Name: Raad van Brabant. Processen van de geestelijkheid.
Period: 1600 - 1795
Inventoried scope: 136,8 linear meters
Archive repository: State archives in Brussels (Forest)
Heading : Regional administrations (states, high officers at court, regional councils)
Authors: Tom Bervoets
Year of publication: 2017
Code of the inventory: I 77
Raad van Brabant (Brussel).
In het middeleeuwse Brabant was de hertog de voornaamste gezagsdrager die beschikte over de hoge justitie. Hij werd hierin bijgestaan door een hertogelijke raad die was ontstaan uit de curia, een groep mannen die hem bijstond. De raad was een algemeen bestuursorgaan, dat zich ook boog over politieke kwesties. Bronnen over de rechtspraak ervan zijn bijzonder schaars voor de twaalfde tot veertiende eeuw. De hertog en zijn raad fungeerden als beroepsinstantie voor heerlijkheden van andere gerechtsofficieren. Zij oordeelden in een aantal hogere zaken, zoals misdaden van edelen, geschillen van hogere ambtenaren, steden, dorpen, kerkelijke instellingen, plaatselijke heren, Lombarden en zaken van majesteitsschennis. (1)
In de jaren twintig van de vijftiende eeuw ontstond een zekere specialisatie in twee raden: één voor politieke zaken en één hoofdzakelijk voor juridische kwesties. De precieze taakverdeling tussen beide instellingen blijft echter onduidelijk. (2) De Blijde Inkomst van Filips de Goede in 1430 voorzag een splitsing in een Brabantschen Rade, die als een regeringsraad zou functioneren, en een Raetcamer, die vooral juridische bevoegdheden kreeg. (3) De regeringsraad zou bestaan uit leden van de hoge adel, terwijl de leden van de raadkamer werden gerecruteerd uit de lage adel en het stedelijk patriciaat. De regeringsraad verdween vrij snel, terwijl de raadkamer uitgroeide tot de Raad van Brabant, die een belangrijke rol zou blijven spelen tot op het einde van het Ancien Regime. (4)
In de loop van de vijftiende eeuw slaagde de Raad van Brabant erin om zich op te werpen als de hoogste rechtsmacht waaraan schepenbanken juridische problemen konden voorleggen (het te hoofde gaan, of het in hoofdlering gaan). Wanneer een lokale rechtbank geen raad wist met een gerechtelijke casus kon zij een beroep doen op een andere schepenbank, die dan een bindend advies gaf. Vaak ging het om de schepenbanken van één van de vier hoofdsteden (Antwerpen, Brussel, Leuven en 's-Hertogenbosch). Vooral de extra-stedelijke rechtsmacht van Leuven, als 'eerste' of 'beste stad van Brabant' speelde een belangrijke rol. (5) De Raad van Brabant werd steeds vaker geraadpleegd als hoogste orgaan binnen deze juridische piramide. Het ter hoofde gaan evolueerde tot het uitspreken van vonnissen in beroep. Dit proces voltrok zich al in de veertiende en vijftiende eeuw in Vlaanderen. (6) In Brabant ging dit wellicht iets langzamer. (7) De Raad van Brabant was dan wel de hoogste rechtbank in het hertogdom, sommige schepenbanken bleven echter optreden tot ver buiten de stadsmuren.
Het ontstaan van het Officie-Fiscaal is te situeren in 1434, wanneer het ambt van procureur-generaal werd ingesteld. Deze hertogelijke functionaris verdedigde de belangen van de vorst in de justitieraad. Na de dood van Karel de Stoute in 1477 werd de functie afgeschaft, in het kader van de lange reeks privileges die Maria van Bourgondië moest toestaan aan de gewesten. Maximiliaan van Oostenrijk herstelde het ambt echter in 1482 en riep ook dat van advocaat-fiscaal in het leven.
In 1467 vestigde de Raad van Brabant zich officieel in Brussel, waarmee een bestaande praktijk werd bestendigd. Met de ordonnantie van 1474 volgde enkele jaren later een eerste officiële omschrijving van de stijl en procedure van het gerechtshof, waarbij naast de procesvoering in civiele en criminele zaken ook de competentie, organisatie en de rechten en plichten van de leden en suppoosten ervan werden vastgelegd. (8) In 1500 en 1522 werd deze slechts licht aangepast, maar op 20 maart 1531 volgde een grondige hervorming die, op wat kleine wijzigingen na, tot de afschaffing van de Raad van kracht bleef. (9) Zo vaardigde de ordonnantie van 3 februari 1558 nog enkele nieuwe regels uit, onder andere in verband met het Officie-Fiscaal, de zegelrechten, de rekesten en relievementen. (10)
De Raad van Brabant was zeker vanaf ca. 1530 een soevereine rechtbank. Vonnissen werden uitgesproken in naam van de vorst en er was geen beroep bij een andere rechtbank mogelijk. Een procedure bij de Geheime Raad als uitzonderingsrechtbank en als hoger revisiegerechtshof bleef in principe wel mogelijk voor civiele zaken, althans tot 1725, toen deze instelling het merendeel van haar gerechtelijke bevoegdheden verloor, terwijl de Brabantse justitieraad haar juridische positie in de achttiende eeuw juist versterkt zag worden. (11)
Tijdens de Nederlandse Opstand waren er kortstondig drie concurrerende instellingen actief die als Raad van Brabant recht spraken. (12) Toen landvoogd Don Juan in 1577 naar Namen vluchtte, bleven de raadsheren in Brussel. Hierop schafte hij op 19 juli 1578 de Brusselse Raad af en richtte een nieuwe op in Leuven, dat Spaans was gebleven. De Brusselse Raad van Brabant stoorde zich echter hier niet aan. Hij bleef recht spreken in naam van Filips II, maar erkende Mathias van Oostenrijk, de landvoogd die was aangesteld door de Staten-Generaal. Na de Akte van Verlatinghe van 26 juli 1581 trad de Raad zelfstandig op. Vanaf 1582 sprak hij recht in naam van Frans van Anjou, die door de Staten-Generaal als nieuwe soeverein was aangeduid. Tussen 1581 en 1583 verhuisde de Raad van Brabant om veiligheidsredenen van Brussel naar Antwerpen. In 1581 of 1582 werd een derde Brabantse justitieraad opgericht in Maastricht. Deze was bedoeld voor de inwoners van de Landen van Overmaas, 's-Hertogenbosch en Breda. Door de militaire operaties konden zij immers niet naar Leuven reizen zonder over gebied te trekken dat werd gecontroleerd door de Staten-Generaal.
Na de capitulatie van Brussel in 1585 werden de drie Raden herenigd waarbij de vonnissen van de opstandige Raad tussen 1578 en 1585 werden erkend. Alle raadsleden, op twee na, bleven in functie. In 1591 werd in Den Haag een nieuwe Raad van Brabant opgericht, die verantwoordelijk werd voor die gebieden in Noordelijk Brabant die onder het gezag van de Opstandige Provincies bleven. (13) In de loop van de zeventiende eeuw kromp het ressort van de Brusselse Raad van Brabant in door het verlies van 's-Hertogenbosch (1629), Maastricht (1632) en Breda (1637), en het Partagetraktaat van 1661. (14)
In de rechtshistorische literatuur worden de grote tendensen in het recht van de zestiende tot de achttiende eeuw in Europa omschreven als centralisering, specialisatie, erosie van democratische structuren, verstaatsing en de rationalisering van het bewijsrecht. (15) De opkomst van de provinciale justitieraden en de beroepsprocedure in de vijftiende en zestiende eeuw worden vaak gezien als een motor in deze transformatieprocessen. Dit betekent niet dat alles louter werd gestuurd 'van bovenaf'. Zo wordt geschat dat tachtig procent van de processen werden ingespannen door de partijen zelf en niet op initiatief van de centrale overheid. (16)
De Raad van Brabant speelde een dubbelzinnige rol in haar verhouding met het centrale gezag en zou in de zeventiende en achttiende eeuw vooral een particularistische koers varen. In de zeventiende eeuw kwam de rechtbank regelmatig in conflict met Pieter Roose (1586-1673) en Charles d'Hovyne (1596-1671), de twee hoofd-voorzitters van de Geheime Raad die een sterk centraal gezag vooropstonden. In 1760 klaagde de voorzitter van de Geheime Raad Patrice-François de Neny in zijn 'Mémoires historiques et politiques sur les Pays-Bas autrichiens' nog steeds over de 'prérogatives brillantes' van de Raad van Brabant en haar 'prétensions...qui souvent ne s'accordent ni avec les droits de S[a] M[ajesté], ni avec le système général du gouvernement'. (17) De steen des aanstoots voor de centrale overheid bestond uit de politieke prerogatieven van de Raad van Brabant. Volgens het vierde en vijfde artikel van de Blijde Inkomst uit 1356 konden ordonnanties in Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas niet worden uitgevaardigd zonder te zijn ondertekend door een Brabantse secretaris en zonder te zijn voorzien van het Brabantse grootzegel, dat werd bewaard door de kanselier van Brabant. Voor ordonnanties en plakkaten moest het advies van de Raad worden gevraagd. Indien de centrale overheid een ordonnantie wou laten publiceren, werd ze eerst naar de Raad van Brabant gestuurd. Deze kon zijn bezwaren kenbaar maken en de publicatie tegenhouden. (18) Ondanks hevige conflicten, vooral in de tweede helft van de zeventiende eeuw, slaagde de centrale overheid er niet in om het registratie- en remonstrantierecht van de Raad van Brabant in te perken.
De rechtbank speelde ook een belangrijke rol in het verlenen van open brieven van octrooi en brieven van justitie en gratie (zie infra onder bevoegdheden). Deze bevoegdheid kon de Geheime Raad wel sterk afbouwen in de achttiende eeuw.
In de tweede helft van de achttiende eeuw verzette de Raad van Brabant zich sterk tegen de gerechtelijke hervormingen van Maria Theresia en Jozef II. Zo bestreed hij in de jaren zestig en zeventig, samen met alle andere justitieraden, het plan van de centrale overheid om de tortuur en het brandmerken af te schaffen. (19) De Raad kan echter niet worden voorgesteld als een ongedifferentieerd bastion van conservatisme. Zo formuleerde Joseph de Crumpipen, kanselier van Brabant, op vraag van Jozef II zelf verschillende hervormingsvoorstellen. Hij werkte onder meer aan een burgerlijk en strafrechtelijk wetboek voor de hele Nederlanden. De keizer ging echter een stuk verder dan de voorzichtige kanselier. (20) Met de ordonnantie van 3 april 1787 schafte hij alle bestaande gerechtshoven af en voorzag in rechtbanken van eerste aanleg in de voornaamste steden, twee hoven van beroep voor het hele land en een Soevereine Raad van Justitie. De Raad van Brabant nam daarop het voortouw in het protest tegen deze plannen en na de kleine Brabantse Omwenteling in de lente van 1787 werd deze hervorming dan ook ingetrokken. Twee jaar later, in juni 1789, werd de Raad echter opnieuw afgeschaft. Verscheidene raadsheren werden zelfs gevangen gezet in de Antwerpse citadel. Op 22 november 1789 werd de Raad wederom hersteld, mede onder druk van de inval van het leger van de Patriotten en nadat Brussel in handen viel van de opstandelingen op 14 december werden de activiteiten hernomen. Ook na de eerste Oostenrijkse restauratie in december 1790 bleef hij functioneren. Op 15 december 1792 werd de Raad voor de derde keer afgeschaft na de eerste inval van de Fransen. Met de tweede Oostenrijkse restauratie werd de Raad opnieuw ingesteld (4 april 1793), maar na de Franse herovering werd hij definitief opgeheven door de wet van 6 Frimaire van het jaar IV (17 november 1795). Het Hof van Beroep te Brussel kan worden beschouwd als de rechtsopvolger van de Raad van Brabant. (21)
3.1. Het rechtsgebied
De Raad van Brabant was gevestigd te Brussel en bevoegd voor het hertogdom Brabant, de Landen van Overmaas en het hertogdom Limburg. Door de Nederlandse Opstand en de verdeling van de Landen van Overmaas (1661) kromp zijn ressort in. Hij trad niet op als hoogste beroepsrechtbank voor het hertogdom Limburg tussen 1703 en 1717 en tussen 30 juli 1789 en 18 mei 1793. In beide periodes fungeerde het hooggerechtshof van het hertogdom als een soevereine rechtbank.
3.2. De Raad van Brabant als rechtbank
Algemeen kunnen de juridische bevoegdheden van de Raad van Brabant worden ingedeeld in vijf grote categorieën:
3.2.1. De aan de vorst voorbehouden gevallen
Dit betreft vooral zaken waarin de hertog, zijn domein of de openbare orde in het geding was, zoals majesteitsschennis, valsmunterij, ordeverstoring, belastingheffing door de centrale overheid, of schending van de vorstelijke 'sauvegarde' (wanneer een persoon of instelling onder de bescherming van de vorst was geplaatst).
3.2.2. Rechtszaken die door de vorst aan een lagere rechtbank werden onttrokken (evocatie)
Dit kon uiteraard gebeuren in het geval van voorbehouden gevallen, maar ook bij rechtsweigering of onregelmatigheden.
3.2.3 Rechtszaken die in eerste instantie voor de Raad van Brabant kwamen
De Raad van Brabant was bevoegd voor processen in eerste instantie van bepaalde partijen, met name van steden, gemeenten, abten, abdissen, godshuizen, hospitalen, armentafels, hertogen, graven en baronnen (behalve de ridders van het Gulden Vlies, die onder de Grote Raad van Mechelen ressorteerden), rechtszaken van de kanselier, de raadsheren en hun families en zaken waarin griffiers, secretarissen en lagere functionarissen van de Raad als verdedigende partij bij betrokken waren.
De Raad was ook in eerste instantie bevoegd voor bepaalde types rechtszaken, zoals de voorbehouden gevallen (zie supra), bevoegdheidsconflicten tussen gerechtsofficieren of schuldvorderingen door (arme) weduwen, wezen en armen. Houders van een ambt verleend door de hertog of door een stad (schouts, ammans, baljuws, ontvangers van domeinen, maar ook de gezworen notarissen en landmeters) kwamen in eerste instantie voor de Raad indien het betwistingen betrof i.v.m. hun officie. Betwistingen van Brusselse drukkers en boekhandelaars i.v.m. censuur, drukoctrooien of schendingen van privileges kwamen ook in eerste aanleg voor de justitieraad. (22) Conflicten naar aanleiding van vrijwillige rechtspraak (registratie van akten door notarissen of voor schepenen) die door de Raad waren bekrachtigd, werden eveneens in eerste aanleg behandeld.
Vele partijen wendden zich rechtstreeks tot de Raad van Brabant in zaken die ook voor een plaatselijke schepenbank berecht hadden kunnen worden. Armen hadden bijvoorbeeld het recht om onmiddellijk voor de hoogste rechtbank te procederen, om de kosten van eerste, tweede of derde aanleg te vermijden. Voor de Raad konden zaken ook pro deo worden behandeld, wat volgens een getuigenis uit 1683 niet gebeurde in schepenbanken van dorpen. (23)
3.2.4. De beroepszaken voor Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas.
In Brabant was beroep tegen strafrechtelijke zaken niet mogelijk in het Ancien Regime. Tegen vonnissen van kerkelijke en militaire gerechtshoven kon in theorie evenmin een dergelijke procedure worden ingesteld. Uit de geïnventariseerde dossiers blijkt echter dat dit in de praktijk wel gebeurde, althans wat de vonnissen van kerkelijke rechtbanken betrof. Hiervoor maakten partijen gebruik van juridische constructies zoals het Franse appel comme d'abus of de recursus ad principem die zich vanaf de vijftiende eeuw ontwikkelden en die hen toegang verschaften tot de seculiere rechtbanken. Het idee hierachter was dat elke onderdaan van de vorst, geestelijke of leek, het recht had om zijn wettig bezit te verdedigen en een eerlijk proces te krijgen. (24) In de achttiende eeuw werd deze toevlucht tot de wereldlijke jurisdictie theoretisch onderbouwd in het oeuvre van de Leuvense canonist Zeger Bernard Van Espen en Patrice-François de Neny, hoofd-voorzitter van de Geheime Raad. (25)
Er waren twee soorten beroep: appel en reformatie. Bij appel werd het vonnis van een lagere rechtbank geschorst en was het niet toegelaten nieuw bewijsmateriaal aan te brengen. Bij reformatie, waarbij het oorspronkelijke vonnis werd uitgevoerd, kon dit wel. Appel en reformatie waren mogelijk tegen civiele eindvonnissen en alle tussenvonnissen waarvan de uitvoering of de gevolgen bij eindvonnis niet meer ongedaan konden worden gemaakt. De kwestie of men in appel, dan wel in reformatie kon gaan, hing af van de rechtbank waar men in eerste instantie voor had gepleit.
Schema: Type beroepsprocedure voor de Raad van Brabant (26)
Procedure; Onmiddellijk effect; Nieuw bewijsmateriaal?; Voor vonnissen van
Appel; Schorsing; Nee; Woudgerecht
Consistorie van de Hoorn
Tolkamers
Rechtbanken van de universiteit Leuven
Hoofdschepenbanken van Zandhoven en Ukkel
Schepenbanken die niet ondergeschikt waren aan schepenbank van hoofdstad
Reformatie; Uitvoering vonnis; Ja; Schepenbanken van Antwerpen, Brussel, Leuven, 's-Hertogenbosch
Schepenbanken die ten hoofde waren gegaan bij een hoofdstad
Hof van Limburg en Overmaas
3.2.5. De zaken in revisie
In een aantal gevallen was het ook mogelijk om in beroep te gaan tegen beslissingen van de Raad van Brabant zelf. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen 'kleine' en 'grote' revisie. Kleine revisie kon worden aangetekend tegen beslissingen van rekestmeesters, de rolvoorzitters, de eerste commissaris in commissariale zaken of tegen vonnissen die buiten de raadkamer door één of twee raadsheren waren geveld. Grote revisie kon worden aangetekend tegen vonnissen in burgerlijke zaken die in één van de twee raadkamers waren uitgesproken.
3.3. De Raad van Brabant als bestuursorgaan
De politieke bevoegdheden van de Raad van Brabant kunnen worden samengevat als:
3.3.1. Het uitvaardigen van verordeningen
Ordonnanties hadden pas kracht van wet in Brabant, Limburg en de Landen van Overmaas nadat ze door de Raad waren goedgekeurd en door de kanselier waren gezegeld.
3.3.2. Het controleren van stedelijke ordonnanties
De Raad controleerde ex officio (ambtshalve) of de stedelijke ordonnanties, reglementen en statuten in overeenstemming waren met de principes van het recht. Hij bevestigde of interpreteerde de stedelijke privileges en kon de stedelijke magistraten vermanen of zelfs bestraffen. (27)
3.3.3. Het recht om advies uit te brengen
Alle rekesten aan de soeverein of de landvoogd die betrekking hadden op Brabant werden voor advies aan de Raad gezonden.
3.3.4. De expeditie en de zegeling van brieven van gratie, benoemingsbrieven en octrooien aan Brabanders en Brabantse instellingen
Deze akten werden meestal uitgevaardigd nadat hiervoor een verzoekschrift was ingediend. Nadat de centrale overheid advies had gevraagd en ontvangen, bijvoorbeeld van de Raad van Brabant, werden de minuut en de akte opgesteld binnen de administratie van de centrale overheid. De brieven van gratie, de octrooien, de benoemingsbrieven die de vorst aan Brabanders of Brabantse instellingen gaf en de toewijzingen van kerkelijke beneficiën werden terug naar de Raad van Brabant gezonden om door een secretaris van de Raad geëxpedieerd te worden en in de Kanselarij met het grootzegel van het hertogdom te worden gezegeld. (28) In 1764 moest de justitieraad het recht om brieven van gratie en octrooien te verlenen grotendeels afstaan aan de Geheime Raad.
3.4. De bevoegdheden van het Officie-Fiscaal
Het Officie-Fiscaal was belast met de verdediging van de vorstelijke belangen en de handhaving van de openbare orde. Hij trad onder andere op in geschillen over domeinen, tollen, belastingen en criminele dossiers waar een boete of een confiscatie ten voordele van de vorst mee gemoeid was. De bevoegdheden van het Officie-Fiscaal kenden een belangrijke uitbreiding in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw. Ook werden de fiscalen geconsulteerd bij alle aanvragen voor octrooien en brieven van gratie. Zij waren eveneens verantwoordelijk voor het toezicht op de lagere gerechtsofficieren.
De kanselier van Brabant bewaarde het zegel van Brabant en was de voorzitter van de rechtbank. Hij werd benoemd door de vorst en moest jurist en Brabander zijn. (29) Zijn bevoegdheden binnen de Raad bestonden onder andere uit het beëdigen van de suppoosten, het bijeenroepen van de Raad buiten de gewone uren, het verdelen van de raadsheren over de kamers, het aanstellen van rekestmeesters, rapporteurs en commissarissen en het benoemen van deurwaarders, procureurs en boden. Ook was hij verantwoordelijk voor het verlenen van toelating tot het uitvoeren van bepaalde ambten (landmeters, notarissen,...).
Zijn belangrijkste bestuurlijke bevoegdheden bestonden uit het bewaren van het zegel, de vertegenwoordiging van de vorst in de Staten van Brabant en een tussenkomst in de vernieuwing van de stadsmagistraten. (30) Bij afwezigheid van de hertog bestuurde hij in diens naam het hertogdom. (31)
De raadsheren leidden de onderzoeken (enkwesten of enquêtes), traden op als rekestmeester of 'commissaris' en spraken vonnissen uit. Recht spreken deden ze niet alleen, maar collegiaal. Aanvankelijk werden alle processen behandeld in een plenaire vergadering. In 1585 werden de raadsheren verdeeld over twee kamers, die dezelfde bevoegdheden hadden. Pogingen om een derde kamer op te richten in 1673 en 1788 hielden niet lang stand. De verdeling van de raadsheren over de verschillende kamers gebeurde door de kanselier.
Raadsheren verkregen hun benoeming van de landvoogd. (32) Ze moesten van Brabantse afkomst zijn, maar twee plaatsen waren gereserveerd voor niet-Brabanders. Sinds 1531 moesten ze beschikken over een licentie in de rechten. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw moesten ze daarenboven een 'medianaat' betalen om benoemd te kunnen worden. Dit was een betaling van een deel van de te verwachten inkomsten. Aanvankelijk gebeurde de betaling in de vorm van een lening, die echter al snel evolueerde tot een gift. (33) Deze betalingen waren een belangrijke reden waarom de overheid het aantal raadsheren liet groeien in de tweede helft van de zeventiende eeuw, hoewel hun aantal officieel begrensd was tot vijftien. In de loop van de achttiende eeuw werd het medianaat verminderd en werd het maximum aantal raadsheren beter gerespecteerd.
De griffiers en de secretarissen stonden samen met de door hen betaalde klerken in voor het schrijfwerk in de Raad van Brabant. Aanvankelijk was er één griffier, in 1554 werd er een tweede aangesteld. Van 1685 tot 1701 en van 1704 tot 1709 was er ook een derde actief, maar daarna bleef hun aantal beperkt tot twee. Ook het aantal secretarissen groeide van vier tot acht à tien, om in de achttiende eeuw te stabiliseren op zes.
De werkverdeling tussen de griffiers en de secretarissen was het voorwerp van vele conflicten en processen en evolueerde in de tijd. Griffiers behandelden de zaken die op de rol voorkwamen en bewaarden de geconsigneerde stukken. Ze waren verantwoordelijk voor de expeditie van de vonnissen, de consulten en de correspondentie van de Raad.
Secretarissen traden op in de procedure voor commissarissen en in de communicatoire procedure (zie infra). Zij ontvingen alle verzoekschriften en depecheerden en ondertekenden de apostilles en open brieven van de Raad. In principe mochten zij zelf geen rekesten apostilleren, maar in de praktijk gebeurde dit toch regelmatig. Ze traden ook op in de gerechtelijke onderzoeken van de Raad, als assistent van een raadsheer. Wanneer het voorwerp van betwisting onder de 300 gulden lag, kon een secretaris alleen optreden indien de partijen hiermee akkoord konden gaan.
Tot 1726 werkte elke secretaris afzonderlijk en konden procureurs kiezen bij wie ze een rekest indienden. Vanaf 1726 werd in de bibliotheek van de Raad van Brabant het 'comptoir général' geopend. Dit was een gemeenschappelijk bureau waar telkens twee secretarissen aanwezig waren om de rekesten in ontvangst te nemen. Alle inkomsten werden gedeeld. Griffiers en secretarissen werden benoemd door de landvoogd. Sinds 1651 betaalde men ook voor het verkrijgen van deze ambten een medianaat.
De belangrijkste ambtenaren in het Officie-Fiscaal waren de advocaat-fiscaal, de procureur-generaal en de substituut-procureur-generaal. In 1765 werd een adjunct-advocaat-fiscaal aangesteld. Tussen 1748 en 1763 was er een tweede substituut-procureur-generaal actief, die opereerde in het hertogdom Limburg. In 1783 werd er opnieuw een tweede substituut-procureur-generaal aangesteld en op het einde van het Ancien Regime waren er zelfs drie. Deze groei in personeel reflecteert de grotere activiteiten van het Officie-Fiscaal in de loop van de achttiende eeuw.
Advocaten en procureurs werden door de kanselier en de Raad van Brabant geadmitteerd en beëdigd, maar maakten geen deel uit van de administratieve kern van de justitieraad. Het is niet altijd eenvoudig om een precieze afbakening te maken van hun respectievelijke taken.
Advocaten werden door de partijen in dienst genomen om stukken op te stellen en te pleiten. Zij moesten rechten hebben gestudeerd. Na de Nederlandse Opstand werd gespecificeerd dat dit diende te gebeuren aan een universiteit waarvan de religieuze orthodoxie werd verzekerd. Ze moesten lid worden van de broederschap van de Heilige Anna en sinds 1651 dienden ook zij een medianaat te betalen. Voor ze zich als zelfstandig advocaat vestigden, volgden velen een stage bij een collega of werkten ze als klerk bij een griffier of secretaris van de Raad van Brabant.
Procureurs brachten de stukken naar de rechtbank en waren verantwoordelijk voor eenvoudige rechtshandelingen. Zij hoefden geen rechten te hebben gestudeerd en mochten normaal niet pleiten.
Advocaten en procureurs voor de Raad van Brabant moesten in principe in Brussel resideren. Er werden echter uitzonderingen toegestaan op deze regel. Zo moesten particulieren uit Antwerpen bijvoorbeeld geen Brusselse advocaat in dienst nemen. (34)
Deurwaarders stonden in voor het dagvaarden van de partijen, het overbrengen van de rekesten of procedurestukken aan de tegenpartij en het insinueren van akten, vonnissen en andere mandementen van het Hof. Zij konden ook inbeslagnames uitvoeren of personen arresteren wanneer partijen weigerden om de beslissingen van het Hof te volgen. Deurwaarders stonden onder de directe bescherming van de vorst. Elke vorm van geweld tegen hun persoon in de uitoefening van hun functie kon worden bestraft met de doodstraf. In de vijftiende eeuw werd een onderscheid gemaakt tussen gewone deurwaarders, buitengewone deurwaarders en boodschappers te paard, maar dit vervaagde vanaf de zestiende eeuw. De procedureordonnanties schreven een maximum voor van vier deurwaarders, maar hun aantal evolueerde tot 48 in 1619, bijna 70 in 1633, 59 in 1715 en 46 op het einde van de achttiende eeuw. In de zeventiende en achttiende eeuw groeide het aantal deurwaarders buiten Brussel. (35)
Elke zaak begon met een rekest van 'venue en cour' van de eisende partij. Dit stuk was opgesteld door een advocaat en werd ingediend door een procureur bij een secretaris (vóór 1726) of bij het comptoir van de secretarissen (na 1726). De secretaris bezorgde het aan de rekestmeesters (twee raadsheren die functioneerden met een maandelijkse beurtrol), die het document onderzochten, beslisten over de procedure die de zaak zou volgen, het apostilleerden en het aan de secretaris terugbezorgden.
In de Raad van Brabant bestonden drie procedures, die elk een eigen administratief verloop kenden. Een zaak kon volgens de ene procedure beginnen en daarna volgens de andere worden verdergezet.
Indien de rekestmeesters 'committimus' op het rekest schreven, werd de zaak op de rol gevoerd. De rol was een deputatie uit de Raad die bestond uit twee raadsheren en een griffier. Na de dagvaarding wisselden de partijen stukken uit (rekest, repliek, dupliek, tripliek, quadrupliek,...). Rekest en repliek zijn van de suppliant, antwoord en dupliek van de tegenpartij. Wanneer het hof oordeelde dat een proces voldoende was ingeleid, werden de partijen verzocht om de door hen gepresenteerde bescheiden in te leveren ('furneren'). De dossiers werden overgemaakt aan de kanselier, die een raadsheer benoemde als verslaggever. Deze bestudeerde het dossier en bracht hierover verslag uit in de Raadkamer, waarop het Hof een vonnis velde.
Een tweede mogelijkheid was de procedure voor commissarissen. Hierbij werden een raadsheer en een secretaris aangesteld om de zaak te behandelen. Deze procedure was discreter en sneller, maar ook duurder. Ze werd vooral aanbevolen voor dringende zaken of voor aangelegenheden die niet in de openbaarheid van de rol werden behandeld.
De derde mogelijkheid was de communicatoire procedure. In principe mochten de partijen geen stukken indienen na de dupliek, maar al snel werden uitzonderingen toegestaan. Een procesdossier dat via deze procedure werd ingeleid, kan gemakkelijk worden herkend aan de gebruikte terminologie. De eisende partij werd 'suppliant' genoemd. De tegenpartij reageerde met een 'rescriptie' en werd dus de 'rescribent'. Deze procedure overheerste in de achttiende eeuw.
Een uitzondering op deze drie procedures vormde de judicature per manus. Dit was een eerder informeel besluitvormingsproces waarbij dossiers circuleerden tussen de raadsheren, die thuis hun oordeel hierover uitschreven. Deze werkwijze werd nooit geformaliseerd in een ordonnantie of stijl van procederen. In 1681 werd ze verboden en in de achttiende eeuw kwam ze dan ook veel minder voor.
In het grootste deel van de achttiende eeuw werden de archieven van de Raad van Brabant bewaard op drie plaatsen: boven de kanselarij, in het groot vleeshuis en in een ruimte boven de gevangenis Treurenberg. In 1753 verklaarde Henri Guillaume de Wynants dat het archief van de Raad zich 'dans un grand dérangement' bevond. (36) Hoogstwaarschijnlijk waren de procesdossiers in de Raad van Brabant tijdens het Ancien Regime voor een groot deel geordend per griffie of secretariaat. Die oude ordening ging al grotendeels verloren bij de verhuizing van de Raad van Brabant naar het Hof van Beroep na 1795, en/of bij de definitieve overbrenging naar het Algemeen Rijksarchief in 1859-1860. Volgens rapporten van Louis Galesloot bevonden de procesdossiers zich alleszins in de grootst mogelijke wanorde. Sommige waren nog voorzien van etiketten van secretarissen, maar andere niet meer. (37)
Voor de negentiende-eeuwse archivarissen was het niet onmiddellijk duidelijk wat er met deze massa bescheiden moest gebeuren. In 1866 gaf Algemeen Rijksarchivaris Louis-Prosper Gachard de opdracht om te bestuderen welke categorieën procesdossiers konden worden vernietigd en welke moesten worden bewaard. (38) Hierop stelde Louis Galesloot het plan op om categorieën aan te brengen. Het rapport dat hij hierover maakte in 1874 had het over acht reeksen:
de Staten van Brabant
de steden en gemeenten
de ambachten
de gilden
de clerus
de adel en de militairen
de particulieren
de heraldische processen.
In de daaropvolgende jaren werden de procesdossiers in deze en andere kunstmatige reeksen geklasseerd. De totstandkoming hiervan moet wellicht worden beschouwd als een operatie om een selectie uit te voeren. Met de negentiende-eeuwse archivistische criteria van Gachard in het achterhoofd (39) liep wellicht vooral de omvangrijke reeks 'particulieren' de grootste kans om vernietigd te worden. Hiertoe is het echter gelukkig nooit gekomen.
Tussen de categorieën uit het rapport van 1874 en de hedendaagse toestand in de Raad van Brabant kunnen een aantal afwijkingen worden geconstateerd. Vandaag bestaan er niet acht, maar vijftien categorieën procesdossiers. De steden en gemeenten werden gesplitst over drie subcategorieën: steden behalve Brussel, Brussel en de gemeenten. Ook de dossiers van de particulieren kenden om onduidelijke redenen een opsplitsing in twee reeksen. Nieuwe categorieën die ontstonden, waren de processen van de procureurs-generaal, van de universiteit van Leuven, van de Stichtingen en van de Staten van Limburg. De meeste reeksen werden min of meer chronologisch geordend.
Het lijkt er dus op dat naarmate het werk vorderde, de criteria zijn aangepast om de reeksen af te bakenen. Mogelijk is men vanuit vrij algemene criteria begonnen, om deze dan later verder te verfijnen. Daarnaast werden er in de reeksen procesdossiers ook heel andere stukken toegevoegd uit het kernarchief, bijvoorbeeld uit de geconsigneerde stukken, taxaties enz. (40) Dit alles zou alleszins een verklaring kunnen vormen voor vele anomalieën die vandaag kunnen worden vastgesteld. (41)
In uitvoering van het Koninklijk Besluit van 15 oktober 1832 verwierf het Algemeen Rijksarchief de 'administratieve' bescheiden van de Raad van Brabant (briefwisseling, ordonnanties, administratie inzake octrooien). De rest van het archief, waaronder de procesdossiers, werd pas in 1859 overgebracht naar het Rijksarchief. (42)
De dossiers beschreven in deze inventaris hebben betrekking op de processen van clerici en allerhande kerkelijke instellingen uit het ressort van de Raad van Brabant, hoofdzakelijk, maar niet exclusief, gevoerd tussen 1700 en 1749. Als tegenpartij traden hierbij vaak andere geestelijke personen of instellingen op, maar ook steden, dorpen, edellieden en/of particulieren. Het betreft hierbij voor het merendeel processen in eerste aanleg, een gevolg van het privilege dat abdijen, kapittels, godshuizen,... genoten om zich rechtstreeks tot de justitieraad te wenden. Uiteenlopende onderwerpen kwamen hierbij aan bod. Veelvuldig aanwezig zijn de processen over herstellingen van kerken en pastorieën of een verhoging van het inkomen van de parochieclerus, zaken die rechtstreeks verbonden waren met de tiendrechten die zich voor het merendeel in handen van abdijen, kloosters en kapittels bevonden. Daarnaast bieden verschillende conflicten, zoals de controle van kerkrekeningen, de benoeming van kerk- en armenmeesters of de zitplaats van de dorpsheer in de kerk een unieke kijk op de lokale verhoudingen in het vroegmoderne Brabant. Kerkelijke personen en instellingen beschikten vaak over eeuwenoude privileges (economisch, juridisch) die op het einde van het Ancien Regime echter almaar meer in vraag werden gesteld. De betwistingen die hieruit voortvloeiden, bieden een unieke insteek om het spanningsveld tussen Kerk en Staat in onze gewesten te bestuderen. Hoewel de geestelijkheid krachtens het privilegium fori grotendeels onder de episcopale rechtsmacht ressorteerde, liet ze vanaf het begin van de vroegmoderne periode de bisschoppelijke officialiteiten almaar meer links liggen en trok ze met haar geschillen naar wereldlijke rechtbanken. Deze kanteling in machtsverhoudingen is een essentiële, maar nog nauwelijks bestudeerde factor in het secularisatieproces van de achttiende eeuw. Uit de geïnventariseerde dossiers blijkt overigens dat niet alleen de Raad van Brabant, maar ook de kerkelijke overheid hier soms actief op inspeelde. (43) Tot slot kan gewezen worden op het rijke cartografische materiaal dat deze reeks bevat. Vele processen over het herstel/de bouw van kerken en pastorieën werden immers gestoffeerd met één of meerdere plannen.
Tijdens de inventarisatie werden ook een aantal dossiers aangetroffen van processen die voor lagere rechtbanken werden gevoerd. Mogelijk maakten deze bescheiden oorspronkelijk deel uit van een beroepsdossier, maar werden ze hiervan gescheiden in de negentiende eeuw. Deze stukken zijn achteraan in een aparte categorie opgenomen.
Taal en schrift van de documenten
De procesdossiers zijn in het Nederlands en het Frans. Ze bevatten echter geregeld bijlagen uit de kerkelijke sfeer zoals (afschriften van) correspondentie tussen geestelijken, dekenale of bisschoppelijke visitatieverslagen en vonnissen van kerkelijke rechtbanken die in het Latijn werden opgesteld.
In de vroege negentiende eeuw zijn een groot aantal stukken van de Raad van Brabant illegaal verbrand of verkocht door de conciërge van het Hof van Beroep van Brussel. De archiefstukken werden onder andere opgekocht door boekbinders, die vooral geïnteresseerd waren in stukken op perkament. (44)
Idealiter zouden de procesdossiers moeten worden gekoppeld aan de archiefvormers uit het kernarchief: aan de griffiers die de zaken behandelden die op de rol voorkwamen of aan de secretarissen die optraden in de procedure voor commissarissen en in de communicatoire procedure. Dit zou het eenvoudiger maken om verbanden te leggen tussen de procesdossiers en de grote reeksen uit het kernarchief, bijvoorbeeld de vonnisboeken (zie infra onder 'aanwijzingen voor het gebruik').
Een dergelijke operatie kan echter niet meer systematisch worden uitgevoerd. De ingrepen uit de negentiende eeuw zijn onherroepelijk en kunnen onmogelijk worden teruggedraaid. (45) Omdat het hier ook nog eens gaat om een beperkt deelbestand zou de meerwaarde van een onvolledige klassering van de procesdossiers op de naam van de griffiers of van de secretarissen beperkt zijn. Daarom werden de procesdossiers geordend op de manier zoals ze tot dusver steeds zijn geordend in het Rijksarchief (en in vele andere archiefinstellingen): in chronologische volgorde.
De nummering van deze dossiers loopt van 1 tot 2437, die van de processen uit de tweede helft van de achttiende eeuw uit de inventaris van Paul Behets en Xavier Duquenne zal hierop aansluiten.
Het archief is openbaar. De raadpleging is vrij.
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief.
Deze inventaris vervangt gedeeltelijk de chronologische toegang die Eddy Put op deze reeks creëerde. (46)
Het vroegste stuk in het procesdossier is het rekestvan 'venue en cour', waarin de eisende partij (de 'suppliant' of 'impetrant') het probleem uiteenzet en zijn eisen formuleert ten aanzien van de tegenpartij. Het rekest werd geapostilleerd door de rekestmeesters en doorgegeven aan griffiers, die dit moesten expediëren aan andere partijen. Hoe kan men dit stuk herkennen? Dit rekest is herkenbaar door de beginformule 'Verthoonen reverentelijck' of 'Verthoonen seer eerbiedelijck' ('Remontre en très profond respect...' of Remontre humblement...) gevolgd door de naam van de eisende partij en de beschrijving van de omstandigheden die tot het geschil hebben geleid. De eigenlijke eis wordt weergegeven op het einde van het verzoekschrift. Deze eis wordt ingezet in een nieuwe paragraaf, met de formule 'Oodtmoedelijck biddende...' (of Supplient très humblement...). Het rekest werd voorzien van een apostille of randschrift waarin het stuk werd doorverwezen naar de tegenpartij die schriftelijk moest reageren.
De beschrijving rekest van 'venue en cour' staat niet op dit stuk geschreven. Deze term werd enkel gebruikt in de inventaris en in de andere stukken van het dossier. Niet elk rekest in het dossier is overigens het rekest van 'venue en cour'. In vele dossiers zitten ook rekesten waarin de toestemming werd gevraagd om stukken te mogen toevoegen aan het dossier. Meestal bevindt het rekest van 'venue en cour' zich achteraan in het dossier. Meer recente stukken werden daar opgelegd. Het chronologische verloop van de zaak kan zo worden gevolgd door het dossier (min of meer) van achter naar voor door te werken. Er moet hierbij rekening worden gehouden met het feit dat er oorspronkelijk twee (of drie) proceszakjes waren (één per partij). In de loop van de jaren zijn de stukken in vele dossiers vaak door elkaar gehaald.
Daarenboven zijn zeker niet alle dossiers volledig. Indien het rekest van 'venue en cour' ontbreekt, strekt het tot aanbeveling om het oudste stuk uit het dossier te zoeken. Vaak is dat de 'rescriptie': de reactie van de tegenpartij op het verzoekschrift van de eisende partij. De partij(en) die een rescriptie indiende, werd(en) 'rescribent' of 'rescribenten' genoemd. Op de rescriptie werd dan weer gereageerd met een repliek, waarop een dupliek volgde, soms een tripliek of een quadrupliek. Allerlei varianten zijn mogelijk. Een memorie kan in het dossier opduiken wanneer de partijen van mening verschilden over de feiten en de gerechtelijke interpretatie. Wanneer de partijen het eens waren over de feiten, maar niet over hun juridische interpretatie werd een avertissement opgesteld. Indien het geschil enkel handelde over feiten werden stukken opgesteld onder de titel feyten of nieuwe feyten.
Het gebeurt dat een dossier slechts stukken van één partij bevat. Elke betrokkene kon immers, althans, indien de zaak tot een vonnis was gekomen, achteraf zijn eigen bescheiden lichten.
Naarmate het proces langer aansleepte, doken vaak procedurekwesties op en allerlei juridische spitsvondigheden. Het wordt dan ook vaak moeilijker voor de hedendaagse, niet juridisch geschoolde lezer om de argumentatie te volgen of om uit te maken waar het conflict eigenlijk om draait. Doorgaans zijn de vroegste stukken in het dossier het duidelijkst. De 'thoon' of verklaringen van getuigen zijn vaak bijzonder informatief en geven een grote rijkdom aan heel concrete details over de zaak en indirect ook over de leefwereld van de betrokken partijen. Een partij kon reageren op het getuigenverhoor op initiatief van de tegenpartij door 'reprochen' in te dienen. De tegenpartij kon hierop weer reageren met 'salvatiën'.
Het dossier bevat uiteraard dikwijls vele bewijsstukken als bijlagen: kopieën van ordonnanties, authentieke afschriften uit rekeningen, registers van besturen of notariële akten, soms zelfs oudere, originele stukken (retroakten). De bijlagen in het dossier zijn doorgaans genummerd. Op de rug van de bewijsstukken staat soms de naam vermeld van de partijen uit het dossier, wat kan helpen om losse stukken aan een bepaald dossier toe te wijzen. Procesdossiers bevatten ook stukken die voor de meeste lezers eerder een beperkte waarde zullen hebben. Met de procuratie stelde een partij haar 'procureur' aan. In de verbalen worden de juridische handelingen van de procureurs van de partijen in chronologische volgorde per zitting weergegeven. Deze staan dus toe om de periode te bepalen waarin het proces werd gevoerd. Tot op zekere hoogte kan dit ook aan de hand van de procesinventaris: het overzicht van alle stukken in het dossier. Hiermee moet echter worden opgelet, want sommige grote dossiers bevatten een tweede of zelfs derde inventaris. De inventaris wordt ondertekend door de procureurs van de partijen. Op de rug van het dossier staat in de meeste gevallen de naam van de griffier of de secretaris. In het geval van een commissariale procedure staan er twee namen: één van de betrokken raadsheer en één van de secretaris. Boven elk stuk bevindt zich doorgaans nog een andere naam, wellicht die van de klerk die de zaak behandelde. De apostilles op de stukken zijn dan weer ondertekend door de secretaris of de griffier.
In de literatuur is sporadisch reeds opgemerkt dat burgerlijke processen soms in 'clusters' voorkomen. (47) Eén grote betwisting kan soms aanleiding geven tot meerdere processen tussen verschillende of aanverwante partijen. Van dit fenomeen zijn er ook in deze inventaris sporen terug te vinden. Via de indices is het mogelijk om deze op te sporen. Partijen kunnen zo soms meer in detail worden geïdentificeerd en het onderwerp van de betwisting wordt ook duidelijker. Een waarschuwing is hierbij echter aan de orde. De reeks geeft per definitie een onvolledig en partieel beeld. De procederende partijen konden na de afloop van het proces hun stukken lichten om ze zelf te bewaren. Het lichten van stukken door de partijen werd nog nauwelijks bestudeerd. Een eerste steekproef suggereert dat er in jaren zeventig en tachtig van de achttiende eeuw meer dossiers werden gelicht dan in de jaren twintig en dertig. (48) De reeks bevat zoals gezegd ook enkel dossiers waarbij het Officie-fiscaal niet betrokken was.
De procesdossiers die vandaag nog in deze reeks worden bewaard, zijn dus diegene:
waarbij het Officie-Fiscaal niet betrokken was
die niet gelicht zijn door de partijen
die niet vernietigd zijn in de vroege negentiende eeuw
die niet per ongeluk in andere reeksen zijn geklasseerd in de late negentiende eeuw
De dossiers in deze inventaris lenen zich dus zeker niet tot een kwantitatieve bewerking (zie infra onder 'documenten met een verwante inhoud').
Eddy Put stelde twee fundamentele inventarissen op die het kernarchief van de Raad van Brabant ontsluiten. (49) Het is sterk aan te raden om deze te raadplegen om zich een beeld te vormen van de werkprocessen en archiefvorming binnen de instelling. Door de uitgebreide studie over bevoegdheden, organisatie, procedure en archiefvorming wordt het eenvoudiger om verbanden te leggen tussen de procesdossiers en de andere grotere reeksen. Meerdere series maken het inderdaad mogelijk om aanvullende gegevens te vinden die niet (of niet altijd) in de procesdossiers staan. De reeksen met de grootste documentaire waarde worden hieronder vermeld van a) tot c). Onder d) worden enkele andere reeksen vermeld die eerder beperkte of zeer technisch-juridische informatie bieden.
In het archief van de Raad van Brabant bevinden zich verschillende reeksen vonnisboeken. Aan de hand van de 'inventarissen van de gewezen processen' van de beneden- en de bovengriffie is het mogelijk om relatief snel referenties naar vonnissen terug te vinden (vanaf 1715 werden ze per maand gegroepeerd). (50) Deze kunnen dan worden opgezocht in de vonnisboeken van de boven- of de benedengriffie. Vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw zijn deze voorzien van indices. (51) Niet alle vonnissen bevinden zich in het archief van de griffies. Er zijn ook liassen van vonnissen in het archief van de secretariaten die echter niet werden geïndexeerd. (52)
De vraag wie welke vonnissen registreerde (griffiers of secretarissen) is niet eenvoudig te beantwoorden. Aan de hand van de dorsale nota's met de naam van de griffier of de secretaris is het in principe mogelijk om reeksen vonnisboeken te elimineren, maar voorzichtigheid is hierbij geboden. Allereerst zijn deze dorsale nota's niet in alle gevallen aanwezig. Verder waren de procedures binnen de Raad van Brabant allesbehalve waterdicht gescheiden circuits. (53) Een zaak kon volgens de ene procedure worden ingeleid en volgens een andere eindigen. Belangrijk is ook om te beseffen dat niet alle processen tot een vonnis leidden. Vele zaken werden in der minne geregeld of werden niet verder gezet door de partijen. (54) Bovendien registreerde men niet alle vonnissen. Diegene bij wie dit wel werd gedaan, verschaffen door het ontbreken van een motivering vaak ook weinig informatie.
Wanneer werd overgegaan tot het ondervragen van getuigen werd een minuut opgesteld door de secretaris-commissaris waarvan de initiatiefnemende partij later een grosse of een kopie kreeg. De secretarissen waren verplicht om deze minuten te bewaren. Binnen de Raad van Brabant bestaat er vandaag dan ook een reeks chronologisch geordende 'thoonen'. Ze werden gedetailleerd beschreven. (55) De collectie bewaard gebleven 'thoonen' is echter slechts een fractie van wat er ooit bestaan heeft. Vele getuigenissen die wél in de procesdossiers voorkomen, zijn niet terug te vinden in de reeks. De raadpleging ervan kan zinvol zijn om getuigenissen te vinden indien deze ontbreken in het procesdossier. Wanneer het procesdossier ontbreekt, is de context waarbinnen de getuigenissen zijn afgenomen minder duidelijk.
In de Grote Raad van de Nederlanden te Mechelen werden getuigenverhoren regelmatig uit het dossier gehaald door de griffier. (56) Er zijn geen aanwijzingen dat dit gebeurde in de Raad van Brabant.
De reeksen opinies, resoluta en ingekomen adviezen komen zowel voor in het archief van de griffies als in dat van de secretarissen. Ze vormen de neerslag van de beraadslaging binnen de Raad van Brabant. De verschillende raadsheren schreven hun mening neer en deze werd zorgvuldig bewaard. Opinies geven een inzicht in de motivering van de beslissingen. Ze komen vaker voor in de zeventiende dan in de achttiende eeuw. (57)
De reeksen bevatten ook ingekomen adviezen die de Raad vroeg aan de fiscalen, aan particulieren of instellingen. Dit gebeurde vooral in de achttiende eeuw, bijvoorbeeld naar aanleiding van bij de Raad ingediende rekesten.
In het kernarchief bevinden zich nog een aantal andere reeksen met eerder technische informatie, waarvan de gebruikswaarde doorgaans beperkt is. Zonder exhaustief te zijn, kunnen onder andere worden gesignaleerd:
Recipissenboeken of de inventarissen van gewezen processen: deze laten toe om na te gaan of een dossier is gelicht, en zo ja, door welke partijen. Aan de hand van de datum van de lichting van het dossier kan gerichter worden gezocht naar een vonnis.
Rollen: verslagen van de zittingen, in chronologische volgorde.
Verbalen: verslagen van de zittingen, gegroepeerd per zaak.
Consignatieboeken en geconsigneerde stukken (58): registratie van geld, boeten en voorwerpen die in het kader van een proces in bewaring werden gegeven. Dit gebeurde onder andere als borg, bij gedwongen verkoop of bij betwistingen om nalatenschappen waarvan de erfgenamen beneficie van inventaris hadden gekregen (zodat zij niet aansprakelijk konden worden gesteld voor de schulden van hun erflater).
Zoals reeds hierboven werd aangegeven, verschijnt er gelijktijdig met deze toegang ook een inventaris die de processen van de clerus uit de tweede helft van de achttiende eeuw ontsluit. In de nabije toekomst is ook de inventarisatie gepland van de dossiers uit de zeventiende eeuw die tot nu toe slechts beperkt ontsloten zijn door middel van een chronologische lijst. (59)
Zie supra, onder 'Verbanden tussen de procesdossiers en de reeksen in het kernarchief'.
Hoger werd reeds aangegeven dat de procesdossiers zijn onderverdeeld in kunstmatige reeksen. Overlappingen en vermengingen met de andere categorieën zijn dan ook schering en inslag. Maar omdat bepaalde reeksen nog niet zijn geïnventariseerd, waaronder een "varia" reeks van zo'n 400 strekkende meter, is de omvang van de overlapping en vermenging vooralsnog moeilijk in te schatten. Wie op zoek is naar aanknopingspunten bij processen van de clerus tegen edellieden, particulieren, steden, gemeenten of de Staten van Brabant moet uiteraard ook in de andere reeksen zoeken.
In het archiefbestand van het Officie-Fiscaal zitten naast allerlei brieven, rekesten en adviezen ook vele procesdossiers waarin het Officie-Fiscaal betrokken was. Hierbij treffen we ook processen of dossiers aan van clerici. Zij werden bijvoorbeeld vervolgd door de procureur-generaal of procedeerden samen mét de procureur-generaal tegen een andere partij. Deze dossiers dateren vooral uit de zeventiende en achttiende eeuw, maar soms ook uit de zestiende eeuw. Het bestand is enkel toegankelijk via de voorlopige werkbeschrijvingen van Jean Baerten en via de wanordelijke achttiende-eeuwse inventarissen, waarop in de negentiende eeuw een doorlopende nummering werd aangebracht. (60) Deze zijn raadpleegbaar in de leeszaal van het Rijksarchief te Brussel (Vorst).
Zoals aangegeven konden procesdossiers na het vonnis worden gelicht. Deze werden dan bewaard door één van de partijen zelf. Door het institutionele karakter van verschillende van de betrokken partijen bleef er van de gelichte dossiers relatief veel bewaard.
Aangezien een beperkt aantal dossiers in deze reeks beroepsdossiers zijn, kan er nog aanvullend materiaal worden gevonden in de archieven van andere lagere wereldlijke rechtbanken zoals schepenbanken, leenhoven, de Consistories van de Hoorn, het woudgerecht, de tolkamers,... Ook het (voor Brabant fragmentarisch bewaarde) archief van kerkelijke rechtbanken, zoals de bisschoppelijke officialiteiten, synodale rechtbanken, kapittelrechtbanken,... mag zeker niet over het hoofd worden gezien.
AERTS E. en DE MECHELEER L., Le César des Archives: archivistiek en historiografie in de eeuw van Gachard, in Bibliotheek & Archiefgids, 2003, 79, p. 24-35.
BAERTEN J., Over het behoud van de interne structuur der archieffondsen. De papieren van het Officie-Fiscaal van Brabant, in Miscellanea Lucienne Van Meerbeeck (Archief en Bibliotheekwezen in België, extra nummer 42), 1971, p. 14-25.
BAERTEN J. en PUT E., Werkbeschrijvingen van de nrs. 7.325 tot 10.566 van de dossiers (in portefeuilles) van het Officie-Fiscaal van de Raad van Brabant. Fiches de travail des N° 7.325 à 10.566 des dossiers (en portefeuilles) de l'Office-Fiscal du Conseil de Brabant, (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Toegangen in beperkte oplage, 12), Brussel, 2001.
BEHETS P., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van particulieren (tweede reeks) 1477-1632 (vnl. 1529-1632), bewerking, inleiding en indices door Harald Deceulaer, (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 59), Brussel, 2013.
BERVOETS T., Een sluipende 'secularisering'. De Brabantse parochiegeestelijkheid voor de Raad van Brabant in de eerste helft van de 18de eeuw, in DUBOIS S., DECEULAER H. en PUCCIO L. (eds.), From Case to File! Ancien Regime Case Files and their Prospects for Historical Research L'affaire est dans le sac. Dossiers de procès d'Ancien Régime et perspectives de recherche historique Het pleit is in den zak. Procesdossiers uit het Ancien Régime en hun perspectieven voor historisch onderzoek, Brussel, 2014, p. 165-174.
BOSMAN Th.E.A., Een "oude" raad in een nieuwe staat? De beginjaren van de Staatse Raad van Brabant, in Bijdragen tot de Geschiedenis, 1992, 75, p. 153-171.
BUNTINX J., Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen, 9 dln., Brussel, 1964-1979.
BUNTINX W., PUT E. en VANRIE A., Inventaris van de schepengriffies van Vlaams-Brabant : Naar de inventaris die in de 19de eeuw werd opgemaakt door de griffiers van de rechtbanken van de arrondissementen Leuven en Brussel : aangevuld met aanwinsten uit de 19de en 20ste eeuw (Toegangen in beperkte oplage van het Rijksarchief Leuven 1) Brussel, 2001.
CAUCHIES J.M. en DE SCHEPPER H., Justice, grâce et législation (Centre de recherches en histoire du droit et des institutions, Cahier n° 2), Brussel, 1994.
DECEULAER H, Guilds and Litigation: Conflict Settlement in Antwerp (1585-1796), in BOONE M. en PRAK M., Statuts individuals, statuts corporatifs et statuts judiciaires dans les villes européennes (moyen âge et temps modernes). Individual, corporate and judicial status in European cities (late middle ages and early modern period) (Studies in Urban Social, Economic and Political History of the Medieval and Modern Low Countries, 5), Leuven-Apeldoorn, 1996, p. 171-208.
DECEULAER H., Uit de 19de-eeuwse kooi? Naar een betere ontsluiting van de Audiëntie in het Algemeen Rijksarchief. Een tussentijds verslag, in Archief- en Bibliotheekwezen in België, 2006, LXXVII, p. 189-222.
DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de steden (behalve Brussel) (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 54), Brussel, 2008.
DECEULAER H. en SCHILLINGS A., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de particulieren (eerste reeks) 1574-1794 (vnl. 1670-1794) (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 57), Brussel, 2009.
DECEULAER H., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de gemeenten, 1601-1700(Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 60), Brussel, 2013.
DECEULAER H., 'Early Modern case records as historical sources and archival challenges' in DUBOIS S., DECEULAER H. en PUCCIO L. (eds.), From Case to File! Ancien Regime Case Files and their Prospects for Historical Research L'affaire est dans le sac. Dossiers de procès d'Ancien Régime et perspectives de recherche historique Het pleit is in den zak. Procesdossiers uit het Ancien Régime en hun perspectieven voor historisch onderzoek, Brussel, 2014, p. 9-38.
DE NENY P.F., Mémoires historiques et politiques sur les Pays-Bas autrichiens, uitgegeven en ingeleid door Sorgeloos C., 2 dln., Brussel, 1993.
DE RYCKMAN DE BETZ F. en DE JONGHE d'ARDOYE, F., Armorial et biographies des chanceliers et conseillers de Brabant, 4 dln, Hombeek, z.d.
DUBOIS S., Inventaire des archives de la Souveraine Justice des Échevins de Liège : Dossiers de procès civils 1re série (n° 1-1600), (1529), 1578-1794 (Inventarissen Archives de l'État à Liège 125) Brussel, 2013.
DUQUENNE X., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de Staten van Brabant, 1605-1794, bewerking, inleiding en indices door Harald Deceulaer, (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 61), Brussel, 2013.
GAILLARD A., Le Conseil de Brabant. Histoire - Organisation - Procédure, 3 dln., Brussel, 1898-1902.
GODDING PH., Le Conseil de Brabant sous le règne de Philippe le Bon (1430-1467) (Académie Royale de Belgique, Mémoires de la Classe des Lettres, XIX), Brussel, 1999.
GODINAS J. en HENIN C. o.l.v. DE MOREAU DE GERBEHAYE C., Archives de l'État à Louvain-la-Neuve. Guide des fonds et collections, tome 1 : Institutions de droit public jusqu'en 1795 Institutions de droit public depuis 1795 (édition 2008) (Algemeen Rijksarchief Guides 71), Brussel, 2009.
Inventaire des archives de la cour d'appel de Bruxelles première série 1794-1916 (avec rétroactes des XVIIe et XVIIIe siècles) (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Toegangen in beperkte oplage 45), Brussel, 1995.
HALLEBEEK J.J, Recursus ad principem, Zeger-Bernard van Espen on the rôle of secular courts in preventing the abuse of ecclesiastical jurisdiction, in HALLEBEEK J.J. en WIRIX B., (ed.), Met het oog op morgen, Ecclesiologische beschouwingen aangeboden aan Jan Visser, Zoetermeer, 1996, p. 64-71.
JACOBS M., De tiberiades van de Lange Gang (Antwerpen, tweede helft 17de eeuw). Een bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis, in DE BACKER C. (ed.), Cultuurhistorische Caleidoscoop, aangeboden aan Prof. Dr. Willy Braekman, Gent, 1992, p. 257-290.
JANSSENS G., L.P.Gachard en de ontsluiting van het Archivo General de Simancas, in JANS A. en JANSSENS G., Liber Amicorum J. Scheerder. Tijdingen uit Leuven over de Spaanse Nederlanden, de Leuvense universiteit en Historiografie, Leuven, 1987, p. 313-341.
LEJOUR E., Raad van Brabant. Algemeen overzicht en chronologische lijst van processen. Conseil de Brabant. Aperçu général et Relevé chronologique des procès (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Toegangen in beperkte oplagen, 51), Brussel, 2001.
LIBERT M., L'inventoriage des archives du Conseil de Brabant: histoire et perspectives, in VAN DER EYCKEN M. en HOUTMAN E., LACH Liber Amicorum Coppens Herman, Brussel, 2007, p. 211-233.
MARTYN G., Tussenkomsten van de Geheime Raad in rechtsbedelingsperikelen (17de-18de eeuw): op zoek naar leidende beginselen (enkele bedenkingen), in VAN RHEE C.H., STEVENS F. en PERSOONS E., Voortschrijdend procesrecht. Een historische verkenning, Leuven, 2001, p. 171-182.
MONBALLYU J., Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en de extraordinaire strafrechtspleging in het Vlaams recht van de 16de eeuw, in DIEDERIKS H. en ROODENBURG H. (reds.), Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de Middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden, Hilversum, 1991, p. 120-132.
MONBALLYU J., 'Van appelatiën ende reformatiën': de ontwikkeling van het hoger beroep bij de Audiëntie, de 'camere van den rade' en de Raad van Vlaanderen (ca. 1370 - ca. 1550), in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1993, 61, p. 237-275.
NAUWELAERTS J. Histoire des avocats au souverain Conseil de Brabant, 2 dln., Brussel, 1947.
OOSTERBOSCH M., Vroege procedureregelingen voor de Raad van Brabant (15de eeuw), in VANHEMELRIJCK F., Recht en justicie. Handelingen van het XIIIe Belgisch-Nederlands Rechtshistorisch Congres, Brussel, 1997, p. 115-137.
OOSTERBOSCH M., Inventaris van het archief van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen. Procesbundels beroepen uit Holland, 1460-1740 (Algemeen Rijksarchief, Inventarissen, 386), Brussel, 2006.
OOSTERBOSCH M., Archief of niet? De procesdossiers van de Grote Raad voor de Nederlanden te Mechelen, in VERMEIR R. en DE SCHEPPER H., Hoge Rechtspraak in de Oude Nederlanden, Maastricht, 2006, p. 68-78.
OST W. en VANRIE A., Inventaire des archives des greffes scabinaux de la région de Bruxelles : (Aa, Anderlecht, Auderghem, Berchem-Sainte-Agathe, Boendaal, Boitsfort, Bruxelles, Carloo, Etterbeek, Evere, Forest, Ganshoren, Haren, Homborch, Ixelles, Jette-Saint-Pierre, Koekelberg, Laeken, Molenbeek-Saint-Jean, Nederheembeek, Overheembeek, Saint-Gilles, Saint-Josse-ten-Noode, Schaerbeek, Stalle, Uccle, Walcourt, Watermael-Boitsfort, Woluwe-Saint-Pierre), Brussel, 2001.
PETIT J.L., Joseph de Crumpipen (1737-1809), les idées d'un haut fonctionnaire et magistrat des Pays-Bas Autrichiens sur la justice de son temps, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1986, 54, p. 127-147.
PUT E., Een rompraad met een ingekrompen ressort ? De "koninklijke" Raad van Brabant tussen 1578 en 1648, in Bijdragen tot de Geschiedenis, 1992, 75, p. 139-151.
PUT E., Grote parade, klein garnizoen? De soevereiniteit van de Raad van Brabant in de 17de en 18de eeuw, in HUIJBRECHT R., Handelingen van het tweede Hof van Holland Symposium gehouden op 14 november 1997 in de Trêveszaal te Den Haag, Den Haag, 1998, p. 55-62.
PUT E., Raad van Brabant (ca. 1430-1795), in VAN UYTVEN R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, (Algemeen Rijksarchief, Studia, 82), Brussel, 2000, p. 147-171.
PUT E., Kanselier van Brabant (begin 15de eeuw - 1795), in VAN UYTVEN R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, (Algemeen Rijksarchief, Studia, 82), Brussel, 2000, p. 137-146.
PUT E., Procesdossiers in het archief van de Raad van Brabant. Voorlopig algemeen overzicht (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Toegangen in beperkte oplage, 36), Brussel, 2001.
PUT E., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Deel 1 Archief van de griffies (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Inventarissen, 18), Brussel, 2001.
PUT E., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Deel 2 Archief van de secretariaten (Rijksarchief Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Inventarissen, 19), Brussel, 2001.
PUT E., In de zak? De archiefstatus van procesdossiers uit het ancien régime, in JANSSENS G., MARECHAL G. en SCHEELINGS F., Archiefinitiatie(f) 4 Door de archivistiek gestrikt. Liber Amicorum Prof. Dr. Jules Verhelst, Brussel, 2000, p. 187-196.
PUT E., Institutioneel onderzoek in het archief van de Raad van Brabant: beloften en impasses, in VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., Het gebruik van Brabantse archieven voor de instellingengeschiedenis. Symposium georganiseerd te Brussel op 21 april 2000 (Algemeen Rijksarchief, Miscellanea Archivistica Studia, 138), Brussel, 2001, p. 119-134.
PUT E., Beraadslaging en archiefvorming bij de Raad van Brabant (16de-18de eeuw), in VAN RHEE C.H., STEVENS F. en PERSOONS E., Voortschrijdend procesrecht. Een historische verkenning, Leuven, 2001, p. 27-41.
PUT E., Het archief van de raad van Brabant - sluipwegen en snelwegen voor lokaal historisch onderzoek, in AERTS E., DE WIN P., OCKELEY J., PUT E., VANHEMELRIJCK F., VAN UYTVEN R., VAN DROOGENBROECK F., De Hertog en de Staten, de Kanselier en de Raad, de Rekenkamer, het Leenhof, de Algemene Ontvangerije, de Drossaard en de Woudmeester, het Notariaat, en het Landgraafschap Brabant. Acht bijdragen tot de studie van de instellingen in het Hertogdom Brabant in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, (Algemeen Rijksarchief, Studia, 128), Brussel, 2011, p. 27-42.
PUT E., Gedeelde soevereiniteit? De dubbelrol van de Raad van Brabant, in DE SMAELE H. en TOLLEBEEK J. (red.), Politieke representatie, Leuven, 2002, p. 221-231.
ROUSSEAUX X., De l'assistance mutuelle à l'assistance professionnelle. Le Brabant (XIVe-XVIIIe s.), in l'Assistance dans la résolution des conflits. Assistance in Conflicts Resolution, III. L'Europe médiévale et moderne. Medieval and Modern Europe (Recueils de la Société Jean Bodin pour l'histoire comparative des institutions. Transactions of the Jean Bodin Society for Comparative Institutional History), Parijs-Brussel, 1997, p. 129-161.
TOPS B., Inventaris van het archief van de Raad van Brabant. Processen van de adel, 1511-1650, (Rijksarchief te Brussel, Inventarissen 62), Brussel, 2013.
UYTTEBROUCK A., Les origines du Conseil de Brabant: la chambre du conseil du duc Jean IV, in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 1958, XXXVI, p. 1135-1172.
VAN CAENEGEM R., Introduction historique au droit privé, Brussel, 1988.
VAN DEN AUWEELE D. en OOSTERBOSCH M., De ordonnantie van 20 juni 1474 voor de Raad van Brabant (Algemeen Rijksarchief, Studia 49), Brussel, 1993.
VAN STIPHOUT M., Van de paus of van de koning? Zeger-Bernard van Espen en het appel comme d'abus, in Pro Memorie: bijdragen tot de rechtsgeschiedenis in de Nederlanden, 1999, 1, p. 100-114.
VANRIE A., Guide des fonds et collections des Archives Générales du Royaume, Archives scabinales et communales du Brabant (Algemeen Rijksarchief, Gidsen 16), Brussel, 1995.
VANRIE A., De hertogelijke raad voor de komst van het huis van Bourgondië, 12de eeuw - 1430, in VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000, p. 73-94.
VAN UYTVEN R., Imperialisme of zelfverdediging: De extra-stedelijke rechtsmacht van Leuven, in Bijdragen tot de Geschiedenis, 1975, 58, p. 7-70.
VAN UYTVEN R., De hertog (11de eeuw-1430), VAN UYTVEN R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000, p. 35-50.
VAN UYTVEN, R., BRUNEEL C., COPPENS H. en AUGUSTYN B., De gewestelijke en lokale instellingen in Brabant en Mechelen tot 1795 (Algemeen Rijksarchief, Studia 82), Brussel, 2000.
WAUTERS B., A jurisdictione principum nemo immunis: The Legal Construction of the Ecclesia Belgica, in COOMAN G., VAN STIPHOUT M. en WAUTERS B., Zeger-Bernard Van Espen at the Crossroads of Canon Law, History, Theology and Church-State Relations, Leuven, 2003, p. 31-70.
WAUTERS B., Zeger-Bernard van Espen: regalisme, conciliarisme en corporatisme, Bijdrage tot de kerkrechtsgeschiedenis in de Nederlanden, in Pro Memorie: bijdragen tot de rechtsgeschiedenis in de Nederlanden, 2001, 3, p. 213-232.