Name: Parochiearchief Leuven (Klein Begijnhof)
Period: 1295-1810
Inventoried scope: 2,84 linear meters
Archive repository: State archives in Leuven
Heading : Catholicism
Authors: Eddy PUT
Year of publication: 2013
Code of the inventory: 667
(1)De oprichting van het Klein Begijnhof (ook wel 'oud begijnhof' of 'Sint-Catharinabegijnhof' genoemd) wordt gesitueerd ca. 1230. Volgens sommige auteurs is het een afsplitsing van de proosdij van Sint-Geertrui, waarbij de lekezusters op een bepaald moment uitweken naar een naburige locatie, die dan na verloop van tijd tot een begijnhof zou zijn geëvoleerd. Die stelling wordt echter niet door iedereen aanvaard (2). In 1275 is er al sprake van de infirmerie van het begijnhof (3). De oudste statuten van het Klein Begijnhof, verleend door hertogin Johanna van Brabant, dateren uit 1369. De prelaten van Sint-Geertrui vaardigden leefregels uit in 1416 (4) en in de tweede helft van de 17de eeuw (5).
Het begijnhof werd bestuurd door twee hofmeesteressen. Die werden door de gemeenschap verkozen en door de proost, later de abt van Sint-Geertrui bevestigd. Zij beslisten onder meer over de admissie van nieuwe leden, de verhuring van de huizen, de interne discipline en de modaliteiten van de afsluiting van het begijnhof. Jaarlijks legden ze verantwoording af over hun beheer aan de abt (en later ook aan de pastoor). Elk jaar tussen Pasen en Sinksen moesten de hofmeesteressen en de pastoor met iemand "daer van verstant hebbende" alle huizen van het hof op hun materiële toestand inspecteren (6). Zij beslisten ook samen over de benoeming van de "mindere officien" (7). In de bronnen is er sprake van een portierster, een kosteres of kerkmeesteres en een meesteres van de infirmerie.
In geestelijk opzicht ressorteerden de begijnen tot 1631 onder de Sint-Geertruiparochie. De statuten van 1369 kenden aan de plebanus (pastoor) van Sint-Geertrui het algemene toezicht op het begijnhof toe ("Et quod nulla transeant negotia nisi de consilio et voluntate plebani ecclesiae sancti Gertrudis Lovaniensis"). Op andere momenten was het dan weer de abt of de prior die als toezichthouder en visitator optrad. Hun positie is te vergelijken met de rol die de abt van Villers speelde in het Groot Begijnhof (8).
De pastoor van Sint-Geertrui bediende de kapel van (de infirmerie van) het Klein Begijnhof. Wellicht werd de kapelanie van Sint-Catharina permanent gecombineerd met het pastoorschap van Sint-Geertrui (9). In 1631 werd het Klein Begijnhof een zelfstandige parochie met een eigen pastoor (10). Voortaan zouden de hofmeesteressen drie kandidaten voor dit ambt voorstellen aan de abt, die één van hen aan de aartsbisschop moest voordragen. De facto zou het pastoorschap van de Sint-Geertruiparochie vaak gecombineerd worden met het pastoorschap van het Klein Begijnhof.
Gaspar Schillemans, de eerste pastoor (1631-1638), was de drijvende kracht achter de uitbouw, ook in administratief opzicht, van het Klein Begijnhof (11). De middeleeuwse kapel werd in 1636-1640 vervangen door een grotere, aan Sint-Catharina toegewijde kerk, die drie altaren telde, respectievelijk gewijd aan de H. Catharina zelf, Onze-Lieve-Vrouw van zeven-weeën en de H. Jozef (12).
Aanvankelijk was de populatie van het Klein Begijnhof vrij beperkt. De grote bloeiperiode situeert zich op het einde van de 17de eeuw, toen er ca. 90 begijnen verbleven (13). Kandidaten dienden een proefperiode van één jaar door te maken. Admissies gebeurden publiek, door de pastoor en de hofmeesteressen, in aanwezigheid van de abt of de prior. Naast een goede gezondheid moesten de novicen ook beschikken over voldoende bestaansmiddelen. Begoede begijnen kochten blijkbaar een huis voor hun leven (14).
Er werd niet alleen een nieuwe kerk en infirmerie gebouwd, maar naast de afzonderlijke huizen voor begijnen werden er ook vijf conventen gesticht. Dat waren leefgemeenschappen die ten gevolge van een fundatie in één huis werden samengebracht. Deze conventen hadden een eigen overste en het leven werd er doorgaans geregeld door een specifiek intern reglement, opgesteld door de stichter. Op hun beurt waren ze onderworpen aan het gezag van de hofmeesteressen en de pastoor, die dan weer aan de abt van de Sint-Geertruiabdij verantwoording verschuldigd waren. De fundatie Adriana Martina de Angelis (+ 1736) leidde niet tot de oprichting van een convent, maar voorzag wel in de stichting van een aantal beurzen voor begijnen, die toegekend werden door de abt van de Sint-Geertruiabdij.
Overzicht van de conventen (15):
1. Stichting Brouwershaven (1603) (uitgebreid na legaat Josina Devos in 1639)
2. Convent van de Alderheylichste Drijevuldicheijt en de Vijff Bloedighe Wonden Christi ons Salichmaeckers (1632)
3. Convent van de Drie Koningen (1643) (16)
4. Convent Sint-Maarten (1647)
5. Godshuis van de Heilige Geest (ca. 1651)
De infirmerie, waar niet alleen zieke begijnen, maar ook novicen en behoeftige begijnen verbleven, werd al in de 13de eeuw vermeld (17). Deze instelling bezat heel wat huizen en andere onroerende goederen. Volgens de statuten kreeg de infirmerie bij elk overlijden van een begijn een bed of het beste meubel uit de nalatenschap (18). In 1666 werd de bouw van een nieuwe infirmerie aangevat. In het goederenbeheer zijn 'hof' en 'infirmerije' aanvankelijk gescheiden (19), maar in de loop van de nieuwe tijd wordt er steeds minder een onderscheid gemaakt. Na de bouw van de nieuwe infirmerie in 1672 wordt in de jaarrekening van het begijnhof uitdrukkelijk melding gemaakt van de infirmerie. In de 18de eeuw gebeurt het goederenbeheer van het hof en de infirmerie gezamenlijk (20). Het is onduidelijk of de rentmeester waarvan terloops sprake is, permanent in dienst was.
Blijkbaar ging de oprichting van een eigen parochie in 1631 ook gepaard met de uitbouw van een kerkfabriek, een H.-Geesttafel en een tafel van de schamele huisarmen. Deze instellingen zijn minder goed zichtbaar in het bewaarde bronnenmateriaal. Het waren zeker geen zelfstandige instellingen. Globaal genomen bestaat de indruk dat de pastoor en de hofmeesteressen het financieel en goederenbeheer voor hun rekening namen.
Op 4 Fructidor van het jaar IV (21 augustus 1796) werden de gebouwen van het begijnhof overgenomen door het Bureel van Weldadigheid, dat aan de bewoonsters pensioenen uitbetaalde (21). Bij de afschaffing waren er nog ca. 35 begijnen (22). De kerk werd gesloten op 14 november 1797; kort daarna werd de inboedel verkocht. In 1806 werd de kerk opnieuw geopend. Toen in datzelfde jaar de pastoor van Sint-Geertrui aangesteld werd tot pastoor van de begijnenkerk, was het afgelopen met de zelfstandigheid van de parochie van het Klein Begijnhof (23). In 1862 werd de begijnhofkerk gesloten en afgebroken. In de infirmerie werd in 1805 een 'hospice' voor arme blinden ondergebracht (24).
In deze inventaris worden de archieven van het Klein Begijnhof die in de loop van de 19de en de 20ste eeuw verspreid waren geraakt opnieuw samengebracht. Qua herkomst zijn de volgende clusters te onderscheiden:
1. Een aantal bestanddelen zijn afkomstig uit het fonds Kerkarchief Brabant (nrs. 27946-27992), dat aanvankelijk in het Algemeen Rijksarchief te Brussel bewaard werd en dat in 2001 verkaveld is over de rijksarchieven van Leuven, Louvain-la-Neuve en Anderlecht (beschreven door PERSOONS E., Beknopte Inventarissen van Archieven door Kerkfabrieken op het Algemeen Rijksarchief in bewaring gegeven, Brussel, 1969, p. 9-11).
2. Het archief dat in het begin van de 19de eeuw werd overgemaakt aan de Commissie van Weldadigheid en dat in 1933 beschreven werd door M. Bourguignon in diens Inventaire des archives de l'assistance publique de Louvain (Tongeren, 1933). Dit archief, dat aanvankelijk bewaard werd in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, is in 2002 overgebracht naar Rijksarchief Leuven. De oude inventarisnummers 4916-5107 werden in deze inventaris geïntegreerd.
3. In april 2010 vond er een belangrijke overdracht van archief plaats door de kerkfabriek van Sint-Geertrui. Het werd aanvankelijk in de oude pastorij, later in een gebouw naast de kerk bewaard. Naast archief van de kerkfabriek en de parochie bevatte deze overdracht ook heel wat materiaal afkomstig van het Klein Begijnhof. Dit archief is op het einde van de 20ste en in het begin van de 21ste eeuw nog bewerkt door Lieve Robberechts en Raymond Stas. Patrick Valvekens beschreef een aantal ancien régime bestanddelen.
4. Enkele interessante bestanddelen, waaronder de 17de-eeuwse statuten (inv. nr. 1), zijn afkomstig uit het archief dat in juli 2010 door het O.C.M.W. van Leuven werd overgedragen aan Rijksarchief Leuven.
De volgende bestanddelen verdienen extra onder de aandacht te worden gebracht: het register van de intredes, professies en overlijdens van begijnen (1598-1786), begonnen door pastoor Schillemans en verdergezet door zijn opvolgers (inv.nr. 4); de hofrekeningen (inv. nrs. 198-211), het cartularium van eigendomstitels (14de-17de eeuw) (inv. nr. 9) en het register waarin de overdrachten van de huizen van het Klein Begijnhof genoteerd werden (1633-1783) (inv.nr. 47). De meest interessante bescheiden afkomstig van de conventen zijn de statuten en de jaarrekeningen (zie de inv. nrs. 255, 259-266, 330, 331, 343-355, 380-381).
Er kan gediscussieerd worden over deze 'reconstructie' van de archieven van het Klein Begijnhof. Van de ene kant kan er geargumenteerd worden dat bij de overname van de gebouwen en de pensioenlasten door het Bureel van Weldadigheid ook het archief is overgedragen aan de rechtsopvolger. Die overdracht is echter heel slordig gebeurd, zoals maar al te duidelijk bleek bij de beschrijving van de archieven die in april 2010 door het kerkbestuur van Sint-Geertrui in bewaring werden gegeven. Fragmentarisch door Bourguignon beschreven reeksen konden aangevuld worden met bestanddelen afkomstig uit het parochiearchief. Eerder dan een halfslachtige oplossing te kiezen, werd er geopteerd voor de integrale reonstructie van het archief van (de pastoor en de hofmeesteressen van) het Klein Begijnhof.
In principe moeten als archiefvormers onderscheiden worden: de abt van Sint-Geertrui, de pastoor van Sint-Geertrui (voor de periode dat het begijnhof geen aparte parochie vormde), de pastoor van het Klein Begijnhof, de kerkfabriek, de H.-Geesttafel, de Huisarmen, de infirmerie en de conventen. De archieven zijn dermate vermengd dat het onmogelijk is om deze onderverdeling strikt aan te houden, ook al zijn een aantal bestanddelen uiteraard wel duidelijk toe te wijzen aan één van de genoemde archiefvormers. Bij de raadpleging van deze inventaris dient de lezer rekening te houden met deze moeilijkheid.
Globaal genomen werd het Klein Begijnhof bestuurd door de hofmeesteressen en de pastoor (tussen 1631 en 1797), onder supervisie van de abt. De rekeningen van het hof werden voorgelegd aan de abt, in aanwezigheid van de pastoor en de kerkmeesteres (voor de periode dat het begijnhof een eigen pastoor had). Voor sommige jaren zijn meerdere exemplaren bewaard, waarvan de archiefvormer niet altijd met zekerheid te achterhalen valt. Het toezicht op de conventen gebeurde doorgaans door de hofmeesteressen en de pastoor. Een aantal bestanddelen zijn duidelijk afkomstig van de pastoor (zie bijvoorbeeld inv. nrs. 4 en 9), andere van de hofmeesteressen (zie bijvoorbeeld inv. nrs. 6 en 215-222). Heel wat bestanddelen zijn het resultaat van het gezamenlijk beheer door pastoor en hofmeesteressen.
Het onderscheid dat in de inventaris van Bourguignon gemaakt werd tussen de goederen van het begijnhof en die van de infirmerie kan niet altijd even scherp aangehouden worden. Een aantal schenkingen waren deels voor het begijnhof (curia), deels voor de infirmerie (infirmaria) bestemd. In de 17de en de 18de eeuw vervaagde het onderscheid. Waar mogelijk wordt op een lager niveau het onderscheid tussen de goederen van het hof en van de infirmerie toch aangegeven (zie bijvoorbeeld de inv.nrs. 49-90).
Kerkfabriek, H.-Geesttafel en tafel van de schamele huisarmen hebben nauwelijks archief nagelaten. Sporadisch wordt er in de bronnen melding gemaakt van een kerkmeesteres. Blijkbaar namen de pastoor en de hofmeesteressen het goederenbeheer doorgaans voor hun rekening. Om die reden werden kerkfabriek, H.-Geesttafel en Huisarmen niet als aparte archiefvormers beschouwd. Onder de afdelingen 'financieel beheer' en 'goederenbeheer' werden ze wel zichtbaar gemaakt. In die laatste afdeling werden manualen, kasboeken en staten van inkomsten samengebracht onder een hoofding 'algemeen' (inv. nrs. 9-38). In de losse stukken betreffende goederenbeheer (inv. nrs. 91-150) is het onderscheid tussen de diverse archiefvormers dan weer niet systematisch te achterhalen.
Dit archief is openbaar en raadpleegbaar. De modaliteiten inzake raadpleging en reproductie zijn vastgelegd in het leeszaalreglement van het Rijksarchief (K.B. van 16 september 2011 en M.B. van 19 september 2011).
BOURGUIGNON M., Inventaire des archives de l'assistance publique de Louvain, Tongeren, 1933.
BUNTINX J.-B., GENICOT L., KERREMANS Ch., SCUFFLAIRE A., THIELEMANS M.-R., Inventaire analytique du chartrier de l'abbaye de Sainte-Gertrude à Louvain, années 1192 à 1431 (...) (Algemeen Rijksarchief, Toegangen in beperkte oplage, 404), Brussel, 1996..
D'HOOP A., Inventaire général des archives ecclésiastiques du Brabant, 6 dln., Brussel, 1905-1932.
DIERKENS A., Les déclarations des biens du clergé régulier et séculier des Pays-Bas autrichiens (1786-1787). Étude des registres 46764-46917 de la Chambre des Comptes (A.G.R.) du point de vue archivistique et institutionnel (Miscellanea archivistica, 25), Brussel, 1980.
JACOBS A., L'abbaye noble de Sainte-Gertrude, depuis son origine jusqu'à sa suppression, Leuven, 1880.
MAJÉRUS P., Ces femmes qu'on dit béguines... Guide des béguinages de Belgique. Bibliographie et sources d'archives, (Introduction bibliographique à l'histoire des couvents belges antérieure à 1796, 9), 2 dln., Brussel, 1997.
MEULEMANS A., REEKMANS P. en GALICIA L., Huizen en straten van het Oude Leuven, (Jaarboek Leuvens Historisch Genootschap, 42), 2 dln., Leuven, 2004.
MURET Ph., Archives ecclésiastiques du Brabant, II, Abbayes, prieurés, chartreuses, Brussel, 1998.
ROEGIERS J. (ed.), De Kerk in het midden: 750 jaar parochieleven te Leuven, Leuven, 2002.
SMEYERS M., De stichting en vroegste geschiedenis van de Sinte-Geertruiproosdij te Leuven (1204-1347), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, 1961.
SMEYERS M., Abbaye de Sainte-Gertrude à Louvain, in Monasticon Belge, Dl. IV, Province de Brabant, afl. 4, Luik, 1970, p. 865-961.
SMEYERS M., De statuten van de abdij van Sinte-Geertrui te Leuven en hun relatie tot deze van het kapittel van Windesheim, in Pascua Mediaevalia, Studies voor Prof. Dr. J.M. De Smet, Leuven, 1983, p. 226-245.
SMEYERS M. en BUYLE M., De koorbanken van de Sint-Geertruikerk te Leuven, in Monumenten & landschappen, 1991, 10, p. 41-60.
SMEYERS M. en VAN BUYTEN L., De oudste statuten van het Klein-Begijnhof te Leuven, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en omgeving 1967, 7, p. 10-26.
STRUYF A., Kerk en pastoors van het klein-Begijnhof te Leuven, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en omgeving, 1964, 4, p. 31-44.
STRUYF A., De bevolking van het Klein-Begijnhof te Leuven gedurende de zeventiende en achttiende eeuw, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en omgeving, 1965, 5, p. 149-160.
STRUYF A., De konventen en de infirmerij van het Klein Begijnhof te Leuven, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en omgeving, 1964, 4, p. 73-96.
STRUYF A., Het "Convent van de Alderheylichste Drijevuldicheijt en de Vijff Bloedighe Wonden Christi ons Salichmaeckers" op het Klein Begijnhof te Leuven, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en omgeving, 1963, 3, p. 173-185.
UYTTERHOEVEN R. e.a., 750 jaar Leuvense parochies, Leuven, 2002.
VALVEKENS P., Het Kunstpatrimonium van de Kerk van het Klein-begijnhof te Leuven (Arca Lovaniensis, Supplementa, 2), Leuven, 2009.
VAN EVEN E., Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven, 1895.
VAN UYTVEN R. (ed.), Leuven, de beste stad van Brabant, Deel I: De geschiedenis van het stadsgewest Leuven tot omstreeks 1600 (Arca Lovaniensis, 7), Leuven, 1978.
Eddy Put verzorgde de beschrijving en de ordening. De stukken afkomstig uit het archief van de Commissie van Openbare Onderstand (oude nrs. 4916-5107) en uit het fonds Kerkarchief Vlaams-Brabant (nrs. 27.946-27.988) waren vroeger al beschreven, respectievelijk door M. Bourguignon en E. Persoons.Van het archief dat in april 2010 door de kerkfabriek van Sint-Geeertrui in bewaring werd gegeven, bestond er een plaatsingslijst van de hand van Lieve Robberechts. De stukken van kunsthistorisch belang en de bestanddelen met betrekking tot het Klein Begijnhof (oude nrs. 7002-7007 en 8101-8103) werden door Patrick Valvekens in detail beschreven en geordend.
Een aantal charters verkeren ten gevolge van een onoordeelkundige restauratie in slechte staat en zijn nauwelijks leesbaar. Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
(25)
Gaspar Schillemans (1631-1638)
Johannes Van den Berch (1640-1645)
Antonius Vermeulen (1646-1659)
Cornelius Desmedt (1661-1668)
Christianus Van Langendonck (1669-1671)
Adrianus Van Elsom (1672-1700)
Guillielmus Delvaux (1709-1719)
Ignatius Albertus Dewint (1720-1746)
Johannes Franciscus Langendonck (1746-1747)
Egidius Josephus Peeters (1750-1797)
Johannes Judocus Van der Va(e)rent (1797-1810)
(26)
Josina De Vos (1617-1624)
Cornelia Orr(e)els (1631-1636)
Magdalena Bollens (1631-1682)
Catharina Vande Water (1640-1675)
Gudula Briers (1670-1688)
Anna Bollens (1688-1695)
Johanna Dauw(eren) (1683-1722)
Catharina Dawans (1709)
Anna De Bruyn (1713-1723)
Catharina Francisca Vande Cruys (1722-1742)
Anna Boers (1742-1768)
Joanna Maria Haulin (1724-1732)
Martina Van Geel (1742-1754)
Maria Catharina Delens (1764)
Maria Magdalena de Breydel (1766-1789)
Anna Catharina De Winter (1769-1810)
Bewaard in Stadsarchief Leuven, Oorkondenverzameling Van Even - Demunter, nr. 7, charter 144; uitgegeven door SMEYERS M. en VAN BUYEN L., De oudste statuten van het klein-Begijnhof te Leuven, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en omgeving, 1967, 7, p. 22-24. | - | Oorkonde waarbij hertogin Johanna van Brabant de privileges van het Klein Begijnhof erkent en nieuwe statuten oplegt. 1369. | |||||||
Huidige bewaarplaats onbekend. Uitgegeven door SMEYERS M. en VAN BUYEN L., De oudste statuten van het klein-Begijnhof te Leuven, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven en omgeving, 1967, 7, p. 24-26. | - | Statuten, wellicht opgesteld door de proost van Sint-Geertrui. 1416. | |||||||
1 | Statuten, uitgevaardigd door Maximiliaan van Leefdaal, abt van Sint-Geertrui. (1666). | 1 katern | |||||||
2 | Reglement voor het begijnhof, opgesteld door C.-F. de la Viefville, abt van de Sint-Geertruiabdij. 1670. | 1 stuk | |||||||
3 | Beschikking waarbij het stadsbestuur de begijnen de toelating verleent om brood te bakken voor eigen gebruik. 1608. | 1 stuk |