite de Wydoe, veuve de Jean de Cottereau, seigneur d'Asse, guidon héréditaire de Brabant, défendeur. Opposition des demandeurs à l'envoi en possession du défendeur de la seigneurie de Ruisbroek, pour cause de non payement d'une rente héréditaire de cent cinquante-deux florins de Rhin sur cette seigneurie. Décidé le 15 septembre 1509. 1509. | ||||||||
278 | Jean, fils de Guillaume Van Ranst, demandeur c. Jean de Grimbergen, dit d'Assche, pour sa femme Henriette, fille d'Henri Van Ranst, seigneur de Boxtel, défendeur. Possession des seigneuries d'Edegem et de Mortsel ainsi que du château de Canticrode. Décidé le 15 avril 1510. 1510. | ||||||||
279 | Antoine de Wittem, chevalier, demandeur c. Jean Van Alsteren, chevalier, seigneur de Bomel, défendeur. Payement d'une rente héréditaire de cent florins de Rhin, léguée au demandeur par Henri de Wittem, seigneur de Beersel et de Boutersem et hypothéquée sur la seigneurie de Boutersem, que possède le défendeur. Décidé le 8 juin 1510. 1510. | ||||||||
Appel de la cour de Saint-Rombaut à Malines (Mechelen). | 280 | Jean, fils d'Auseline Roelants, impétrant c. Robert de la Marck d'Arenberg, seigneur d'Humbeek et de Bouchout, défendeur. Demande d'être envoyé en possession de la seigneurie d'Humbeek, jusqu'à l'entier payement des arrérages échus d'une rente de vingts-sept florins de Rhin. Décidé le 31 août 1510. 1510. | |||||||
281 | Maitre Jan Guilainen (Gwillaine, Ghelauman), dit Coolen, licencié en droit, demandeur c. Damoiselle Adrienne Back, fille de Jan Back, chevalier, défendrice. Le demandeur conclut à ce que la cour l'autorise à jouir librement du cours d'eau qui fait mouvoir son moulin à huile, situé à Huckelum, près d'Oosterwijk, et interdise à la défendrice de l'accaparer pour son moulin à farine. Sentence interlocutoire le 13 septembre 1510. 1510. | ||||||||
Appel du banc de Putte. | 282 | Colard de Pottis, impétrant c. Jean Van Elsmoerten, ajourné. Demande en payement d'une rente hypothéquée sur diverses parcelles de terres situées à Putte. Décidé le 7 décembre 1510. 1510. | |||||||
Appel d'Aarschot. | 283 | Hélène T'Serclaerts, veuve, et les héritiers de Guillaume de Stradio, chevalier, seigneur d'Orbais et de Malèves et chancelier de Brabant, appelants c. Henri de Schoonhove, chevalier et Jean de Quaderebbe, impétrants. Possession d'une rente héréditaire de 43 couronnes d'or sur la seigneurie de Steen. Décidé le 7 décembre 1510. 1510. | |||||||
284 | Guillaume Vandenberghe, demandeur c. Le mayeur de Berchem-Sainte-Agathe (Sint-Agatha-Berchem), pour la veuve et les héritiers d'Henri Estor, chevalier et seigneur de Bigard (Bijgaarden), défendeur. Payement des droits seigneuriaux pour une ferme et un verger que le demandeur possède audit Berchem. Décidé le 7 décembre 1510. 1510. | ||||||||
285 | Evrard de Pirmont, seigneur d'Erenberg, fils d'Henri et de Catherine de la Marck d'Arenberg, petit-fils d'Henri et Elizabeth de Sombreffe, demandeur c. Marguerite de Sombreffe, veuve de Thierry, comte de Manderscheit, défendrice. Possession de la seigneurie de Grand-Lez, délaissée par Guillaume de Sombreffe, seigneur de Kerpen. Décidé le 20 décembre 1510. 1510. | ||||||||
286 | Gérard Van Lerssen, demandeur c. l'épouse de Guillaume Thys, mercier à Maaseik, défendeur. Enquête faite par les hommes de fief de la seigneurie de Craenendonck, sur le fait d'une livraison de marchandise. Non décidé. 1510. | ||||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 287 | Guillaume Van Hincxthoven et Matthieu Van den Steene, appelants c. Gérard Christiaen, alias Coppen, impétrant. Payement d'une rente d'un setier de seigle sur les biens de l'impétrant à Duffel. Décidé le 10 janvier 1511. 1511. | |||||||
288 | Gilles et Elizabeth Van Opstalle, demandeurs c. Marie Vander Gersmoertere, veuve de Martin Vandenputte et consorts, défendeurs. Refus des demandeurs de payer une rente héréditaire de trois sacs de blé, légué à la défendrice par son frère, sur des fiefs situés dans le ressort de Grimbergen et appartenant aux demandeurs. Sentence interlocutoire le 24 janvier 1511. 1511. | ||||||||
289 | Victor Offhuys, demandeur c. Gaspard Styven, pour Catherine Offhuys, sa femme, défendeur. Partage des fiefs dits 'het hoff te Steene' à Linkebeek, et 'het hoff te Hove' à Heverlee, délaissés par Arnoul Offhuys et Dorothée Berckmans, leur frère et mère. Sentence interlocutoire le 24 janvier 1511. 1511. | ||||||||
290 | Lieutenant de la cour féodale de Brabant, nomine officii, impétrant c. Alide, veuve de Georges de Ranst, ajournée. Possession du quart d'un 'hoeve' de terre au lieu dit Haut Casterlé, à Loon, près d'Happart. Décidé le 7 février 1511. 1511. | ||||||||
291 | Jean Roelands, suppliant c. Jean Vande Winckele et Adrien Vander Gucht, receveur de la seigneurie de Humbeek, ajournés. Refus des ajournés de rendre compte au suppliant de l'administration des revenus de la seigneurie de Humbeek dont il avait été unis en possession. Décidé le 6 mars 1511. 1511. | ||||||||
292 | Jean Meert, au nom de Catherine Eystericx, sa femme, demandeur c. Guillaume Eystericx, intervenant comme garant pour Jean De Lange, dit Papegay, et pour Jean Van Schoonvorst, mayeur de Louvain (Leuven), défendeur. Retrait lignager de la seigneurie de Schaetbroeck, mise en vente publique par les tuteurs de Catherine Eystericx, parce que les charges en excédant des revenus, achetée par Jean de Lange et revendue par lui à Jean Van Schoonvorst. Décidé le 12 juillet 1511. 1511. | ||||||||
293 | Guillaume de Catenbroeck, demandeur c. Daniel, seigneur de Woluwe, Jean Vander Noot et consorts, recteurs et proviseurs de l'Eglise de Kampenhout, défendeurs. Refus de payer aux défendeurs une rente héréditaire de vingt-quatre setiers de blé sur dix journaux de terre que le demandeur possède à Heembeek, dont le payement est exigé par les défendeurs du chef d'une chapelle située sur les dites terres. Décidé le 12 juillet 1511. 1511. | ||||||||
294 | Ivan de Corbenbach, écoutète de Malines (Mechelen), seigneur de Keerbergen, impétrant c. Antoine Vaesdraek, ex-mayeur de Louis Pinnock et receveur de la seigneurie de Velpen, ajourné. Demande en reddition de compte des fruits et revenus de la seigneurie de Velpen. Décidé le 30 août 1511. 1511. | ||||||||
295 | Libert Jacob, pour Jeanne Lobbe, sa femme, demandeur c. Jean de Bousdain, défendeur. Demande en payement d'une somme de mille florins de Rhin, montant des arrérages échus d'une rente de septante-cinq florins sur les seigneuries de Roux-Miroir et Grand-Sart. Décidé le 27 septembre 1511. 1511. | ||||||||
296 | André de Baest, demandeur c. Marguerite Vanden Weerblocke, défendrice. Possession de deux quarts de quatre et demi bonniers de terre au lieu dit 'T'voirtsken' à Broeckem. Décidé en décembre 1511. 1511. | ||||||||
297 | Josse de Ghestele, tuteur de Jean de Cortenbach, seigneur de Helmont, impétrant c. Procureur général de Brabant, intervenant comme garant pour Jean Van Doerne, seigneur de Baekel, et Everard Van Doerne, seigneur de Vlierden, ajournés. Possession du droit de chasser les lièvres et perdrix sur le territoire des villages de Someren, Liedorp, Baekel, Vlierden et autres dans le 'Pedelandt'. Décidé en 1511. 1511. | ||||||||
298 | Jeanne Vander Eycken, veuve d'Henri Swaefs, chevalier, seigneur de Mierle (Mierlo), impétrant c. Les dominicains de Bois-le-Duc ('s-Hertogenbosch), ajournés. Payement d'une rente de six et demis muids de seigle sur la seigneurie de Mierle. Décidé en 1511. 1511. | ||||||||
299 | Clémence de Bouchout, veuve de Jean de Rotselaer, seigneur de Vosselaer, Perwez, Walem, Duffel, Retie, impétrante c. Michel de Croy, chevalier de la Toison d'Or, seigneur de Simpy, pour sa dame, Elisabeth de Rotselaer, fille de l'impétrante, ajournée. Restitution des sommes payées par l'impétrante au couvent de Notre-Dame-du-Trône, à Herentals, en remboursement du capital d'une rente de trente florins de Rhin, que ledit couvent possédait sur la seigneurie de Vorselaar appartenant aux ajournés. Décidé le 19 mars 1512. 1512. | ||||||||
300 | Eustache de Boussu, seigneur de Vertaing, pour Jeanne Vander Eycken, sa dame, impétrant c. Jean de Ranst, seigneur de Houtain, ajourné. Possession de la seigneurie de Loupoigne, délaissée par Henri Van der Eycken, seigneur de Loupoigne et Glabais et Claudine de Riviere, sa femme. Décidé le 19 mars 1512. 1512. | ||||||||
301 | Philippe de Berlaar, demandeur c. Charles et Godefroid de Berlaar, ses frères, défendeurs. Possession d'une rente héréditaire de cinquante florins de Rhin, hypothéquée sur les seigneuries de Gaasbeek, Heze- Leende, délaissées par Jean de Berlaar, chevalier et Jeanne de Horne, leur frère et mère. Décidé le 19 mars 1512. 1512. | ||||||||
302 | Arnoul Bertheleyn, demandeur c. Martin Van Cuyck, official de Cambrai, défendeur. Vente du droit de tonlieu dit 'Maetgeldt' perçu à Halle, et des arriérés dus par des habitants d'Anvers (Antwerpen) et de Diest. Décidé le 8 mai 1512. 1512. | ||||||||
303 | Augustin de Druyvere, impétrant c. Les habitants des Peutie, ajournés. Revendication par l'impétrant d'une part dans la dîme de Peutie et du droit d'user de cette part comme bon lui semble et non exclusivement au profit de la commune. Décidé le 22 mai 1512. 1512. | ||||||||
304 | Le prieur et les religieux du couvent de Saint-Trond (Sint-Truiden), impétrants c. Dame Thierrette de Bomal, veuve de Dieudonné de la Rivière, agissant comme mère et tutrice de Ryckalt de la Rivière, ajournée. Possession du fief dit 't goedt Vanden borgt' à Overijse. Décidé le 13 novembre 1512. 1512. | ||||||||
305 | Henri de Withem, chevalier, seigneur de Beersel, Braine-l'Alleud et Ruisbroek, demandeur c. Gertrude Van Vucht, veuve de Philippe Hinckaert, seigneur de Lille et Steenokkerzeel, défendrice. Demande en reddition de compte de l'administration des revenus du fief dit 'Vanden Scheerre', près de Ruisbroek, dont la défendrice avait été envoyée en possession. Approuvé le 7 mai 1513. 1513. | ||||||||
306 | Le lieutenant de la cour féodale de Brabant, nomine officii, demandeur c. Jeremin Happart et ses consorts, tuteurs des enfants de Louis Happart, défendeurs. Payement des droits de relief et seigneuriaux pour deux rentes, composées chacune du tiers d'une rente héréditaire de seize 'Wenceslans peters' sur quatre arpents de terre à Udenhout, près d'Oosterwijk. Décidé le 18 juin 1513. 1513. | ||||||||
307 | Willem Van Gerwen, impétrant c. les marguilliers de l'église Saint-Jean et les évangélistes au Bois-le-Duc ('s-Hertogenbosch), ajournés. Possession de diverses parcelles de terres à Rixel, Aerle, Backel, Vlierden et Zonne. Décidé le 18 juin 1513. | ||||||||
Avec sentence de Beersel. | 308 | Henri de Kegél, mayeur de Beersel, demandeur c. Goswyn Thonys, défendeur. Poursuite pour vol d'une arbalète. Décidé le 19 août 1513. 1513. | |||||||
309 | Jeanne Gros, dame de Maiguy, demandeuse c. Libert Jacobs, défendeur. Refus du défendeur d'hypothéquer, selon sa promesse, une rente héréditaire de vingts-sept couronnes due à la demandeuse, sur des prairies qu'il possède à Ezemaal. Décidé le 1 octobre 1513. 1513. | ||||||||
Appel du banc échevinal d'Huizingen, Eizingen et Buizingen. | 310 | Antoine Van Ghindertaelen, pour sa femme Catherine Timmermans, veuve de Jean Vander Hozen, dit 'Kempeneer', demandeur c. Henri Van Overlies, défendeur. Payement d'une rente héréditaire de six 'cheinsgulden' due à Jean Vander Hozen, par le défendeur sur ses biens à Buizingen. Décidé en 1513. 1513. | |||||||
311 | Guillaume Thys et Guillaume Enckervoort, demandeurs c. Jeanne Vander Eycken, veuve d'Henri de Swaeff, chevalier, défendeur. Estimation du bétail à restituer par les demandeurs par suite d'expiration de leur fermage. Non décidé. 1513. | ||||||||
Appel du pays de Malines (Mechlen). | 312 | Jean de Gavre, chevalier, seigneur de Montfoye, Zittard, appelant c. Henri de Gavre, fils d'Adrien, seigneur de Diepenbeek, Esloo et après sa mort, son frère Conrad de Gavre, impétrant. Revendication de la moitié d'une rente héréditaire de trente-trois florins de Rhin, hypothéqué sur le pays de Duffel et délaissé par Marie de Gavre, sœur de Jean et Adrien. Décidé le 23 février 1514. 1514. | |||||||
313 | Jan de Hertoghe, impétrant c. Gertrude Brugmans, ajournée. Intervenant comme garant pour Jan Van Driesche. Vente de terres à Koningslo, sur lesquelles était hypothéquée une rente de six muids de seigle due à l'impétrant. Décidé le 23 février 1514. 1514. | ||||||||
Appel de Beersel. | 314 | André de Lepelere, dit Wels, appelant c. Jean Tourneur, chevalier, impétrant. Délimitation d'un bois, appartenant à l'appelant à Alsemberg, enclavé dans le bois de l'impétrant. Sentence interlocutoire le 29 septembre 1514. 1514. | |||||||
Avec sentence de Cortelke. | 315 | Anseline Vandenbroeck, alias Van Overwingen, Jean et Béatrix Vandenbroeck, Eustache Switten, demandeurs c. Barthélemy Bruystens, dit Vanbelanderen, le jeune, défendeur. Possession des fiefs délaissés par Josse Smeyers à Cortelke. Décidé le 27 octobre 1514. 1514. | |||||||
Appel de Berlaar. | 316 | Nicolas Raes, appelant c. Walter de Rompay, impétrant. Possession du fief dit 'de langhe Zype' et d'une partie de bois, à Berlaar. Décidé en 1514. 1514. | |||||||
317 | Ryckaerde (Ricaert) van Merode, seigneur d'Houffalize, pour Hélène de Melin, sa dame, demandeur c. Jeanne Groz, dame de Maguy, défendrice. Demande en payement d'une somme de deux mille cinq cents cens d'or, montant des arrérages échus des deux tiers d'une rente de deux cents écus d'or, appartenant à Hélène de Melin, et hypothéquée sur les quatre moulins de Rotselaar, leurs écluses et autres. Décidé le 26 janvier 1515. 1515. | ||||||||
318 | Adrien de Rimmerswael, seigneur de Lodyck, et Jeanne de Grimbergen, sa dame, impétrants c. Jean, seigneur de Bergen op Zoom, Walhain, Wavre, chevalier de la Toison d'Or, conseiller et chambellan, et Georges, sire de Grimbergen, ajournés. Roland de Glymes, seigneur de Grimbergen, en épousant Gommairine, fille de Josse Van Prant, seigneur de Blaesvelt, lui avait constituée une rente de deux cents florins de Rhin sur la seigneurie de Grimbergen. A sa mort, sa veuve, remariée à François d'Ostone, seigneur de Hames, n'ayant pu obtenir de Georges de Grimbergen, successeur de Roland de Glymes, le payement de cette rente, la vendit et la transporta à Adrien de Rimmerswael. Jean, seigneur de Bergen op Zoom, acheta de Georges, la seigneurie de Grimbergen et prétendit exercer le retrait lignager de la rente de deux cents florins. A cette demande, Adrien de Rimmerswael répondit par une demande reconventionnelle en retrait lignager de la seigneurie de Grimbergen, au nom de sa dame. Sa demande ayant été agréée, un autre procès s'éleva entre lui et Jean, seigneur de Bergen op Zoom, celui-ci regardant comme insuffisante l'offre faite, loco pretie, pour la seigneurie de Grimbergen, de la seigneurie de 's-Gravenwezel, et d'une rente de 400 florins sur les seigneuries de Wavre et de Moelstede. Décidé le 8 mai 1515. 1515. | ||||||||
Appel de Glabeek. | 319 | Léonard de Cottereau, conseiller, seigneur de Glabeek, demandeur c. Paul Ooghe, seigneur de Facuwez, défendeur. Le seigneur de Facuwez, ayant acheté des enfants de Jean Cluetinck, le cens du chêne et une rente de cent peters sur Glabeek, refusa de payer au demandeur, le droit de relief et le 'pondgeldt' sous prétexte que les dettes dont ces biens étaient grevés en excédaient la valeur. Le demandeur fut autorisé à reprendre ces biens jusqu'au payement intégral des dits droits. Le défendeur offrit alors de lui abandonner les biens moyennant le payement par le demandeur de toutes les dettes et charges. Le demandeur accepte la proposition, mais négligea de payer les créanciers du procès. Décidé en 1515. 1515. | |||||||
Appel de la cour du prévôt de Leliendael à Ter Most. | 320 | Jean Verheyer, impétrant c. Jean Van Bosschuyren, ajourné. Possession d'un bois à Zemst. Non décidé. 1515. | |||||||
Appel d'Asse. | 321 | Henri Vander Hoffstadt, demandeur c. Jean de Smet pour Catherine Vander Hoffstadt, sa femme, défendeur. Partage de la succession de Gisbert Vander Hoffstadt et de Catherine Standaert, leurs grands-parents. Non décidé. 1515. | |||||||
Avec sentence de la cour de la vénerie ducale à Linkebeek. | 322 | Jean Moenq, dit Breeme, demandeur c. Martin Prieme, dit 'in de Craye', défendeur. Possession de viviers à Linkebeek. Sentence interlocutoire le 21 février 1516. 1516. | |||||||
Appel de Cranendonck. | 323 | Walter Hubrechts, appelant c. Lieutenant et hommes de fief de Cranendonck appelés et Martin Goyaert, impétrant. Opposition à l'exécution d'une sentence. Sentence interlocutoire le 16 avril 1516. 1516. | |||||||
324 | Tuteurs d'Anne Buysseneren, impétrant c. Guillaume Mainguaert ajourné. Possession de la seigneurie de Berchem délaissée par Jean de Pape. Décidé le 19 avril 1516. 1516. | ||||||||
Appel de Diepenbeek. | 325 | Guillaume Vanden Warden, appelant c. Les directeurs de l'hôpital de Hasselt, impétrants. Demande d'un jugement par défaut contre les ajournés. Décidé le 31 août 1516. 1516. | |||||||
326 | Marguerite de Bourgogne, dite de Herlaer, dame de Jauche, veuve de Jean, seigneur de Jauche, impétrante c. Marc Ysebrant, pour Catherine Van Gheele, sa femme, ajourné. Possession du fief dit 't'hoff ter Borren' près de Louvain (Leuven). Décidé en 1516. 1516. | ||||||||
Appel de la cour de François Van Mechelen au banc de Culembourg. | 327 | Adrien Goerts, appelant c. Jean Corneille Vandenbranden, impétrant. Possession d'une rente de seize muids de seigle sur la seigneurie de François Van Mechelen à Culembourg. Non décidé. 1516. | |||||||
Appel de Wildre. | 328 | Pierre du Bricqueguy, secrétaire de l'archiduc, appelant c. Gilles Van Erpe, impétrant. Possession d'une prairie située au lieu dit 'lodderdyck' à Humbeek, réclamée par l'appelant comme dépendance de la seigneurie de Kwerps. Non décidé. 1516. | |||||||
Avec sentence de Lommersum. | 329 | Jan Kessel, impétrant c. Jan Van Ymsen, pour sa femme Elisabeth Van Wilpurg, ajourné. L'impétrant conclut à ce que l'ajourné soit tenu de résumer le procès intenté à feu Christophe Van Wilpurg, frère d'Elisabeth, touchant la possession du fief de Dedecum à Lommersum. Décidé le 20 mars 1517. 1517. | |||||||
Appel de la cour de l'abbé d'Affligem. | 330 | Gilles de Flemminck, dit 'Americx' pour sa femme, appelant c. Gilles Pauwels, impétrant. Retrait lignager d'un fief situé à Kobbegem, au lieu dit 'op de Ransberg' vendu à l'impétrant par Jan de Neve, dit de Ruwe. Sentence interlocutoire le 23 mai 1517. 1517. | |||||||
331 | Mathilde Tshereyns, veuve de Louis Cowelgiers, impétrante c. André et Hubert Van Kelps, tuteurs de Louis, fils de Jean Cowelgiers, ajourné. Possession d'une terre à Dellenberg au lieu dit 'Cortenberg'. Décidé le 17 octobre 1517. 1517. | ||||||||
332 | Marguerite, dame de Guidoe ou Widoe, veuve de Jean de Cottereau, seigneur d'Asse, impétrante c. Jeanne Groz, dame de Maigny, veuve de Thomas de Plaines, chevalier, chancelier de Bourgogne, joint à elle Jérôme Vander Noot, Godefroid de Daves, seigneur de Linsemael (Linsmeau, Linsemeel), Antoine de Grimbergen, dit d'Assche, tuteurs du fils de Jean de Jauche, seigneur de Bioul et Marguerite de Bourgogne, veuve de Jacques, sire de Jauche, ajournés. Retrait lignager de la seigneurie de Jauche vendue à Jeanne Groz par Jean de Jauche, seigneur de Bioul. Sentence interlocutoire le 31 octobre 1517. 1517. | ||||||||
Appel de Bergues. | 333 | Jan Thomassen, appelant c. Nicolaas Van Lyere, impétrant. Demande en payement d'une rente de vingt sous de Brabant sur une maison que l'appelant possède à Hilvernisse (Hildernisse). Non décidé. 1517. | |||||||
334 | Les tuteurs de Georges de Beerzeel, demandeurs c. L'abbesse du couvent de Sainte-Claire à Bruxelles (Brussel), défendrice. Demande en annulation de l'acquisition faite par la défendrice en vente publique d'une rente de 41 florins et 13 sous, en vertu de l'ordonnance de Philippe le Bon. 1517. Non décidé. | ||||||||
335 | Arnoul Vander Linden, impétrant c. Jean Casse, ajourné. Possession de la charge de forestier héréditaire de Hoeilaert. Décidé le 20 janvier 1518. 1518. | ||||||||
Appel de Glabbais. | 336 | Martin de Wermont, appelant c. Henri de Rieulx, impétrant. Retrait lignager d'un demi bonniers de terre situé à Glabbais, au lieu dit 'Beleval' et d'un demi bonniers de prairie situé au lieu dit 'la hapiette', vendus à l'impétrant par Gilquin de Wermont, oncle de l'appelant. Décidé le 22 janvier 1518. 1518. | |||||||
337 | Pierre de Herbais, chevalier, impétrant c. Jeanne de Gesves, veuve de Rase de Baillet et Jean de Baillet, son fils, seigneur de Neerlinter, ajournés. Possession de la cense dite 'Calsteren' à Neerlinter. Décidé le 2 avril 1518. 1518. | ||||||||
338 | Libert Jacobs, en sa qualité d'envoyé en possession de la seigneurie de Roux-Miroir, impétrant c. Les enfants et les héritiers de Marie du Bray, ajournés. Demande en payement des droits de relief et seigneuriaux pour un demi bonniers de bois dit 'Roeboe', délaissé par Marie du Bay à Roux-Miroir. Décidé le 30 avril 1518. 1518. | ||||||||
Appel des échevins d'Erps. | 339 | Thierry Le Beggue, chevalier, demandeur c. Jean Morchain, défendeur. Possession de trois journaux d'aulnaie à Erps. Décidé le 15 mai 1518. 1518. | |||||||
340 | Catherine Uyterlimmingen, veuve de Louis Roelants, seigneur de Wilsele, demandeuse c. Louis et Nicolas Vander Tommen, défendeurs. Revendication de l'usufruit de la moitié de la seigneurie de Wilsele, léguée à la demandeuse par son mari. Décidé le 15 mai 1518. 1518. | ||||||||
341 | Jeanne Groz, dame de Maigny, veuve de Thomas de Plaines, chevalier, chancelier de Bourgogne, seigneur de Maigny, Roist, Courcelles, Ghesbelles, ajournée c. Michel de Croy, chevalier de la Toison d'Or, seigneur de Simpy, pour sa dame Elisabeth de Rotselaer, impétrant. Retrait lignager de la seigneurie de Rotselaar, Haacht et Werchter, vendue par Philippe, Jean et Jacques, comtes de Salm et de Rhin. Décidé le 12 juin 1518. 1518. | ||||||||
342 | Gertrude VanVucht, appelante c. Philippe Hinckaert et l'huissier Henri Vanderweyck, ajournés. Opposition de l'appelante à l'exécution de son fief de Lille pour le payement de ses dettes. Décidé le 4 septembre 1518. 1518. | ||||||||
Appel de la cour de la vénerie ducale à Linkebeek. | 343 | Jean Breeme, demandeur c. les marguilliers de l'église de Linkebeek, défendeurs. Demande en payement d'une rente de six muids de blé sur des terres à Linkebeek. Décidé le 17 octobre 1518. 1518. | |||||||
Appel des échevins de Berlaar. | 344 | Jean Vander Commen, appelant c. Matthieu Stevens et consorts, impétrant. Possession du fief dit 'Ter Heze' à Berlaar. Décidé le 13 novembre 1518. 1518. | |||||||
345 | Jean Kerreman, demandeur c. Antoine Leenaerts, défendeur. Possession d'une rente de septante écus d'or sur les seigneuries de Roux-Miroir et Grand Sart et d'une rente de seize écus d'or sur la seigneurie de Boutain-le-mont. Décidé en 1518. 1518. | ||||||||
Appel d'Impde. | 346 | Josine Crabs, veuve de Roland Van Artevelde, appelante c. Roland Vanderheyden, impétrant. Demande en reddition de compte des revenus de diverses parcelles de terres à Impde sous Wolvertem. Non décidé. 1518. | |||||||
347 | Jan Van Kessel, pour Catherine Van Munsel, impétrant c. Adrienne Van Ryswyck, veuve de Gérard Van Munsel, appelante. Possession des deux tiers d'une rente héréditaire de cent florins de Rhin, délaissé par Catherine Van Zevenberghe et hypothéqué sur la seigneurie de Berkenbroeck. Décidé le 10 juin 1519. 1519. | ||||||||
348 | Jean Van Leefdael, chevalier, pour Cornélie Van Ranst, sa femme, impétrant c. Lambert Millinck, fils de Jean Millinck et d'Adrienne Van Ranst, ajourné. Revendication de la moitié d'une rente de cent moutons d'or, délaissée par Philippe Van Ranst et hypothéquée sur la seigneurie d'Hoogstraten. Décidé le 18 juin 1519. 1519. | ||||||||
349 | Antoine de Lalaing, chevalier de la Toison d'Or, comte d'Hoogstraten, seigneur de Montigny, pour sa dame, Isabeau (Elisabeth) de Culembourg, impétrant c. François, seigneur de Bailleux, pour sa dame, Alide de Culembourg, ajourné. Possession du château et de la seigneurie de Rijkevorsel délaissés par Gaspard de Culembourg et Jeanne de Bourgogne. Décidé le 1 juillet 1519. 1519. | ||||||||
350 | Les tuteurs des enfants mineurs d'Ursule Van Esbeempde, demandeurs c. Jean Van Olmen, défendeur. Retrait lignager du fief de Pulle vendu par Michel Van Esbeempde. Décidé le 3 septembre 1519. 1519. | ||||||||
Appel de Gaasbeek. | 351 | Léonard de Cottereau, conseiller au Conseil de Brabant, seigneur de Glabbeek, appelant c. Laurent du Blioul, secrétaire ordinaire du roi de Castille en son conseil secretaire et greffier de l'ordre de la Toison d'Or, impétrant. Contestation relative à l'existence d'une rente de neufs muids de blé sur la seigneurie de Glabbeek. Décidé le 3 septembre 1519. 1519. | |||||||
352 | Michel de Croy, chevalier de la Toison d'Or, seigneur de Simpy, pour Elisabeth de Rotselaer, sa dame, impétrant c. Jean de Cortenbach, seigneur d'Helmont, ajourné. Demande en reddition de compte des revenus des seigneuries d'Aalst, Waerde et Weerde dont l'ajourné avait été envoyé en possession pour non payement d'une rente de cinquante muids de blé. Sentence interlocutoire le 15 octobre 1519. 1519. | ||||||||
Appel d'Hoensbroek. | 353 | Roland Hoen Vandenbroeck, appelant c. Marie Vander Linden, impétrante. Demande d'être envoyé en possession de la seigneurie de Vander Linden pour cause de non payement d'une rente de dix-sept muids de blé. Décidé en 1519. 1519. | |||||||
Appel de Berlaar. | 354 | Nicolas Vander Voort, pour le couvent des Faucons à Anvers (Antwerpen), appelant c. Pierre Wouters, pour Barbe Ballens, impétrant. Possession d'une rente de dix-huit muids de blé sur les biens d'Arn Kops. Décidé en 1519. 1519. | |||||||
355 | Jean Van Ghele, demandeur c. Henri Nys, défendeur. Modération de frais et dépenses. Décidé en 1519. 1519. | ||||||||
356 | Marie de Gavre, dame d'Heetvelde et Sint-Agatha-Rode, impétrante c. Gosewyn Vanderhagen et consorts, habitants de Sint-Agatha-Rode, ajournés. Refus des ajournés de payer le droit de morte main que l'impétrante prétend lui être dû comme dépendance de sa seigneurie de Sint-Agatha-Rode. Non décidé. 1519. | ||||||||
357 | Adrien Meens, comme mari de Catherine Vanhaveskerke, dite 'Putoirs', fille de Jean et Jeanne Van Ranst, impétrant c. Le seigneur de Bergen op Zoom, ajourné. Possession des villages et seigneurie de 's- Gravenwezel, Merksem et Schoten. Non décidé. 1519. | ||||||||
358 | Hendrik Van Berchem, chevalier, demandeur c. Jan Van Lyere, chevalier, défendeur. Possession de la seigneurie de Kasterlee. Sentence interlocutoire le 19 mai 1520. 1520. | ||||||||
Avec sentence d'Oplinter. | 359 | Rombaut Snyders, demandeur c. Otton Ymmen, défendeur. Retrait lignager d'une prairie, située à Bunsbeek, au lieu dit 'wouwerbeempt'. Décidé le 22 novembre 1520. 1520. | |||||||
Appel de Rebecq. | 360 | Jean d'Ittre, fils de Wolfart dit Leleup d'Ittre, appelant c. Sidrack d'Ittre, impétrant. Possession du fief de Houtbruge, à Tubize, délaissé par Jean d'Ittre le Vieil et Isabeau, d'Hoogvorst, parents de Sidrack et de Wolfart. Décidé le 22 décembre 1520. 1520. | |||||||
361 | Jean de Housdam, demandeur c. Libert Jacobs, défendeur. Demande en reddition de compte de l'administration des revenus des seigneuries de Roux-Miroir et de Grand Sart dont le défendeur avait été envoyé en possession. Décidé en 1520. 1520. | ||||||||
Appel des échevins d'Ohain. | 362 | Laurent Raye, appelant c. Jean Spiret, impétrant. Retrait lignager de cinq et demi bonniers de terre situés à Ohain et vendus à l'appelant par Jean Melis, cousin de l'impétrant. Non décidé. 1520. | |||||||
Appel de la cour de l'abbesse de Nivelles. | 363 | Godefroid de Pape, appelant c. Maître Gaspard Overbeek, secrétaire du Grand Conseil de Malines (Mechelen) pour Marguerite Van Lellebeek, sa femme, impétrant. Possession d'un plain fief, avec ses dépendances gisant au village de Ternat, paroisse de Wambeek et délaissé par Félix Vanden Borst. Décidé le 13 avril 1521. 1521. | |||||||
364 | Thierry de Bourchet, seigneur de Clermont, maréchal héréditaire du pays de Juliers, impétrant c. Jean Van Imskem, pour Elisabeth Van Wilporch, ajourné. Demande de pouvoir résumer le procès intenté à l'ajourné par Jean Kessel, relatif au fief de Dedecom à Lommersom, vendu à l'impétrant par Jean Van Kessel. Sentence interlocutoire le 13 avril 1521. 1521. | ||||||||
Appel de Canticrode. | 365 | Josse Maiguaerts, appelant c. Catherine Maiguaerts, sa tante, impétrante. Possession de deux bonniers de prairies, situées à Edegem, délaissées par Guillaume Maiguaerts et Marie Pots, grands-parents de l'appelant.Décidé le 27 avril 1521. 1521. | |||||||
366 | Antoine Van Nieuwenhove, prieur du couvent de Sainte-Gertrude à Louvain (Leuven), représentant Gérard de Woelmont, prêtre et religieux audit couvent, impétrant c. Jean de Blehem, chevalier, résumant la cause de Jean de Schoonvorst, son grand-père, et Jean Papegay, intervenant comme garant en cas d'éviction, ajournés. Possession du château et de la seigneurie de Schatbroeck délaissée par Chrétien de Woelmont et Catherine Vandenbroeck, père et mère de Gérard de Woelmont. Décidé le 27 avril 1521. 1521. | ||||||||
Appel de Pulle. | 367 | Jean Van Olmen, appelant c. Abbé du couvent de Saint-Bernard sur l'Escaut, impétrants. Refus des impétrants de payer les droits seigneuriaux pour le fief de 'Ter Schagen' à Massenhove, que l'appelant prétend faire relever de la seigneurie de Pulle. Décidé le 11 mai 1521. 1521. | |||||||
368 | André de Mastaing, chevalier, seigneur de Sasseignes et Grobbendonk, impétrant c. Philippe, seigneur de Wiltgrave et Rhingrave de Daun et Kirbourg, comte de Salm, non comparant et ajourné. Demande de défaut contre l'ajourné, que, le prétendant suzerain de la seigneurie de Smaelvoort à Vorselaar s'était opposé à la vente qu'Arnoul Brant en avait fait à l'impétrant. Décidé le 23 décembre 1521. 1521. | ||||||||
Appel du banc échevinal de Rhode et Alsemberg. | 369 | Arnoul Sartet, appelant c. Mathieu Blaes dit 's hertoghe', impétrant. Possession d'un demi bonnier de terre situé à Rhode. Décidé en 1521. 1521. | |||||||
Appel du banc échevinal de Rhode et Alsemberg. | 370 | André Wels, dit ' de Lepelere', demandeur c. Walter Claes, défendeur. Difficultés relatives à un marché de bois. Non décidé. 1521. | |||||||
Appel de la cour de l'abbé de Dielighem à Wolvertem. | 371 | Antoine Van Impde, appelant c. Martin de Vlemminck, alias Ameryckx, Jean et Jeanne de Zvene, impétrants. Possession d'une rente héréditaire de trois et demis florins de Rhin. Non décidé. 1521. | |||||||
372 | Lambert Mellinck, impétrant c. Les asseyeurs de tailles de Druynen, ajournés. Refus de payer les aides pour cinquante-deux 'mergelen' de terre à Druynen. Sentence interlocutoire le 10 janvier 1522. 1522. | ||||||||
Appel de Fauquemont (Valkenburg). | 373 | Herman de Horion, appelant c. Jean Ghys, alias Kleineken de Sainte-Marguerite, impétrant. Possession de vingt-quatre bonniers de terre situés entre Houtem et Kyer. Sentence interlocutoire le 10 janvier 1522. 1522. | |||||||
Appel de Neerlinter. | 374 | Otton Ymmen, appelant c. Paul Steken, mari d'Alide Van Kermpt, impétrant. Payement d'une rente héréditaire de neuf florins de Rhin sur une prairie dite 'Molenbeempd', située à Miskom. Décidé le 7 mars 1522. 1522. | |||||||
375 | Henri de Hame, secrétaire de Sa Majesté au Conseil de Brabant, impétrant c. Beatrix Vander Noot, veuve de Pierre de Saint-Pierre, secrétaire de Sa Majesté au Conseil de Hollande, ajournée. Possession d'un jardin de treize à quatorze vergers, que l'ajournée prétend dépendre d'une maison qu'elle possède à Bruxelles (Brussel), Marche au Bois et rue du Parchemin, et qui, selon l'impétrante, aurait été délaissée par Henri de Withem, seigneur de Berseel, de son fief de Steen à Bruxelles (Brussel) pour être vendu à Gilles Van Winckele, lequel à son tour l'aurait vendu à l'impétrante. Décidé le 7 mai 1522. 1522. | ||||||||
Appel de Bergen op Zoom. | 376 | Le couvent des Chartreux de Notre-Dame de la Grâce, dit 'Scheut', à Bruxelles (Brussel) et Jacquemine Hendricx, veuve de Guillaume le Veel, appelants c. les héritiers de Gilles Putoirs, impétrants. Demande en reddition de compte des revenus du 'geleyden' (droit sur le convoi des navires marchands) perçus à Bergen op Zoom, et dont les appelants ont été envoyés en possession. Sentence interlocutoire le 31 mai 1522. 1522. | |||||||
Appel de Fauquemont (Valkenburg). | 377 | Everard Vanharen, échevin d'Aix-la-Chapelle (Aachen), appelant c. Mathieu Van Oetengraeve, impétrant. Refus de l'appelant de payer à l'impétrant une rente de douze muids de seigle, mesure d'Aix-la-Chapelle, sous prétexte que l'impétrant détient le fief dit 'Ter Kameren' que l'appelant prétend lui appartenir. Décidé le 30 août 1522. 1522. | |||||||
378 | Henri Kuyst, maître de la table du Saint-Esprit de Bois le Duc ('s-Hertogenbosch), appelant c. Henri de Schoonhove, Jean de Quaderebbe et Arnoul d'Eynaten, ajournés. En 1411, Jean Dickbier, seigneur de Mierte, constitua au profit de la table du Saint-Esprit de Bois le Duc, une rente de cinquante sous d'or, dits doubles moutons, sur un terrain situé à Woensel. La vente publique de ce terrain n' ayant pu couvrir le montant des arrérages échus, l'impétrant prétendit exposer en vente pour le surplus, les dîmes d'Empelen et de Meerwijk, possédées par les ajournés, sous prétexte qu'en 1411 elles appartenaient à Jean Dickbier. Décidé le 11 octobre 1522. 1522. Possession du droit de nommer un marguillier à Oplinter. Non décidé. 1522. | ||||||||
379 | Merten De Wildere (Van Wilre), impétrant c. Jan Van Couderborch, posesseur de la seigneurie d'Oplinter, ajourné. Possession du droit de nommer un marguillier à Oplinter. Non décidé. 1522. | ||||||||
380 | Marie de Gavre, religieuse et Jacques de Gavre, seigneur de Fresin, chevalier de la Toison d'Or, pour sa dame Jeanne de Gavre, toutes deux petits filles de Jean de Gavre, chevalier, seigneur de Sint-Agatha-Rode et d'Heetvelde et de Marie de Schoonvorst, dame de Diepenbeek, impétrants c. Elisabeth de Rotselaer, dame de Perwez, douairière de Michel de Croy, chevalier de la Toison d'Or, seigneur de Simpy, ajournée. Possession des seigneuries de Wadert, Weder et Aalst. Décidé. 1522. | ||||||||
Appel de Fauquemont (Valkenburg). | 381 | Jan (Johan) Van Beussenrode (Van Beuzenroede), appelant c. Claes Schaefs, tuteur de Rynier Vanbynsveldt (Van Binsveldt), impétrant. Refus de l'appelant de reconnaître à l'impétrant une rente de quatorze muids de seigle sur son fief de Wildenbroeck près de Weelte. Non décidé. 1522. Payement d'une rente de quatre-vingts florins de Rhin sur la seigneurie d'Heverlee et le bois dit 'Schoonvorst'. Non décidé. 1522. | |||||||
382 | Pierre Duret, demandeur c. Marie de Hamale, Marguerite d'Arschot, dame d'Heverlée, veuve de Guillaume de Croy, seigneur d'Aarschot, Chièvres, Bierbeek, pair de Hainaut, défendrices. Payement d'une rente de quatre-vingts florins de Rhin sur la seigneurie d'Heverlee et le bois dit 'Schoonvorst'. Non décidé. 1522. | ||||||||
Appel de Sart à Saint-Guillaume. | 383 | Joachim de Tenremonde, seigneur de Sart à Saint-Guillaume, appelant c. Arnoul Brant, seigneur de Court-Saint-Etienne, impétrant. Possession d'un demi-bonnier de terre à Sart à Saint-Guillaume (Court-Saint- Etienne). Non décidé. 1522. | |||||||
384 | Jan Vanden Werde, fils naturel d'Adrien, impétrant c. Jean Van Covelens, pour Jeanne de Lippeloo, sa femme, ajourné. Possession du fief dit 'het goedt s'hertoghe' à Deurne. Décidé le 20 février 1523. 1523. | ||||||||
385 | Les maîtres du Saint-Esprit en l'église de Saint-Quentin à Louvain (Leuven), impétrants c. Antoine Van Cuyck, ajourné. Revendication d'une rente héréditaire de cents couronnes d'or, monnaie de France, sur des terres à Ranst, léguée aux impétrants par Otton Van Cuyck, dans le cas ou ses fils viendraient à mourir sans postérité. Décidé le 20 février 1523. 1523. | ||||||||
386 | Jean Vander Aa, chevalier, écoutète de Malines et grand fauconnier de l'empereur, demandeur c. Les héritiers de Fierens Carloy, défendeurs. Demande en payement des arrérages échus d'une rente héréditaire de quatre setiers de seigle, que le demandeur possède sur les biens des défendeurs à Millegem. Décidé le 27 juin 1523. 1523. | ||||||||
387 | Henri Baten, prêtre, impétrant c. Michel Jordaens, ajourné. Possession de la dîme dite 'Coelmettens thiende' située dans la seigneurie de Tielen et délaissée par Jean Jordaens et Elizabeth Baten, sa femme. Décidé le 22 août 1523. 1523. | ||||||||
388 | Adrien de Blehem, chevalier, impétrant c. Guillaume de Hane, ajourné. Retrait lignager d'une rente de cinquante-trois florins de Rhin sur la seigneurie de Schaetbroeck, rente vendue à l'ajourné par Jean de Blehem, frère d'Adrien. Décidé en 1523. 1523. | ||||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 389 | Matthieu de Rompay et Nicolas Vander Cammens, proviseurs de la table du Saint-Esprit à Berlaar, appelants c. Jean Vander Veurne, impétrant. Refus de l'impétrant de restituer des chênes abattus et enlevés par lui sur un terrain appartenant aux appelants mais dont il avait été mis en possession. Décidé. 1523. | |||||||
390 | Jacques Vanderbeken, mayeur de la cour de la vénerie ducale de Brabant, appelant c. Henri Rouge, impétrant. Appel de l'appelant en garantie dans l'acte en éviction intenté à l'impétrant par le couvent de Zevenborne (sept fontaines) pour deux viviers et dans l'action de Jean Breene réclamant des rentes sur le fief de Schilde ; ces deux biens ayant été vendus publiquement par le ministère de l'appelant et achetés par l'impétrant. Décidé en 1523. 1523. | ||||||||
391 | Conon, comte de Vernembourg et Nieunaer, seigneur de Sombreffe, impétrant c. Jean, comte de Vernembourg, seigneur de Grand-Lez et Dottignies, ajourné. Possession du droit de faire des coupes dans les bois dépendants de la seigneurie de la Houssière, appartenant par indécis aux deux partis. Décidé en 1523. 1523. | ||||||||
392 | Antoine de Vlemminck, demandeur c. les héritiers d'André Wils, dit 'de lepelere', défendeurs. Payement d'une rente de sept et demis setiers de seigle. Non décidé. 1523. | ||||||||
393 | Catherine Schats, impétrante c. Les asseyeurs de taille d'Elewijt, ajournés. Refus de payer les aides pour une prairie de six journaux, située à Elewijt. Non décidé. 1523. | ||||||||
394 | Charles de Poitiers, chevalier, seigneur de Dormant, impétrant c. Maximillien Quarré, oncle et tuteur des enfants de Henri Vandeweeve et de Jeanne Quarré, ajourné. Refus de l'impétrant de recevoir le remboursement du capital d'une rente de trente-huit florins de Rhin sur le 'dijkgraafschap' de Lillo et Berendrecht. Non décidé. 1523. | ||||||||
Appel des échevins de Rhode et Alsemberg. | 395 | Eustache Van Heze, appelant c. Edouard de Bock, impétrant. Vente d'un bois à Alsemberg. Non décidé. 1523. | |||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 396 | Luc Vanden Oudermolen, alias Top, appelant c. Gilles Keldermans et Lievine Coppens, sa femme, intervenant pour les maîtres du Saint-Esprit de Wavre-Notre-Dame, impétrants. Payement d'une rente de cinq boisselets de seigle sur une maison à Wavre-Notre-Dame. Non décidé. 1523. | |||||||
397 | Antoine Van Diedeghem, impétrant c. Antoine et Henri Vander Meeren, ajournés. Possession de dix-huit journaux de terres et prairies à Haren. Non décidé. 1523. | ||||||||
Appel de Zichem. | 398 | Marissus Van Kermpt pour Marie Van Langele, sa femme, appelant c. Michel Helmich, dit 'Van Deurne', impétrant. Payement d'une rente de huit muids de seigle sur trois bonniers de prairies à Miskom. Décidé le 28 janvier 1524. 1524. | |||||||
Appel de Zichem. | 399 | Marie Van Huffele, veuve de Renier Cloestermans, appelante c. Pierre de Roovere, alias Hubens, impétrant. Possession d'un journal de terre à Tielt. Décidé le 7 mai 1524. 1524. | |||||||
400 | Jean, comte de Vernembourg, seigneur de Grand-Lez et Ottignies, représenté par Daniel de le Veurne, son bailli, impétrant c. Jehan de Fumal, escuyer, ajourné. Payement des droits seigneuriaux pour une rente de six muids de froments et vingt muids de seigle sur le fief dit 'Doultreleawe' (Douleleawe), à Grand-Lez. Décidé le 4 juillet 1524. 1524. | ||||||||
Appel des échevins de Beersel. | 401 | Vincent Perreman, appelant c. Jan Dinckelere (Drinckelere, Drinckelaer), impétrant. Payement de deux bœufs achetés par l'appelant. Décidé le 15 octobre 1524. 1524. | |||||||
402 | Philippe Salaert, dit 'de Doncker', pour sa femme, Catherine Medy, fille de Jan et de Mathilde Van Wachelghem, impétrant c. Jan Van Wachelghem, ajourné. Possession de quatre bonniers de terre à Erps, au lieu dit' Op 't Vlierdeken'. Décidé le 10 décembre 1524. 1524. | ||||||||
Appel de Ranst. | 403 | Corneille Vandendaele, après lui, Antoine Van Bexel, pour sa femme, Catherine Vandendaele, nièce de Corneille, puis Hubert de Smet, pour sa femme Adrienne Van Bexel, fille d'Antoine, appelants c. Peter Deens, pour Marguerite Raids, sa femme ; après lui, Gilles, son fils, impétrants. Possession d'une prairie à Broechem. Décidé le 10 décembre 1524. 1524. | |||||||
Appel des échevins de Rhode et Alsemberg. | 404 | André Poels, dit 'de lepelere' appelant c. Veuve de Pierre Sneeps, impétrante. Refus de l'impétrante de consentir à ce que l'appelant loue la prairie, située à Drogenbos, à Pierre Hoerckens, sous prétexte que, l'appelant l'ayant mise antérieurement en location publique, ils lui en ont offert le plus haut prix. Décidé en 1524. 1524. | |||||||
Appel des échevins de Rhode et Alsemberg. | 405 | Josse de Vlemmick, mayeur de Rode, nominee officii, et Jean de Meyer, mayeur de Linkebeek, demandeurs c. Marguerite Rongé, alias Caris, défendrice. Poursuite exercée à charge de la défendrice pour avoir accusé Jean de Meyer de viol. Décidé en 1524. 1524. | |||||||
Appel de Neerlinter. | 406 | Henri de Weerdt, pour sa femme, Marie Cellen, appelant c. Gérard Vandenborne, impétrant. Possession d'une maison et d'un jardin à Neerlinter, au lieu dit 'op de Middelsten driesch'. Non décidé. 1524. | |||||||
Appel de la vénerie ducale de Linkebeek. | 407 | Renier Rongé, appelant c. Les hommes de cens de la cour de la vénerie ducale de Linkebeek, impétrants. Demande de dommages et intérêts à charge des intimés pour avoir négligé d'apporter en temps utile à la cour féodale de Brabant, le procès par eux jugé en première instance entre Renier Rongé et Jacques Vanderbeken. Décidé le 23 février 1525. 1525. | |||||||
408 | Luc Vanden Oudermolen, dit 'Top', impétrant c. Jan Van Diest, lieutenant, et les hommes de fief de la cour du pays de Malines, ajournés. Plainte relative aux irrégularités commises par les ajournés dans le procès entre l'impétrant et Keldermans (voir n° 396). Décidé le 10 mars 1525. 1525. | ||||||||
Appel de Glabbeek. | 409 | Laurent du Blioul, greffier de la Toison d'Or, demandeur c. Léonard de Cottereau, seigneur de Glabbeek, conseiller au Conseil de Brabant, défendeur. Demande en payement des arrérages échus de la vente de neuf muids de blé sur la seigneurie de Glabbeek, rente dont l'existence a été reconnue par jugement du 13 septembre 1519 et contestation sur l'évaluation du muid. Décidé le 27 mai 1525. 1525. | |||||||
410 | Hendrik de Wevere, dit 'Timmermans', impétrant c. Les hommes de fief de la cour féodale de Deurne, ajournés. Inscription en faux contre un verbal. Décidé le 8 juillet 1525. 1525. | ||||||||
Appel de Bergen op Zoom. | 411 | Boudewijn Van Wechelen, bourgeois de Bergen op Zoom, appelant c. Jan Bollaert, marchand à Anvers, impétrant. Retrait lignager d'une maison et d'une terre situées dans le 's herbouwens polder' vendus à l'impétrant par Jan Vander Kinderen, neveu de l'appelant. Décidé le 8 juillet 1525. 1525. | |||||||
Appel de Deurne. | 412 | Christian Vander Venne, écoutète du pays de Ryen, appelant c. Hubert Vandenbroeck, impétrant. Plainte en diffamation contre l'impétrant motivée sur une accusation de concussion. Décidé le 8 juillet 1525. 1525. | |||||||
413 | Simon Vande Kerckhove, pour sa femme Cécile Willems, impétrant c. Simon Torpoel, dit 'Kerreman', ajourné. Payement du prix d'une terre située à Overijse au lieu dit 'ter malysen' vendue à l'ajourné. Sentence interlocutoire le 8 juillet 1525. 1525. | ||||||||
Appel de la cour de la veuve de Josse Abseloons, chevalier à Louvain (Leuven). | 414 | L'abbesse du couvent de Valduc, appelant c. Adrien Uyterhellicht, impétrant. Demande de l'impétrant de pouvoir, en vertu de l'article additionnel de la joyeuse entrée de 1515, racheter au denier 18, une maison située à Louvain (Leuven), au coin de la rue dite 'Cappelenberg', maison que l'appelant avait achetée à Josse Uyterhellicht, père de l'impétrant. Décidé le 2 septembre 1525. 1525. | |||||||
415 | Jean Moens, dit 'Breeme', demandeur c. Les marguilliers de l'église Saint-Sébastien à Linkebeek, défendeurs. Refus du demandeur de reconnaître le droit des défendeurs à une rente de six muids de blé sur son fief de Schilde à Linkebeek. Décidé le 30 septembre 1525. 1525. | ||||||||
416 | Gertrude Brugmans, demandeuse c. Henri Hujoel, greffier du Conseil de Brabant et Pierre Vandenbroeck, défendeur. Possession d'une prairie dite 'Coenraerdmeersch' située à Steenhuffel. Décidé le 10 novembre 1525. 1525. | ||||||||
417 | Gertrude Brugmans, veuve de Roland Vanden Assche, impétrante c. Daniel Vilain, lieutenant de la cour féodale de Diepensteyn, ajourné. Payement de ce qui reste dû sur les droits de relief à percevoir sur une prairie dite 'Coenraerdmeersch' à Steenhuffel. Décidé le 10 novembre 1525. 1525. | ||||||||
Appel de Nivelles. | 418 | Marguerite Scheede, veuve de Barthélemy Lefèvre, appelante c. Louis Coroune, prêtre et Jean Pauli, tuteurs des enfants d'Henri de Brigode et de Jeanne de la Houssière, impétrants. Demande en reddition de compte des fruits et revenus du fief de Revarbus, que les impétrants avaient occupé sans titre. Accordé le 20 décembre 1525. 1525. | |||||||
419 | Arnold Vandenbranden, impétrant c. André Boeckel, ajourné. Possession du fief de Terbeeken à Paerlaer, sous Vorselaar. Décidé en 1525. 1525. | ||||||||
420 | Les hommes de cens de la cour de la vénerie ducale à Linkebeek, demandeurs c. Nicolas Seribaen, greffier de ladite cour, défendeur. Appel du défendeur en garantie contre l'action intentée contre les demandeurs par Renier Rongé, la négligence que celui-ci reproche aux demandeurs étant le fait de leur greffier. Décidé en 1525. 1525. | ||||||||
Appel de Berlaar et du pays de Malines (Mechelen). | 421 | Jean Braeckmans, pour sa femme Elizabeth Rombauts, héritière universelle de son oncle Gérard Rombauts, appelant c. Les proviseurs de la table du Saint Esprit à Lier, impétrants. Possession de deux 'hoeven' de terre à Wolfellaer, près de Berlaar, délaissés par Gérard Rombauts. Décidé en 1525. 1525. | |||||||
422 | Jean Gollen, impétrant c. Les hommes de cens de la cour féodale du pays de Malines (Mechelen), ajournés. Demande en dommages et intérêts à charge des ajournés motivé sur l'envoi tardif à la cour féodale de Brabant, des pièces d'un procès entre l'impétrant et Grégoire Baeck, prêtre, jugé en première instance par les échevins de Berlaar et en appel par les ajournés. Décidé en 1525. | ||||||||
423 | Renier Rongé, demandeur c. Jean Moens, dit 'Breeme', défendeur. Le demandeur ayant réclamé en justice des dommages et intérêts à Guillaume Van Drogenbos dit 'de Bottere' et à Simon Van Standonck, pour abattage et enlèvement d'arbres croissants sur deux parcelles de terres lui appartenant à Linkebeek, le défendeur intervient au procès, soutenant que les deux parcelles lui appartiennent et que les arbres ont été enlevés par ses ordres. Non décidé. 1525. | ||||||||
424 | Renier Loock, dit 'de Bras', demandeur c. Renier Rongé, défendeur. Possession de deux bonniers de terre à Linkebeek. Non décidé. 1525. | ||||||||
Appel des échevins de Rhode et Alsemberg. | 425 | Pierre Berckmans, appelant c. Josse de Vlemminck, mayeur de Rhode, impétrant. Retrait lignager de neuf journaux de terre à Alsemberg, vendus par les frères de l'appelant. Non décidé. 1525. | |||||||
426 | Adrien Meens, mari de Catherine Vanhaveskerke, dit 'Putoirs', impétrant c. Corneille Wauters et consorts, tuteurs de Joachim, Emérence et Hélène, enfants d'Ursule Van Esbeempde, ajournés. Demande en restitution de la seigneurie de Pulle, dont les ajournés avaient été envoyés en possession pour le montant des arrérages impayés depuis 1463 d'une rente de 16 livres, 13 sous et 8 deniers dû par Gilles Putoirs comme prix d'achat de cette seigneurie. Décidé le 26 janvier 1526. 1526. | ||||||||
Appel de Wespelaar. | 427 | Henri Scheers, appelant c. Le frère Nicaise de Ghendt, procureur du couvent de Saint-Paul dans la forêt de Soigne, dit 'Rouge Cloître', impétrant. Saisie de dix bonniers de terre à Steerbeek (Sterrebeek ?), pour cause de non payement par l'appelant, du prix de ces terres, prix consistant en une rente de onze sous et neuf quarts de seigle. Décidé le 9 mars 1526. 1526. | |||||||
Appel de Rolduc. | 428 | Jean de Dammerscheydt, appelant c. Thierry de Beusdael, impétrant. Revendication par l'appelant de 11 bonniers de terre comme dépendances du fief dit 't'hoff tot harlis' dans la paroisse de Vile. Sentence interlocutoire le 9 avril 1526. 1526. | |||||||
429 | Joseph de Montmorency, chevalier, seigneur de Nevele, Zwijndrecht, impétrant c. Charles de Poitiers, seigneur de Dormant, ajourné. Demande en rescision de la vente du 'dijkgraafschap' de Lillo et de celui de Berendrecht. Décidé le 12 mai 1526. 1526. | ||||||||
430 | L'abbesse du couvent de Roosendaal, impétrante c. Les asseyeurs de tailles d'Herenthout, ajournés. Refus de payer les tailles pour douze bonniers de terre à Herenthout. Décidé le 25 août 1526. 1526. | ||||||||
431 | Oswald, comte Vandenberghe, impétrant c. Philippe, comte de Vernenbourg, seigneur d'Ottignies et Grandlez, ajourné. Possession du château et de la seigneurie de Boxmeer. Décidé en 1526. 1526. | ||||||||
Appel de Nivelles. | 432 | Eustache de Bouvier, chevalier de Vertaing et Gosselies, tuteur des enfants et feu Adrien de Suecre, appelants c. Philippe Michiel, prévôt de Nivelles, impétrant. Payement d'une rente de 5 florins, au profit de la prévôté, sur une maison à Nivelles. Décidé en 1526. 1526. | |||||||
433 | Hubert de Plaines, chevalier, seigneur de Ballard, pour sa dame Jeanne de Lyere, dame de Nordewyck, impétrant c. Les marguilliers de l'église Saint-Jacques à Louvain (Leuven), ajournés. Refus de l'impétrant de payer aux ajournés une rente de 22 florins philippus sur des fiefs que sa dame possède à Haren et à Castille. Non décidé. 1526. | ||||||||
Appel de la cour de l'abbé de Saint-Corneille près d'Aix-la-Chapelle (Aachen), à Kumtich. | 434 | Le prélat de l'abbaye de Villers, appelant c. Gilles Robyns, dit 'Boolen', impétrant. Payement du prix d'une brasserie et d'un jardin à Kumtich dans la rue dite 'Daelstraet' achetés par l'impétrant. Décidé le 11 janvier 1527. 1527. | |||||||
Appel de la cour de Ten Broeck à Malderen. | 435 | Josse de Rycke, pour sa femme, Jeanne Van Maersselaer, appelant c. Roland Vander Noot et Guillaume Van Marsselaer, impétrants. Demande des impétrants de pouvoir faire stater les travaux des moulins dits 'Quaedmolen', occupés par l'impétrant, pendant toute la durée d'un procès relatif à la possession desdits moulins. Décidé le 21 mars 1527. 1527. | |||||||
436 | Denis de Swerbghoire, pour Béatrix Ockiers, sa femme et la veuve d'Henri Ockiers, impétrants c. Les asseyeurs de tailles de Geel, ajournés. Refus de payer le sixième denier pour le fief d'Ysschot et pour le fief dit 'de hoeve op de Wympe' situé à Geel au lieu dit 'ter Scheelen'. Décidé le 4 avril 1527. 1527. | ||||||||
Appel des échevins de Berlaar et de la cour du pays de Malines (Mechelen). | 437 | Marguerite Verschaven, née Kops, épouse de Marcel Van Swalmen, et les enfants, appelants c. Gommaire de Smet, fils d'Henri et de Jeanne Kops, joints à lui, les enfants de Jean Meynens et d'Elisabeth Kops, impétrants. Partage de la succession d'Arnoul Kops, leur cousin, décédé sans héritiers. Décidé le 4 avril 1527. 1527. | |||||||
Appel d'Aarschot. | 438 | Jacques dela Douve, seigneur de Sanguien et Longpré pour sa dame, Josine de Mailly, dame de Rivière, Autheule et de Stalle, appelant c. Marie de Hamale, veuve de Guillaume de Croy, chevalier de la Toison d'Or, marquis d'Aarschot, comte de Beaumont, joints à elle, les proviseurs du Saint-Esprit de Louvain (Leuven), impétrants. Refus des impétrants de se dessaisir de la seigneurie de Rivière, dont le marquis d'Aarschot avait été envoyé en possession pour cause de non payement des arrérages d'une rente de quarante couronnes de France, hypothéquées sur cette seigneurie, en faveur du Saint-Esprit de Louvain (Leuven). Décidé le 7 septembre 1527. 1527. | |||||||
Appel de Spauberg. | 439 | Gilles Raudach, appelant c. Guillaume de Haen dit 'Vanderpoorten', pour lui et sa belle-sœur, Ermengarde Van Nyell, veuve de Pierre de Haen, impétrants. Possession du fief dit 'het hoff ter Wyere' situé à Spauberg et délaissé par Iwan de Haen. Décidé le 9 novembre 1527. 1527. | |||||||
440 | Jacques de Hemptines, seigneur de Héripont, impétrant c. Les asseyeurs de tailles de Ronquières, ajournés. Franchise de tailles pour le fief de l'Escaille situé à Ronquières. Décidé le 9 décembre 1527. 1527. | ||||||||
441 | Gisbert Heym, demandeur c. Martin Ghysbrecht, défendeur. Demande de destruction d'un 'rosmolen' (moulin qui tourne par le moyen d'un cheval) construit, malgré un octroi de 1303, interdisant la construction de tout moulin dans les paroisses de Kessel, Maere et Alem, et obligeant les habitants à faire moudre leurs grains au moulin, aujourd'hui occupé par le demandeur. Décidé en 1527. 1527. | ||||||||
442 | Lieutenant de la cour féodale de Brabant, nomine officii, demandeur c. Walter Van Haren, défendeur. Demande en annulation de la vente de six 'loefen' de terres détachés du fief dit 't goedt ten Dycke' à Emschit et vendus à Henri Goyaerts ; la vente de ce fief n'ayant pas été, aux yeux de la loi, passée devant la cour féodale. Non décidé. 1527. | ||||||||
443 | Lieutenant de la cour féodale de Brabant, nomine officii, demandeur c. Jean de Baillencourt, seigneur d'Ittre et Philippe de Bourguival, défendeur. Confiscation du fief de la Martière dont le relief a été fait par Philippe de Bourguival par devant le seigneur d'Ittre et non par devant la cour féodale de Brabant. Non décidé. 1527. | ||||||||
444 | Jean de Costere, pour son mayeur et ses hommes de cens, impétrants c. Henri, comte de Nassau et Vianden, seigneur de Vorst près de Meerhout pour son mayeur Jean Van Diest et ses échevins à Vorst, ajournés. Empiètements des ajournés sur les droits hauteurs et seigneurie appartenant à l'impétrant du chef d'un plain fief qu'il possède à Vorst, au lieu dit 'de Vogelrye'. Décidé le 27 février 1528. 1528. | ||||||||
445 | Les marguilliers de Saint-Sébastien à Linkebeek, demandeurs c. Jean Moens dit 'Breeme' défendeur. Demande en payement de cinquante muids de blé, arrérages échus d'une rente de six muids de blé sur le fief de Schilde à Linkebeek. Sentence interlocutoire le 13 mars 1528. 1528. | ||||||||
446 | Laurent Spernagel, impétrant c. La veuve et les héritiers de Jean Bollaert, ajournés. Possession de la moitié du droit de peche dans le 'Schindeldyck', et de quatre mesures de terres à Wilmerdonck et à Orderen. Sentence interlocutoire le 13 mars 1528. 1528. | ||||||||
Appel des échevins de Rhode et Alsemberg. | 447 | L'hôpital de Saint-Jean au marais à Bruxelles (Brussel), appelant c. Jean Mayeurs, secrétaire au Conseil de Brabant, impétrant. Revendication par l'impétrant d'un journal de terre situé à Linkebeek, au lieu dit 'Boesdaelvelt' comme dépendant d'un fief lui appartenant à Boesdael, sous Rhode-Saint-Genèse (Sint-Genesius-Rode). Décidé en mai 1528. 1528. | |||||||
448 | Jacques Vanderborcht, impétrant c. Elizabeth Torments et Alide Van Lyere, ajournées. Possession d'une rente héréditaire de dix livres, deux sous et six deniers sur le pays de Malines (Mechelen), délaissé par Marguerite Van Udem. Décidé le 4 juillet 1528. 1528. | ||||||||
449 | Eustache Van Hezen, appelant c. Les hommes de cens de la cour de la vénerie ducale à Linkebeek, impétrants. Demande en annulation d'une enquête faite irrégulièrement entre l'appelant et Michel Geraerts en matière d'enlèvement de clôture. Décidé le 24 octobre 1528. 1528. | ||||||||
Appel d'Aarschot. | 450 | Henri de Schoonhove, chevalier et Arnoul d'Eynatten, seigneur de Schoonhove, appelant c. Le chapitre de l'église Saint-Pierre à Louvain (Leuven), impétrant. Payement d'une rente de six muids de blé due par les impétrants comme loyer d'un moulin à eau situé à Rillaar dit le moulin de Leefdaal. Décidé le 7 novembre 1528. 1528. | |||||||
451 | Eustache de Brimeu, chevalier, seigneur d'Humbercourt et de Wezemaal, comte de Meghem, maréchal de Brabant, impétrant c. Le doyen et le chapitre de l'église collégiale de Saint-Servais à Maastricht, ajournés. Possession du droit de patronat, collation et présentation à l'église paroissiale de Meghem. Décidé le 5 décembre 1528. 1528. | ||||||||
452 | Libert Van Roost, impétrant c. Les lieutenants et hommes de fief de la cour féodale de l'abbé de Vlierbeek à Bleesbeek, sous Kortenaken, ajournés. Demande en reproduction des pièces d'un procès en retrait lignager de trois bonniers de terres à Kortenaken, entre l'impétrant et Jean Vandertimpele. Décidé en 1528. 1528. | ||||||||
Appel des échevins de Meerbeek. | 453 | Josse Vander Guetste, appelant c. Pierre de Wavre, mayeur de Meerbeek, impétrant. Poursuite du chef d'injures. Non décidé. 1528. | |||||||
454 | Siger Vanden Driele, pour sa femme Arnolde Van Eynhouts et Renier Creylt, pour sa femme, Gisberte Van Eynhouts, impétrants c. Helwige Vandenbroeck, veuve de Josse Van Eynhouts, leur belle-mère, ajournée. Possession des deux tiers du fief dit 'die hoeve van Eynhouts' à Someren, délaissé par Josse. Non décidé. 1528. | ||||||||
Appel de Rotselaar. | 455 | Jacques de Wale, appelant c. Pierre Ploviers, pour sa femme Barbe Colmers, intervenant pour Jean Vande Lande, leur fermier, impétrant. Possession d'une ferme et de ses dépendances à Wakkerzeel, ainsi que d'une prairie dite 'de Neerbeempdt', située à Werchter, délaissées par Arnoul Seryve. Décidé le 25 janvier 1529. 1529. | |||||||
456 | Simon Vandebogaerde, pour sa femme Helwige Puters, veuve de Jean de Leesmeester, impétrant c. Jacques de Leesmeester, frère de Jean, ajourné. Possession des fiefs de Struyshoeve et de Raveschoot, sous Kontich, délaissés par Jean de Leesmeester. Décidé le 8 mai 1529. 1529. | ||||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 457 | Les tuteurs des enfants mineurs d'Henri, fils de Corneille de Struyve, appelants c. Philippe de Grave, pour sa femme, Françoise Allemans, petite-fille de Corneille Struyve, impétrant. Possession du fief de Neeckerspoel, à Reet, délaissé par Corneille Struyve. Décidé le 6 novembre 1529. 1529. | |||||||
458 | Jean d'Ittre, impétrant c. Les asseyeurs de tailles de Corbais, ajournés. Refus de payer la taille pour une rente de dix muids de blé, tenue en fief du seigneur de Wavre. Décidé le 6 novembre 1529. 1529. | ||||||||
Appel de Asse. | 459 | Adrien de Bridder, procureur de Roland de Mol, seigneur de Loupoigne, Grambais, avisant pour sa dame Catherine Cloets ; Arnoul Brant de Grobbendonk, seigneur de Court-Saint-Etienne, pour la dame Elizabeth Cloets, appelants c. les héritiers de Pierre de Valck, intimés. Demande en payement d'un cens signeurial de 9 quarts de seigle, dû par les intimés sur un demi bonnier de terre dit 'de Streecke', situé à Asse, au lieu dit 'Op de heyde' et dépendant du fief dit 't goedt t'Assche', lequel cens est délissé par Jose Cloets, docteur en théologie, chantre de Sainte Gudule à Bruxelles (Brussel). Décidé le 20 novembre 1529. 1529. | |||||||
Appel d'Asse. | 460 | Adrien de Bridder, procureur de Roland de Mol, seigneur de Loupoigne et Grambais, agisant pour sa dame Catherine Cloets, et Arnoul Brant, seigneur de Court-Saint-Etienne, époux d'Elisabeth Cloet, appelants c. Jean Schockaert, intimé. Demande en payement d'un cens seigneuriale de 18 muids 3 quarts de seigle sur 3 journaux de terre dit de Viserstraet situé à Asse, au lieu dit 't'oudriesch', cens délaissé par Josse Cloets, docteur en théologie, chantre à Sainte Gudule à Bruxelles (Brussel). Décidé le 20 novembre 1529. 1529. | |||||||
Appel de la cour féodale du pays de Malines (Mechelen). | 461 | Marguerite Pot, veuve de Zweers Van Heemvliet, demandeuse c. Conrad Pot, chevalier, fils naturel de Conrad Pot, seigneur de Boutersem, Pluyseghem, Kontich, défendeur. Possession des seigneuries de Boutersem, Pluyseghem et Yekele, délaissées par Conrad Pot, frère de l'appelante et père naturel de l'intimé. Décidé le 23 décembre 1529. 1529. | |||||||
Appel du pays de Malines (Mechelen). | 462 | Marguerite Pot, veuve de Zweers Van Heemvliet, appelante c. Adrien Pot, frère de Conrad, impétrant. Action en déguerpissement intenté contre l'impétrant qui détient, à titre de locataire, les seigneuries de Boutersem, Pluyseghem et Yekele. Décidé le 23 décembre 1529. 1529. | |||||||
463 | Chrétien Wylens, chanoine, impétrant c. Arnoul Van Tuldel, seigneur de Bogaerde et Charles Van Brénaige, détenteur de ladite seigneurie, ajournés. Appel en garantie des ajournés contre la poursuite du lieutenant de la cour féodale de Brabant, réclamant l'hommage et le payement des droits de relief pour le moulin dit 'de moelen van Terbeke', situé à Hilvarenbeek, droits déjà payés aux ajournés. Décidé en 1529. 1529. | ||||||||
464 | Jean Wyts, dit 'de Neve', demandeur c. Pierre de Ridder, défendeur. Le demandeur conclut à ce qu'il soit interdit au défendeur de faire passer ses chariots ou ses voitures sur un terrain situé à Alsemberg, appartenant au demandeur. Décidé en 1529. 1529. | ||||||||
Appel des échevins de Rhode et Alsemberg. | 465 | Jean Van Cutsem, appelant c. Pierre de Vlemminck, dit Lippens, impétrant. Refus de l'appelant de restituer à l'impétrant sept et demi muids de blé que ce dernier avait livré pour le compte de l'appelant au couvent des sept fontaines. Décidé en 1529. 1529. | |||||||
Appel de Grimbergen. | 466 | Gilles de Moor, appelant c. Corneille de Vos, pour sa femme, Marie de Lange, impétrant. Modération des frais et dépenses auxquels l'appelant a été condamné par la cour de Grimbergen. Non décidé. 1529. | |||||||
Appel de la cour du prélat d'Affligem. | 467 | Jean Simons, pour Catherine Van Ousem, et Jean Vander Gucht, pour Marie Van Ousem, fille de Michel Van Ousem et de Catherine Maille, appelants c. Jean Viruli, pour sa femme Jeanne Vanderbiest, veuve de Guillaume Margot, impétrant. Possession d'un fief de 41 vergers de terres et d'un moulin. Non décidé. 1529. | |||||||
468 | François Vanderhulst, conseiller au Conseil de Brabant, impétrant c. Les lieutenants et hommes de fief de la cour de Fauquemont (Valkenburg), appelés et Jean Van Eynaten, ajournés. L'impétrant se plaint de ce que, dans un procès à la cour féodale de Spauberg, entre lui et l'ajourné, au sujet de la possession de la seigneurie de Reymersbeek, les appelés aient prononcé eux-même le jugement au lieu de donner un 'hooft leering' à la cour de Spauberg. Non décidé. 1529. | ||||||||
Appel de Neerlinter. | 469 | Walter Dennemans, appelant c. Les proviseurs du Saint-Esprit de Saint-Pierre, à Louvain (Leuven), impétrants. Payement d'une rente de deux Ridders d'or sur trois 'zillen' de terre appartenant à l'appelant à Neerlinter. Décidé en 1529. 1529. | |||||||
470 | Elisabeth Laureys, appelante c. Guillaume Boone, impétrant. Appel d'une condamnation pour injures et diffamations. 1529. Non décidé. | ||||||||
471 | Pierre Rouviers, pour Jeanne Mol, impétrant c. L'abbesse du couvent de Nazareth près de Lier, ajournée. Payement d'une rente de deux peters sur le fief dit 'het goedt Vander Ryt' à Pulle. Non décidé. 1529. | ||||||||
Appel de Gaasbeek. | 472 | Thibaut, fils de Leonard Cottereau, appelant c. Paul Ooghe, seigneur de Faucuwez, impétrant. Contestation sur le montant des dettes que l'appelant est obligé de payer en vertu du jugement de l'année 1515 (voir n° 319). Non décidé. 1529. | |||||||
473 | Antoine de Lalaing, chevalier de la Toison d'Or, comte d'Hoogstraten, seigneur de Montigny, Borsselen, Ekeren, Brecht, pour sa dame, Isabelle de Culembourg, impétrant c. François, seigneur de Bailleul, pour sa dame, Alide de Culembourg, ajourné. Demande de faire vendre la seigneurie d'Evere pour cause de non remboursement d'un prêt de quatre milles livres. Non décidé. 1529. | ||||||||
Appel de Zichem. | 474 | Jérôme Vandere Noot, chevalier, chancelier de Brabant et Charles Vander Noot, chevalier, seigneur de Ryst, tuteurs des enfants d'Adrien Vander Noot, seigneur de Kiezegem, leur frère, appelant c. Marissus Van Kermpt, impétrant. Demande en reddition de compte des revenus de deux bonniers de terre à Miskom dont l'appelant avait été envoyé en possession pour cause de non payement des arrérages d'une rente de vingt- neuf écus d'or. Sentence interlocutoire le 28 mai 1530. 1530. | |||||||
Appel des hommes de cens de Linkebeek. | 475 | Eustache Van Hezen, appelant c. Michel Geeraerts, prêtre, impétrant. Enlèvement par l'impétrant des arbres clôturant une partie de terre de l'appelant contiguë à celle de l'impétrant dont la paroisse de Linkebeek. Décidé le 8 octobre 1530. 1530. | |||||||
476 | Jean Vander Tommen, impétrant c. Louis Vander Tommen, son frère, ajourné. Possession de la seigneurie de Ter Lynden, délaissée par Marie Roelants, leur mère. Non décidé. 1530. | ||||||||
Appel de Fauquemont (Valkenburg). | 477 | Robert, comte de Marcq et d'Arenberg, vicomte de Bruxelles, impétrant c. Philippe Vander Elst, seigneur d'Elst, pour Elizabeth de Piermont, sa dame, ajourné. Possession de la cour censale de Bilzen, avec ses dépendances. Non décidé. 1530. | |||||||
Appel du banc d'Alsemberg. | 478 | Guerick Vander Schueren, mayeur d'Eizingen, Huizingen et Buizingen, appelant c. La veuve d'Hubert Van Overbeek. Demande en payement des honoraires dus pour avoir servi de procureur à l'ajourné dans diverses instances. Non décidé. 1530. | |||||||
Appel de la cour du prélat de Saint-Bernard à Puurs. | 479 | Arnoul et Gérard de Man, appelants c. Corneille de Vos, ajourné. Possession d'une prairie de quatorze bonniers à Puurs. Décidé le 27 janvier 1531. 1531. | |||||||
Appel de Bierbeek. | 480 | Anne de Rommerswael, veuve d'Antoine de Leeuw, chevalier et d'Arnold Van Cruyninghen, pour elle et pour Josse Van Cruyninghen, son fils, appelante c. Les proviseurs du Grand Saint Esprit de Saint-Pierre à Louvain (Leuven), impétrants. Refus de payer une rente de vingt muids de blé sur la seigneurie de Laethem, rente que les impétrants prétendent avoir achetés de Daniel Van Laethem. Sentence interlocutoire le 6 mai 1531. 1531. | |||||||
481 | Louis d'Ittre, impétrant c. Sidrack d'Ittre, ajourné. Revendication par l'impétrant de la prairie dite 'le pré à la brique' et du bois dit 'la hayette au puys' situés au bord de la Samme, comme dépendants de son fief de la Bricque. Décidé le 20 mai 1531. 1531. | ||||||||
482 | Jean de Housdain, seigneur de Roux-Miroir, impétrant c. Jean de Foudrain, ajourné. Revendication de bois et pâturages, situés au lieu dit 'les tryz de ployez' comme dépendances de la seigneurie de Roux-Miroir. Sentence interlocutoire le 14 juillet 1531. 1531. | ||||||||
Appel d'Ekeren et Malines (Mechelen). | 483 | Jan et Cornelis Van Vlinckenborch, appelants c. Jan Ryfne, impétrant. Possession de trois mesures de terre au lieu dit 'Aertswerf', à Ekeren. Décidé le 27 octobre 1531. 1531. | |||||||
484 | Hubert Van Obberghen, demandeur c. Jan Van Ophem, défendeur. Possession des profits, bénéfices, épices et autres 'hofrechten' des bancs et villages de Gierle et Wechelderzande. Non décidé. 1531. | ||||||||
485 | Franck Olmers, impétrant c. Siger Amours, intervenant pour Otto Ymmen, ajourné. Possession du fief de Buisbeek. Non décidé. 1531. | ||||||||
486 | Nicolas Vandenraede, demandeur c. Michel Stevens, écoutète de Fouron Saint-Pierre (Sint-Pieters-Voeren), défendeur. Possession d'une terre de quatre bonniers, située entre Mortier et Genester, délaissée par Rigaut Vanden Driessche. Non décidé. 1531. | ||||||||
487 | Jean de Cortenbach, seigneur d'Helmont, vicomte de Tervuren et de Duysbourg, impétrant c. Catherine Heuvenaerts, ajournée. Refus de l'ajournée de payer l'accise de deux pots de bière par tonne, droit qui est une dépendance de la vicomté de Tervuren. Non décidé. 1531. | ||||||||
Appel du prélat de Saint-Bernard à Puurs. | 488 | François Van Halen, avec ses frères et sœurs, appelants c. Arnold et Gérard de Man, impétrants. Possession d'une bruyère à Puurs. Décidé le 5 avril 1532. 1532. | |||||||
489 | Thomas Mullier, essayeur des monnais au duché de Brabant, impétrant c. Guillaume Lombaerts et Marguerite Van Blaesvelt, ajournés. Refus de payer aux ajournés une rente de dix setiers de seigle et de dix couronnes sur le fief dit 't goedt van Hulengrode' à Wommelgem. Décidé le 27 avril 1532. 1532. | ||||||||
490 | Jan Vanden Linden, chevalier, bourgmestre de Louvain (Leuven), pour Catherine de Marneffe, sa dame, impétrant c. Marguerite de Runckel, veuve de Jean de la Marck d'Arenberg, seigneur de Lumpuen et Seraing, avoué de Hastaing et Franchimont, ajournée. Possession du château et de la ville de Seraing et d'une rente de cents cinquante livres tournois y attachée. La cour avant de se prononcer attend qu'il soit décidé que le fief de Seraing est un fief brabançon. Sentence interlocutoire le 27 avril 1532. 1532. | ||||||||
491 | Siger Amours, impétrant c. Les asseyeurs de tailles de Nederhelissem, ajournés. Refus de payer les tailles pour des fiefs relevant de l'abbaye de Helissem. Décidé le 29 avril 1532. 1532. | ||||||||
492 | Louis d'Enghien, seigneur de Facuwez, impétrant c. Jean de Baillencourt, seigneur d'Ittre, pour Anne d'Ittre, sa dame, ajourné. Possession de la grosse dîme d'Ittre. Sentence interlocutoire le 11 mai 1532. 1532. | ||||||||
Appel de l'abbaye de Nivelles. | 493 | Paul Ooghe et Louis d'Enghien, son fils, seigneur de Facuwez, appelant c. Baudouin d'Oignies, protonotaire apostolique, prévôt de l'abbesse de Sainte-Gertrude à Nivelles, impétrant. Possession dun moulin, dit 'le moulin d'Hasquinpont'. Sentence interlocutoire le 11 mai 1532. 1532. | |||||||
494 | Lieutenant de la cour féodale de Brabant, impétrant c. Guillaume Van Cuepoele, ajourné. Payement des droits de mutation dus pour la vente d'une pièce de terre située à Duffel, vendue à l'ajourné par Jean Zaven. Décidé le 11 mai 1532. 1532. | ||||||||
495 | Jean de Cottereau, chevalier, baron de Jauche, seigneur d'Asse, Wideux, Stain, guidon héréditaire de Brabant, impétrant c. Les héritiers de Jeanne Groz, dame de Maiguy, veuve de Thomas de Plaines, chevalier, chancelier de Bourgogne, ajournés. Contestation relative au règlement des charges et dettes grevant la seigneurie de Jauche (voir n° 332). Décidé le 31 août 1532. 1532. | ||||||||
Appel de Boutersem et Malines (Mechelen). | 496 | Simon Vandebogaerde et Jacques de Leesmeester, appelants c. Antoine Wuyts et Elizabeth Vuesels, sa mère, impétrants. Refus de reconnaître aux impétrants une rente de six quarts de seigle hypothéqués sur une terre de dix-huit bonniers, dépendant du fief de Struishoeve, dans la paroisse Saint-Laurent. Décidé le 31 août 1532. 1532. | |||||||
Appel de la cour d'Yckele, à Kontich et de celle du pays de Malines (Mechelen). | 497 | Simon Vandebogaerde, appelant c. Le prélat de l'abbaye Sainte-Gertrude à Louvain (Leuven), impétrant. Payement d'une rente due à titre de loyer d'une terre située à Saint-Laurent sous Kontich. Décidé le 28 septembre 1532. 1532. | |||||||
Appel d'Hevillers et de Bierbais. | 498 | Woutier le Saige, appelant c. Denys de Glymes, impétrant. Revendication par l'appelant de cinq journaux de bois à titre de dépendance du bois de Festiael dans la paroisse de Willeroux. Décidé le 23 novembre 1532. 1532. | |||||||
Appel de la vénerie ducale de Linkebeek. | 499 | Georges Pauwels, homme de cens de la cour censale de Linkebeek, appelant c. Eustache Van Heze, impétrant. L'appelant s'étant, sans nécessité, abstenu de siéger lors du procès entre Michel Geeraerts et Eustache Van Heze (voir n° 375), ce dernier, condamné, prétend, selon un usage local, endosser à l'appelant tous les frais du procès. Non décidé. 1532. | |||||||
Appel de Zichem | 500 | Philippe de Dyon, pour Helwige de Motte, sa femme, appelant c. Béatrix Wynbeechts, veuve de Pierre Van Vissenaken, impétrante. Refus de l'appelant de faire connaître le nom et le domicile de ses témoins, ainsi que l'endroit où il veut les assigner. Non décidé. 1532. |