Name: Heerlijkheid en stad Diest
Period: 1300-1795
Inventoried scope: 32,5 linear meters
Archive repository: State archives in Leuven
Heading : Local administrations (Ancien régime): Lordships, courts of aldermen, feudal and manorial courts, city and municipal administrations, guilds and crafts, civil welfare organisationes, etc.
Authors: Verbeemen, J.
Year of publication: 1961
Code of the inventory: 56/1-2
De monografieën betreffende de geschiedenis van Diest zijn niet zo talrijk. Wel werden een tamelijk groot aantal artikels gepubliceerd in tijdschriften (Het voornaamste tijdschrift voor de geschiedenis van Diest is het Jaarboek van den Diesterschen kunstkring dat verscheen van 1929 tot en met 1940. Rond 1900 bestond De Hagelander waarin bijdragen in verband met Diest verschenen. Circa 1910 werden verschillende artikels gepubliceerd in Hagelandsche gedenkschriften). Deze korte bijdragen zijn nochtans uiteraard der zaak, vermits zij een beperkt aspect der geschiedenis van de stad behandelen, over het algemeen weinig bruikbaar voor een inleiding bij een Inventaris van het archief der Heren en van de stad Diest. Immers noodzakelijkerwijs kan de geschiedenis van de stad Diest daarin niet op zich zelf bestudeerd worden, maar moet men het bij een beknopt overzicht ervan houden. Dus kunnen slechts de belangrijkste punten behandeld worden.
De monografieën hebben in hoofdzaak betrekking op de politieke geschiedenis van de stad. Zij raken andere aspecten alleen toevallig aan. Nochtans zijn zij van waarde in een historisch overzicht, daar zij dikwijls meer geven dan in werken van identieke aard voor andere steden.
Het werd van E. Van Even ([E. VAN EVEN], Geschiedenis der stad Diest, Diest 1847-1850). uit het midden der 19e eeuw bedoelde, volgens een voor die tijd gangbare conceptie, een volledige geschiedenis van Diest te zijn. Men kan daarom zeker de erin aangenomen chronologische volgorde der heren van Diest en de wijze waarop de feiten van politieke aard voorgesteld werden gebruiken.
Overigens is Van Even de enige die de geschiedenis van Diest van het eerste begin af tot het einde van het Oud regime heeft geschreven.
Na Van Even kwam F. di Martinelli die de geschiedenis van Diest in de 17e en de 18e eeuw schreef (F. DI MARTINELLI, Diest in de 17e en de 18e eeuwen, Gent, 1897), waarin men heel wat details vindt die stof opleveren voor de economische evolutie der stad. Dezelfde auteur heeft zijn aandacht gewijd aan de periode 1780-1795 waarvan het politiek aspect hem ten zeerste interesseerde.(F. DI MARTINELLI, Diest in den Patriottentijd. Gent, 1892, en Diest in den Sansculottentijd. Gent, 1900). Eveneens in de tweede helft der 19e eeuw toonde F. Raymaekers zijn belangstelling voor de geschiedenis van de Demerstad. Zijn aandacht ging vooral naar de kerkelijke en liefdadige instellingen (F. RAYMAEKERS, Het kerkelijkk en liefdadig Diest; geschiedenis der kerken, enz. Leuven, 1870). en de benamingen der straten (F. RAYMAEKERS, Historische navorschingen over de namen der straten van Diest. Diest, 1860). Tevens publiceerde hij het Chronicon diestense (In de HANDELINGEN VAN DE KONINKLIJKE COMMISSIE VOOR GESCHIENIS, 3e reeks, 2e deel, 1861, blz. 393-521), waarin de geschiedenis der heren van Diest en van de stad zelf in de periode tussen 1142 en 1541 verhaald wordt.
Van Eve, di Martinelli en Raymaekers hebben het beeld, dat men nu nog heeft, van de Diestse geschiedenis gemaakt. Latere tijdschriftenartikels veranderden daar omzeggens niets aan. Zij gingen eerder op detailkwesties in. Nieuwe gebieden werden echter niet betreden.
De stand van de Diestse historiografie wordt waarschijnlijk het best geïllustreerd door het als vulgarisatie bedoelde werk van D. du BOIS, Het Oude Diest (Verschenen te Diest in 1934). Onder deze titel werden een aantal opstellingen gebundeld die de auteur voor het merendeel had laten verschijnen in de Gazette van Diest in de jaren 1933-1934. Voor de inhoud dezer opstellen heeft de auteur, zoals hij zelf zegt, vooral geput bij de hoger geciteerde auteurs en tevens op de bijdragen verschenen in het Jaarboek van den Diesterschen kunstkring. Nochtans voegde de schrijver er enkele nieuwe gegevens bij (Cfr. D. du BOIS, Het oude Diest, Diest, 1934, blz. 5). Uit zijn werk leert men dat de heren van Diest, de huizen, de straatnamen, de gilden, de rederijkerskamers, de voornaamste gebeurtenissen te Diest, de Patriotten- en Sansculottentijd, de Boerenkrijg, de kerken en religieuze instellingen. Sint-Jan Berchmans de hoofdbrokken vormen van wat men over de geschiedenis van Diest onderzocht heeft. Daarnaast heeft men terloops ook de lakenhandel en zeer beknopt de magistraat in zijn samenstelling onderzocht.
Ambachtswezen, demografische evolutie, economische structuur, de instellingen waren echter haast volslagen braakliggende gronden. Daarenboven hoefde de gangbare interpretatie van de oudste geschiedenis van Diest van dichterbij bekeken te worden. Alleen wat betreft de heren van Diest is zo verre zij belang hadden voor de stad zelf en voor het verloop der voornaamste gebeurtenissen tussen de jaren 1200 en 1800 lag bij Van Even, di Martinelli en Raymaekers zeker het nodige materiaal.
In het volgende overzicht, ofschoon als inleiding bedoeld bij een Inventaris van het archief der stad en van het archief der heren van Diest, voor zover dit bewaard wordt op het Algemeen Rijksarchief te Brussel, werd nochtans gepoogd de nog braakliggende terreinen der Diestse geschiedenis enigszins te bewerken.(Als geschiedschrijver van Diest is er nog K. STALLAERT, La vie politique et communale dans l'ancien Brabant; histoire de la ville et seigneurie de Diest, in Revue Trimestrielle, XI, 2, 1864, blz. 162-201. Hij houdt zich echter aan het algemeen plan door VAN EVEN ontworpen. In de Coutumes de la ville de Diest (Cfr. het hoofdstuk der Instellingen) werd geen speciale poging gedaan om deze te ontleden).
De magistraat van Diest
Wat betreft haar administratie bekleedde Diest een enigszins eigenaardige plaats onder de steden van het hertogdom Brabant.
Brussel en Leuven, bv. hingen onmiddellijk af van de hertog van Brabant. Dus was er een vertegenwoordiger van het hertogelijk gezag aanwezig. Daarnaast bestond er de zuiver stedelijke administratie. Te Diest echter stond er tussen de hertog en de stad nog een persoon, nl. de heer van het Land van Zichem en Diest. Deze laatste stelde bijgevolg de schout, de drossaard, twee burgemeesters en zeven schepenen aan (Coutumes de la ville de Diest, in Coutumes du Pays et Duché de Brabant: Quartiers de Louvain et de Tirlemont, uitgegeven door C. CASIER, Brussel, 1874, blz. 49, § 1. RECUEIL DES ANCIENNES COUTUMES DE LA Belgique).
De drossaard en de schout zijn ambtenaren die voor de duur van hun leven aangeduid worden. Daarentegen bedraagt de ambtstermijn van burgemeesters en schepenen slechts één jaar (Op. cit., blz. 419, § 2).
De hogere stedelijke administratie van Diest wordt buiten schout, drossaard, burgemeesters en schepenen ook nog gevormd door raadsleden (Op. cit., blz. 419, § 3). Deze tien raadsleden vormden sedert 31 oktober 1501 een deel van de Diestse magistraat. (F. di MARTINELLI, Diest in de 17e en 18e eeuwen; geschiedkundige bijdrage. Gent-Diest, 1897, blz. 214)), die evenals burgemeesters en schepenen voor de loop van één jaar aangesteld worden (Op. cit., blz. 419, nota 3).
Alle hoger genoemde personen vormen tezamen de "Wet en Raad van Diest"(Op. cit., blz. 419, § 4).
Behoudens deze functionarissen die men, slechts wat betreft hun benaming, niet wat hun bevoegdheid betrof, kan vergelijken met onze huidige colleges van burgemeester en schepenen en met de gemeenteraden, waren er nog twee belangrijke posten in de stedelijke administratie van Diest, nl. : de pensionaris en de secretaris, wier ambt eveneens levenslang was (Op. cit., blz. 419, § 5). Zij worden benoemd door de burgemeester en raadsleden tezamen (Op. cit., blz. 424, § 2).
Deze samenstelling van de magistraat kwam in voege in het jaar 1477, toen Willem, hertog van Gulik, de tot dan toe gangbare constitutie van de magistraat wijzigde. Tevoren werd de magistraat gevormd door zeven schepenen, vijf raadsleden en vier rentmeesters (Op. cit., blz. 430, § 16).
Bevoegdheid van de magistraat van Diest
In principe behoren de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht aan de magistraat van Diest of zeker aan een gedeelte van de magistraat. De huidige scheiding van de machten telde niet te Diest, zoals trouwens de gewoonte was.
De burgemeester, schepenen en raad van de stad reglementeerden door statuten, politieke ordonnanties en dergelijke het leven van gilden, ambachten, colleges, gasthuizen, godshuizen, weeskinderen, enz. (Op. cit., blz. 420, § 8). De burgemeesters zijn overigens de oppervoogden van deze corpora (Op. cit., blz. 420, § 9). Burgemeesters, schepenen en raad vaardigen tevens de ordonnanties uit waarnaar de Burgerlijke wacht zich te richten heeft (Op cit., blz. 426, § 6).
De bevoegdheid de personen te benoemen die de publieke functies moeten vervullen ligt in de handen van wet en raad.
Jaarlijks worden door hen benoemd: twee rentmeesters, vier kerkmeesters, vier Heilige Geestmeesters, twee bouwmeesters, één piertsmeester (Op. cit., blz. 420, § 6), de politiemeesters en de keurmeesters (Op. cit., blz. 420, nota 1).
Wet en raad duiden ook de twee schepenknapen, de knaap der rentmeesterij, de conciërge van het stadhuis (Op. cit., blz. 424, § 2) en de portiers der stadspoorten aan (Op. cit., blz. 424, § 4).
De officieren van justitie stellen zelf de dienaard van justitie aan. Dit gebeurt echter in overleg met de magistraat (Op. cit., blz. 422, § 3).
De burgemeesters alleen bezitten de bevoegdheid de raad evenals de magistraat samen te roepen. Zij alleen ook doen de propositie of laten deze doen door de pensionaris of de secretaris (Op. cit., blz. 422, § 12-13). Aan hen worden de sleutels der stadspoorten toevertrouwd in afwezigheid van de gouverneur of de kommandant (Op. cit., blz. 422, § 14).
De rechtspraak te Diest
Gedurende de 17e en de 18e eeuw gebeurde de rechtspraak te Diest op de volgende wijze.
Er bestonden verschillende rechtbanken.
Het tribunaal der burgemeesters, "Rol der burgemeesters" geheten, behandelde alle zaken nopens betwistingen in verband met de stadsaccijnzen, huishuur, salarissen van knechten (bodeloon) (Op. cit., blz. 510, § 7).
De schepenbank der stad Diest behandelt de burgerlijke en de criminele rechtspraak.
De burgerlijke rechtspraak wordt gevoerd voor de rol van de maandag en de rol van de donderdag.
Op de rol van de maandag wordt geprocedeerd door burgers van Diest tegen burgers van Diest, door inwoners van Diest tegen inwoners van Diest, door burgers tegen inwoners en door inwoners tegen burgers (Op. cit., blz. 510, § 3).
Op de rol van de donderdag procederen inwoners van Diest tegen niet-Diestenaren en omgekeerd (Op. cit., blz. 510, § 4).
De burgemeesters en schepenen spreken ook recht inzake alle misdaden van criminele aard bedreven door alle burgers en inwoners van Diest en dit zonder enige uitzondering of zij wonen op het gebied van de hoge of lage heerlijkheid (Op. cit., blz. 576, § 2). De zaken van deze aard worden ingeschreven op de criminele rol (Op. cit., blz. 510, § 5).
De drossaard van Diest treedt op als "officier criminel", d.w.z. hij leidt het onderzoek in de zaak en treedt tevens op als aanklager. De schout vervangt hem in zijn afwezigheid (Op. cit., blz. 576, § 1).
Ten slotte is er de vijfde rol: de rol van de schout. Daar wordt door de burgemeester en schepenen van Diest recht gesproken over alle zaken waarbij uitspattingen begaan werden tegen de wetten en de politieke ordonnantiën van deze stad en tegen de plakkaten (Op. cit., blz. 510, § 6).
De schout speelt hier dezelfde rol als de drossaard bij de criminele zaken (Op. cit., blz. 576, § 1).
De criminele zaken van gemengde aard waar dus zo wel de drossaard als de schout in aanmerking komen om de zaak te behandelen, worden door hen verdeeld (Op. cit., blz. 576, § 1). De drossaard houdt zich daarenboven ook bezig met de criminele rechtspraak buiten het stadsgebied (Zoals uit de bewaarde procesbundels blijkt).
Naast deze rechtspraak uitgeoefend door burgemeester en schepenen is er nog een rechtbank voorgezeten door de piertsmeesters. Zij behandelen alle zaken in verband met de pierts of halle en met de draperie (Op. cit., blz. 432, § 5. Een identieke situatie treft men. bv. aan te Mechelen waar dit rechtsgebied de Dekenij genoemd wordt (cfr. V. HERMANS, Inventaire des Archives de la ville de Malines, deel VIII, 1894, bl. 115-116)).
Tot 1611 bestond er ook een rol van de vrijdag (Cfr. deze Inventaris, nrs. 206-208. De einddatum 1611 is misschien niet absoluut te nemen. Nochtans noch in het Stadsarchief te Diest noch op het Algemeen Rijksarchief worden jongere akten van de rol van de vrijdag bewaard). De schepenen behandelden op die dagen zaken van burgerlijke aard. Het is echter onduidelijk of het hier gaat om betwistingen tussen burgers en inwoners van Diest alleen ofwel dat er ook betwistingen beslecht worden met vreemdelingen (Een diepgaand onderzoek van de in de desbetreffende registers behandelde zaken kan hier wellicht een antwoord op brengen). Wat nu het beroep van de vonnissen uitgesproken door de rechtbanken van Diest aangaat. Diest ging nergens " ten hoofde ". Beroep van vonnissen uitgesproken door de burgemeester en schepenen kon men alleen bij de Raad van Brabant aantekenen (Coutumes de la ville de Diest, blz. 430, § 1). Het beroep van vonnissen door burgemeesters uitgesproken gebeurde in eerste instantie bij de schepenen van Diest, in tweede instantie onmiddellijk bij de raad van Brabant (Coutumes, blz. 432, § 4).
Voor de vonnissen uitgesproken door de piertsmeesters ging men eerst in beroep bij burgemeesters en schepenen, vervolgens eveneens bij de Raad van Brabant (Courtumes, blz. 432, § 6).
Daarnaast gold Diest als hoofdbank voor de vrijheid van Lummen, en dit even zo goed voor het gebied dat Brabants was als voor het deel dat onder Loon lag (Coutumes, blz. 438, § 20).
De suppoosten van Sint-Sulpitius evenals deze van Sint-Jan Baptist genieten van het privilegium fori. Zij verschijnen in rechte slechts vóór de rechtbanken van hunne kapittels (Coutumes, blz. 440, § 2).
De begijnen daarentegen verschijnen in rechte vóór de stedelijke rechtbanken (Coutumes, blz. 440, § 3). Indien een begijn door haar geestelijke overheid veroordeeld werd om uit het begijnhof te vertrekken bezit alleen de schout het recht dit vonnis uit te voeren (Coutumes, blz. 440, § 4).
Het laathof van Tongerlo
Binnen het gebied van de stad Diest lag een gebied dat toebehoorde aan de abt van Tongerlo. Hij was de lagere grondheer. Hem kwamen de cijnzen toe van de huizen en gronden gelegen onder de jurisdictie van dit laathof (Coutumes, blz. 432, § 7). Dit laathof schijnt geen aaneengesloten gebied te vormen binnen het grondgebied der stad zoals dat bv. met zekere laathoven binnen de stad Mechelen of binnen de stad Tienen vermoedelijk het geval geweest is (voor Mechelen en Tienen zijn deze gevolgtrekkingen gesteund op eigen onderzoek), al ligt het grootste deel van de onder dit laathof ressorterende gronden in het centrum der stad. (De gronden en huizen toebehorend aan het Laathof van Tongerlo waren praktisch uitsluitend gesitueerd in het centrum van de stad: a) aan de Zoutstraat: 6 huizen, b) aan de Pottenmarkt (helemaal rond de Sint-Sulpitiuskerk, nl. Cleynaertstraat en een deel van de Markt, gelegen ten zuiden van de Sint-Sulpitius): 8 huizen, plus een deel van een huis achteraan. Deze huizen zijn nu gedeeltelijk verdwenen, daar enkele huizen die vastgebouwd waren aan de absis van de Sint-Sulpitiusker afgebroken werden. c) aan de Linnenakenmarkt (het deel van de huidige Koning Albertstraat tussen de Halle en de Suikerpotstraat): 7 huizen. d) aan de steenweg (huidige Koning Albertstraat): 3 huizen. e) aan de Cabaretstraat: 2 huizen. f) aan de Zuivel-markt : 2 huizen. g) aan de Paardenstraat en de Varkensmarkt (heden respektievelijk Eg. Alenusstraat en Kardinaal Mercierstraat): 8 huizen, een soldatenhuis, de hof op de Lierenberg, 2 schuren. h) aan de Putterstraat (aktueel het deel van de Leuvensestraat tussen de Ketelstraat en de Eg. Alenusstraat): 1 stal, het poortje van een huis, 1 schuur, 6 huizen (zuidzijde), alle huizen langs de noordzijde van de Putterstraat, de berg buiten de Putterstraat (verlengstuk van de Lierenberg vermoedelijk). i) aan de Beverestraat (aktueel de Hasselstraat): van de poort af tot aan de Putterstraat (niet juist bepaald). j) alle hopaanplantingen tussen het Klooster der Celzusters en de Warande. k) een halve bunder beemd behorend aan het Klooster van Mariëndaal; anderhalve bunder beemd gelegen in de " Merchbeemden ". Behoudens de onder i), j) en k) liggende percelen ligt alles dus ongeveer in het centrum der stad. Dit alles volgens Inventaris, nr 2.711 (ca. 1700) en tevens volgens Inventaris 2.719 (18e eeuw)).
Buiten de zakelijke jurisdictie over huizen en gronden bezat het Laathof van Tongerlo ook de personele rechtspraak over de inwoners en bezitters van erven cijnsplichtig aan het Laathof (Cfr. Coutumes, blz. 432, § 8). Deze personele jurisdictie schijnt beperkt te zijn tot betwistingen over willige rechtspraak (Althans een vluchtige ontleding van de Rol van het Laathof van Tongerlo over de jaren 1734-1765 (Inventaris, nr. 2.705) schijnt dit aan te tonen).
Beroep van de uitspraak gedaan door meier en laten kon in eerste instantie aangetekend worden bij de schepenen van Diest, in tweede instantie aanstond bij de Raad van Brabant (cfr. Coutumes, blz. 432, § 9).
De betekenis van de naam Diest
Over de betekenis van de naam Diest is men het niet eens. Volgens Föstemann-Jellinghaus zou een persoonsnaam Dindo of Tinto aan de basis liggen (E. FORSTEMANN, Altdeutsches Namenbuch, zweiter Band: Orts- und sonstige geographische Namen, 3e uitgave door H. JELLINGHAUS bewerkt, Bonn, 1913, kol. 712-713).
Van de Belgische etymologen houden zich Mansion en Carnoy met het probleem bezig. Mansion beperkt er zich toe te verklaren dat het afkomstig is van het vóórgermaanse woord deus-, waarvan de betekenis onzeker is (J. MANSION, De voornaamste bestanddelen der Vlaamse plaatsnamen, Brussel, 1935, blz. 32. NOMINA GEOGRAPHICA FLANDRICA, STUDIEN III). Ook voor Carnoy is het woord van pregermaanse aard. Hij is echter de enige die zich waagt aan een volledige interpretatie. Naar zijn mening is de benaming Diest verwant met de Belgische plaatsnaam Dison en met Diosaz, naam van een rivier in Savoie. Beide laatste woorden werden samengesteld met de Keltische woorden * diva + * usso, nl. heilig + water. Diest bevat eveneens beide componerende woorden plus het achtervoegsel *-ate of *-ta. Diest zou bijgevolg " heilige rivier " betekenen (A. CARNOY, Dictionnaire étymologique du nom des communes de Belgique, Leuven, 1939, blz. 143).
De oudste vermelding van Diest
Vele auteurs houden het bij de stelling dat Dispargum vermeld in de Historica Francorum geschreven door Gregorius van Tours en waar Chlodio, voorganger van Clovis, verblijf hield te identificeren is met Diest ([E. VAN EVEN], Geschiedenis der stad Diest, blz. 49-67).
Alleen al om zuiver etymologische redenen is het onmogelijk deze visie bij te treden (L. PH[ILIPPEN], Het Dispargum vraagstuk, Diest, 1902, verwerpt de identifikatie Dispargum - Diest eveneens, echter niet op grond van etymologische redenen), immers de labiale p kan onmogelijk langs de normale taalevolutie in de dentale t veranderd zijn.
De volgende vermelding van Diest zou dagtekenen uit het jaar 838. Men steunt zich daartoe op een diploma uit het jaar 838, gepubliceerd door A. Miraeus (A. MIRAEUS, Opera diplomatica et historica, tweede uitgave, Brussel, 1723, I, blz. 499). Ondervinding leert dat Miraeus, ondanks zijn soms gigantisch werk, juist daardoor fouten beging en vooral zekere dingen zelf interpreteerde zonder daartoe vaste gronden te hebben. Hij komt daardoor tot bona fide interpolaties in zijn akten. Dit wordt bewezen waar men de originele akte of ten minste zeer dicht bij het origineel staande kopieën bezit om controle uit te oefenen. Aldus voegde hij in het Verdrag van Meersen uit het jaar 870 bij Malinas dat er in voorkomt ad Demeram, bij Ledi eveneens ad Netham (Cfr. J. VERBEEMEN, De vroegste geschiedenis van Mechelen, in TIJDSCHRIFT VOOR FOLKLORE EN GESCHIEDENIS, XVI, 1953, blz. 70-74). Men staat bijgevolg enigszins wantrouwend wanneer een akte door hem overgeleverd werd. Aldus vindt men in de hier van belang zijnde tekst het volgende: " dono rem proprietatis in loco nunc a parte Hasnoch super fluvio Merbate in pago Hasbaniensi sive Diestiensi ".
De mogelijkheid bestaat dat " sive Diestiensi " werkelijk in de door hem geziene akte voorkwam. Maar ... het " sive Diestiensi " werd gedrukt in dezelfde letter als pago Hasbaniensi, waar " ad Demeram " en " ad Netham " cursief gedrukt werden zonder dat hij nochtans enige verdere uitleg over die cursieve letter geeft. Nochtans de oudste kopieën, dagtekenend van de 10e eeuw vertonen die interpolatie niet (Ibidem, blz. 70). Men zou dus moeten besluiten dat " sive Dienstiensi " meer krediet heeft. Maar Diestiensi lijkt erg op de latere grafie van Diest (Waar in de akte uit het jaar 900 (Cfr. blz. XVII) Dioste zou voorkomen), zodat men toch een gevoel van onbehagen niet kan onderdrukken als men het leest. Misschien is het toch een interpolatie. Vermits Miraeus hoegenaamd geen eenvormigheid in zijn werk heeft lijkt sive Diestiensi verdacht. Het is bijgevolg moeilijk om wetenschappelijk te verantwoorden dat " Diestiensi " ooit in de originele akte zou gestaan hebben, vermits ernstige redenen aanleiding geven tot twijfel.
Het lijkt daarom veiliger, wat men er ook van zegge ([VAN EVEN], op cit., blz 94, drukt zich men enige reserve uit), liever een charter van 5 januari 900 " actum Dioste " als eerste zekere vermelding aan te nemen (Dit diploma werd uitgegeven door S. BORMANS en E, SCHOOLMEESTERS, Cartulaire de l'Eglise Saint-Lambert de Liège, I, Brussel, 1893, blz. 9-10. KON. COMM. VOOR GESCHIEDENIS, reeks in -4°). Ofschoon ook daar voor het woord Dioste eer een aanvangs-t verwacht zijn (Immers, van de woorden Demer en Dender treft men nog veel later vormen aan die beginnen met aanvangs-t. Aldus voor Dender vindt men nog tot in 1271 de grafie Tenerae (cfr. A. CARNOY, Origines des noms des communes de la Belgique, Leuven, 1948, I, blz. 161: Dender, en J. MANSION, De voornaamste bestanddelen der Vlaamsche plaatsnamen, Brussel, 1935, blz. 155. NOMINA GEOGRAPHICA FLANDRICA, III)). Dit diploma van Koning Zwentibold kan dus wel de eerste vermelding van Diest bevatten.
Verder haalt men als oude vermelding van Diest aan een giftbrief met betrekking tot de stichting der abdij van Vlierbeek in het jaar 1125 waar Arnold van Diest getuige zou geweest zijn (Aldus [VAN EVEN], op. cit., blz. 73). Mogelijk. A. Miraeus is de enige bron. In zijn Opera diplomatica (A. MIRAEUS, op. cit., I, blz. 90), kan men met de beste wil nochtans slechts een s[igillum] de Arnulphi de Oppenthorp ontdekken (Ibidem, blz. 90, kol. 2; eveneens A. MIRAEUS, Codex donationum piarum, Brussel, 1624, blz. 265). Misschien is het toch Arnold van Diest. Meer zekerheid biedt het diploma waarin Albertus II, prins-bisschop van Luik een geschil oplost tussen Arnold van Diest en de abt van Sint-Truiden. Door pauselijk voorrecht had deze laatste het recht één obool per haard te Diest te eisen (Niet alleen de bevolking van Diest moest dit recht betalen. Bovendien waren de inwoners der toenmalige dekenijen Zoutleeuw, Sint-Truiden en Geldenaken dit recht verschuldigd (cfr. Chronicon Diestense, uitgegeven door R. RAYMAEKERS, in HANDELINGEN DER KON. COMM. VOOR GESCHIED., 3e reeks, 2e deel, 1861, blz. 447)). De Diestenaars zijn daar niet mede akkoord en gedurende jaren is de kerkban over hen uitgesproken. Tot ten slotte Albertus II het geschil oplost met te verordenen dat Diest voortaan globaal tien schellingen per jaar zal afdragen aan de abdij van Sint-Truiden. Beide partijen stemmen in (De tekst van dit diploma bleef bewaard in afschrift, éénmaal in het Stadsarchief te Diest, 1e roodboek, f° 73, een tweede maal in het Fonds der stad Diest bewaard op het Algemeen Rijksarchief te Brussel, cfr. deze Inventaris nr. 2.984). Wat pleit voor de echtheid van dit diploma is dat in 1711 Diest (Cfr. Inventaris, nr. 2.984). zich nog gebonden achtte door die uitspraak. Het bewijs is natuurlijk niet afdoende. Maar hier bevindt men zich tot voor de eerste maal op vrij vaste grond. Te meer dat de keuze waardoor de communitas van Diest ingesteld wordt door de hertog van Brabant gegeven wordt op 6 februari 1229 (n.s.) en de authenticiteit van dit document wel onbetwistbaar schijnt (Het origineel ervan bevindt zich te Diest in het Stadsarchief. Gepubliceerd o.a. door J.F. WILLEMS, De Brabantsche Yeesten of Rijmkroniek van Brabant, door Jan de Klerk van Antwerpen, Brussel, 1839, blz. 630-631. KON. COMM. VOOR GESCHIED., reeks in -4°, en in het Chronicon Diestense, blz. 399. Weliswaar zou J.B. Gramaye nog een diploma gezien hebben gedagtekenend uit het jaar 1200 waarin Diest vermeld werd. De grafie was " Dist ". Cfr. J.B. GRAMAYE, Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae, Leuven-Brussel, 1708, Kapittel: Lovanium, Brabantiae metropolis cum suo territorio, blz. 65, kolon 1, nota (1)). Deze keure van de communitas of libertas van Diest bevat overigens kenschetsende beschikkingen waardoor steden zich onderscheiden van het omringende platteland. De bijzonderste zijn: 1 alle burgers van Diest worden geoordeeld door de schepenen van Diest en 2 een burger van Diest kan een ander burger van Diest slechts te Diest voor het gerecht dagen. Rond die tijd, dus ca. 1140-1230, krijgt men tastbaardere gegevens over Diest, die analogisch bekeken zeker geloofwaardig te noemen zijn.
Mogelijk zijn alle of enkele andere gepretendeerd vroegere vermeldingen van Diest niet te verwerpen, maar de tastbaarheid van hun reële waarde is zeer moeilijk te bepalen. En zeker voorlopig althans wenst deze auteur zich te beperken tot wat hem zeker lijkt of minstens waarschijnlijk. Immers voor speculatie op dan toch dubieuze gegevens ontbreekt hier zeker de tijd en de plaatsruimte. Overigens zal men toch steeds voor de andere gegevens in het domein van de hypothese moeten blijven.
Binnen het hertogdom Brabant vormde de heerlijkheid Diest en Zichem, waarin de steden Diest en Zichem met de omliggende plattelandsgemeenten lagen, een iets of wat afzonderlijke eenheid, nl. een baanderij (Oorspronkelijk bezaten de heren van Diest alleen de heerlijkheid Diest. Thomas II, heer van Diest, kocht op het einde der XIVe eeuw ook de heerlijkheid Zichem (cfr. [E. VAN EVEN], Geschiedenis der stad Diest, Diest, 1847, blz. 138)). Deze heerlijkheid had haar eigen heren die oorspronkelijk te Diest verbleven (De heren van het eerste stamhuis, uitgestorven in de XVe eeuw, woonden vermoedelijk eerst op de Allerheiligenberg, later op de Warande (cfr. D. du BOIS, Diest, blz. 27-28). De heren van het tweede stadhuis, dit van Nassau, woonden niet meer te Diest (Ibidem, blz. 27)). Het is echter moeilijk uit te maken of de historisch bekende heren van Diest door de hertog van Brabant zelf met deze heerlijkheid beleend werden ofwel allodiale heren waren die achteraf het oppergezag van de hertog van Brabant hebben moeten erkennen (Cfr. [E. VAN EVEN], Op. cit, blz. 95-96. Misschien wijst het feit dat Jan III, hertog van Brabant, op 27 septemer 1335 erkent dat de heer en de stad van Diest niet onderworpen zijn aan gelijk welke zetting voor oorlog, ridderschap, huwelijk, enz., op de erste mogelijkheid (cfr. Inventaris, nr. 11). Mogelijk zouden de heren van Diest misschien met de heren van Breda kunnen vergeleken worden. Deze heren hadden eveneens een vrij zelfstandige positie binnen het hertogdom Brabant (cfr. F.F.X. CERUTTI, De vorming der stad, in GESCHIEDENIS VAN BREDA; de Middeleeuwen, Tilburg, 1952, blz. 28-29), alhoewel bij de heren van Breda de stelling aanvaard wordt dat ze omwille van verwantschap met de hertogen zulke zelfstandige positie zouden gehad hebbzen (Ibidem, blz. 29)). Zij bezaten in alle geval de hoge en de lage rechtspraak ([VAN EVEN], Op. cit., blz. 95).
De historisch gekende heren van Diest behoren tot twee huizen. Een vertegenwoordiger van het eerste, waarvan de oorsprong dus onbekend is, wordt voor de eerste maal vernoemd in het jaar 1099. Hij wordt vermeld in het Chronicon abb. sancti Trudonis. Zijn naam is Otto (Ibidem, blz. 96). Dit eerste stadhuis gaat in mannelijke lijn tot 1432 voort (Ibidem, blz. 138). Daarna in vrouwelijke lijn tot 9 maart 1479, wanneer het door het overlijden van Isabella van Nassau uitsterft ([VAN EVEN], blz. 156). Haar echtgenoot, Willem van Gulik, verkocht de heerlijkheid in 1499 aan Engelbert van Nassau (Ibidem, blz. 158).
Onder dit eerste stamhuis groeide Diest uit. De stad met haar instellingen en de voornaamste gebouwen is gedurende hun regering ontstaan. De namen der heren van Diest van deze eerste stam alsmede hun respectievelijke regeringsjaren zijn de volgende:
Otto : 1099-1130 (Ibidem, blz. 96-97).
Arnold I : 1130-1143, zoon van Otto (Ibidem, blz. 97-103).
Arnold II : 1143-1202 (Ibidem, blz. 103-107).
Arnold III : 1202-1230 (Ibidem, blz. 107-111), zoon van Arnold II (Ibidem, blz. 106).
Arnold IV : 1230-1258, zoon van Arnold III (Ibidem, blz. 111-117).
Arnold V : 1258-1296 (Ibidem, blz. 117-122), zoon van Arnold IV (Ibidem, blz. 115).
Geraard : 1296-1333 (Ibidem, blz. 122-128), zoon van Arnold V (Ibidem, blz. 121).
Jan : 1333-1340 (Ibidem, blz. 128-131), zoon van Arnold V, broeder van Geraard (Ibidem, blz. 128).
Thomas I : 1340-1349 (Ibidem, blz. 131), zoon van Arnold V, broeder van Geraard en Jan (Ibidem, blz. 131-132).
Hendrik : 1349-1385 (Ibidem, blz. 132-138), zoon van Thomas I (Ibidem, blz. 132).
Thomas II : 1385-1432 ([VAN EVEN], blz. 138-146), zoon van Hendrik (Ibidem, blz. 137).
Johanna I : 1432-1455 (Ibidem, blz. 147-150), kleindochter van Thomas II (Ibidem, blz. 147), gehuwd met Jan van Loon, heer van Heinsberg (Ibidem, blz. 147).
Johanna II van Loon, dochter van Jan van Loon en Johanna I (Ibidem, blz. 150), gehuwd met Jan van Nassau (Ibidem, blz. 151). Zij regeerde van 1455 tot 1472 (Ibidem, blz. 150-154).
Isabella van Nassau, dochter van Jan van Nassau en Johanna II van Loon (Ibidem, blz. 154). Zij huwde met Willem van Gulik (Ibidem, blz. 155). Isabella van Nassau regeerde van 1472 tot 1479 (Ibidem, blz. 155-156).
Johanna van Nassau, dochter van Jan van Nassau en Johanna II van Loon (Ibidem, blz. 154). Zij verkocht de heerlijkheid aan Willem van Gulik, echtgenoot van Isabella van Nassau (Ibidem, blz. 156). Hij regeerde van 1479 tot 1499 (Ibidem, blz. 156-158), toen hij op zijn beurt de heerlijkheid verkocht aan Engelbert van Nassau, heer van Breda (Ibidem, blz. 158).
De voornaamste feiten voorgevallen gedurende de periode der regering van deze eerste familie van Diestse heren zijn:
1. In 1142 treedt Arnold I op als bemiddelaar tussen de inwoners van Diest en de abt van Sint-Truiden nopen het recht dat deze laatste heeft om een jaarlijkse belasting van elke haardstede te eisen ([VAN EVEN], blz. 97-98, Inventaris, nr. 2.984. Cfr. het hoofdstuk gewijd aan " De oudste geschiedenis van Diest ", blz. XVII-18).
2. Onder Arnold III, in 1228, verleende Hendrik I, hertog van Brabant, stadsrecht aan Diest (Ibidem, blz. 109-110. Cfr. eveneens het hoofdstuk gewijd aan " De oudste geschiedenis van Diest ", blz. 18).
3. Arnold IV huwde met Bertha of Bertranda, erfgename van Geraard, burggraaf van Antwerpen. Op deze wijze verkregen de heren van Diest het burggraafschap van Antwerpen (Ibidem, blz. 111).
Het tweede stamhuis van de heren van Diest ontstaat door de verkoop van de heerlijkheid van Engelbert van Nassau in 1499. De heren van Nassau, sedert 1544 van Oranje-Nassau, bleven tot het einde van het Oud regime, in 1794, onafgebroken in het bezit van Diest (Ibidem, blz. 169-226. De volgende personen uit het huis van Nassau en Oranje-Nassau waren heer van Diest: Engelbert van Nassau (1499-1504), Hendrik van Nassau (1504-1538), René van Châlon (1538-1544), Willem I van Oranje-Nassau (1544-1582), Philips-Willem van Oranje-Nassau (1582-1618), Maurits van Oranje-Nassau (1618-1625), Frederik-Hendrik van Oranje-Nassau (1625-1647), Willem II van Oranje-Nassau (1647-1650), Willem III van Oranje-Nassau, koning van Engeland (1650-1702), Jan-Willem Friso van (1711-1751), Willem V van Oranje-Nassau (1751-1795). Voor het leven van Diest zelf waren zij van minder belang, aangezien zij niet meer in de stad verbleven zoals de heren van het eerste stamhuis over het algemeen wel gedaan hadden. Daarbij kwam nog dat Diest slechts één deel van de talrijke bezittingen der familie Oranje-Nassau vormde. De heren afkomstig uit deze familie waren bovendien als stadhouders van Holland, etc., veel meer in beslag genomen door de politiek van de afgescheiden Noord-Nederlandse provinciën.
Het ambachtswezen
Te Diest waren acht naties of grote ambachten waarin ca. 20 ambachten begrepen waren:
de eerste natie bevatte de vleeshouwers en vetters (vetteweiders),
de tweede de smeden, wevers en ververs,
de derde de brouwers, bakkers en kruiwagenaars,
de vierde de kremers, barbiers en steenmetsers,
de vijfde de droogscheerders, timmerlieden en vollers,
de zesde de lakenmakers, loesmakers en pelsers,
de achtste de legwerkers, fruiteniers of landwinners en strodekkers (F. DI MARTINELLO, Diest in de 17e en 18e eeuwen: geschiedkundige bijdragen, Gent - Diest, 1897, blz. 224-225).
Buiten deze ambachten vindt men er nog wel andere vermeld: zakdragers, velploters, huidvetters, pottenbakkers (Ibidem, blz. 241, nota (1)), houtbrekers (Cfr. Inventaris, nr. 1.666).
Origineel moet zeker zoals voor zoveel andere Brabantse steden het lakenmakersambacht het voornaamste der stad geweest zijn. Men bedenke slechts dat de zaken die de lakenmakerij aangingen voor eigen rechtbank, nl. de piertse, beslecht werden (Cfr. het hoofdstuk over de Instellingen, blz. XI). Maar zoals in alle Brabantse steden zal ook te Diest de draperie weggekwijnd zijn.
In de 17e en 18e eeuw, zo het niet reeds vroeger was, bemerkt men de strekking om het meesterschap in een ambacht minder bereikbaar te maken. De middelen daartoe zijn velerlei. Er is het verhogen van het bedrag waardoor men meester in een ambacht wordt. Soms kan men ook langs de proef om moeilijkheden veroorzaken. Ten slotte kan men zonder meer overgaan tot de toestand van gesloten ambacht, wat wil zeggen dat de mogelijkheid meester te worden praktisch alleen nog bestaat voor zonen en schoonzonen van personen die dit ambacht uitoefenden.
Tot de toestand van gesloten ambacht schijnen te Diest alleen de beenhouwers overgegaan te zijn. Immers in hun voorwaarden om opgenomen te worden stond een voor een gesloten ambacht zeer kenschetsend artikel: men moet geboren zijn van ouders die het ambacht uitgeoefend of gekocht hadden (DI MARTINELLI, Op cit., blz. 226. Een betwisting nopens het uitoefenen van het beenhouwersambt te Diest ingevolge dit artikel van hun reglement treft men aan in deze Inventaris, nr. 600). . Een gevolg hiervan was dat beenhouwersweduwen herhaaldelijk last ondervonden om het ambacht van hun man voort te zetten, o.a. in 1692 - 93 en 1773 (Cfr. Inventaris, nrs. 820 en 1.938), tot ten slotte op 13 oktober 1776 bij ordonnantie aan beenhouwersvrouwen en -weduwen toegelaten werd het ambacht van hun man uit te oefenen (Inventaris, nr. 2.725). Zelfs een man gehuwd met een beenhouwersdochter kan vanwege de dekens in 1720 geen toelating bekomen het ambacht te doen (Inventaris, nr. 1.293). De overige ambachten schijnen zich eerder aan het principe te houden om door andere middelen het meesterschap moeilijker bereikbaar te maken, dit o.a. door de verhoging van het inkomgeld dat voor alle ambachten sedert 10 februari 1749 vastgesteld was (DI MARTINELLI, Op cit., nota (1). De aanleiding tot deze verhoging bestaat erin dat de stad Diest haar door de Oostenrijkse successieoorlog van 1740-1748 in het slop gebrachte stadsfinanciën wil saneren vermits twee derden der verhoging de stadskas ten goede komen). De ambachten die de hoogste toename vertoonden waren de brouwers wier meestergeld vijfvoudig was toegenomen (van 12 tot 60 gulden), daarna de beenhouwers, kremers, velploters en huidvetters die allen het oude inkomgeld met 3 à 4 keer verhoogd hadden. Het inkomgeld voor elk dezer ambachten bedroeg nu 40 à 42 gulden waar men voordien 12 of 13 gulden vroeg. Van de overige ambachten bedroeg alleen het inkomgeld bij de timmerlieden het drievoudige van vroeger. Alle andere ambachten hielden het bij verhogingen die plus minus het dubbel bereikten.
Andere tekenen die wijzen op de strekking naar de afsluiting van het meesterschap voor buitenstaanders zijn nog dat in de 18e eeuw de chirurgijns en barbiers een rekest aan de magistraat van Diest richten opdat de knechten der chirurgijnsweduwen voortaan een proef zouden moeten afleggen (Inventaris, nr. 2.733) en een rekest van het landwinnersambacht van ca. 1700 om hun ambachtsreglement zo te wijzigen dat alle inwoners die zich bezighouden met de verkoop van hof- en huisvruchten, gewonnen op gronden door hen in huur gehouden of ook zulke vruchten door hen gekocht, zullen verplicht zijn het landwinnersambacht te kopen (Inventaris, nr. 2.743. Ofschoon hier ook de mogeljkheid bestaat dat men het terrein van het kremersambacht wil beperken).
De economische geschiedenis van Diest
Een studie van de economische geschiedenis van Diest kan binnen dit bestek vanzelfsprekend slechts beknopt zijn en het is over het algemeen moeilijk om op details in te gaan.
Klaarblijkelijk was de basis waarop het economisch leven van Diest in de Middeleeuwen, inzonderheid dan de 13e en 14e eeuw, gebaseerd op de draperie. Verschillende aanduidingen in die richting zijn te vinden. Het bouwen van een lakenhalle vóór 1346 (Vóór 1346 vermits dan de oude lakenhalle zal vervangen worden door een nieuwe en grotere (Cfr. Inventaris, nr. 19)), de ordonnantie op het statuut van de draperie uit het jaar 1333 (J. VANNERUS, De Keure der wollewevers van Diest van 1333, in VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE, 1906, blz. 677-702. Origineel onder nr. 2.772 van deze inventaris) , de rechtspraak der piertmeesters (Cfr. Inleiding, hoofdstuk gewijd aan de Instellingen, blz. XI. Het belang der draperie blijkt tevens uit een diploma van 4 februari 1343 (n.s.) waarin Thomas, heer van Diest, aan de stad Diest het recht geeft de gildedekens aan te stellen en om de stadsfinanciën te spijzen grotendeels op de inkomsten der draperie beroep gedaan wordt (Inventaris, nr. 18).
Zoals elders is deze draperie aan het verkwijnen gegaan. Vermoedelijk zal dit verval vooral in de 15e eeuw zijn beslag gekregen hebben.
Ondertussen werd er natuurlijk naar nieuwe bronnen gezocht om het economisch leven van de stad nieuw leven in te blazen. Of de 16e eeuw gunstig geweest is voor de Demerstad valt te betwijfelen vermits Diest wel de algemene lijn van de Brabantse economische evolutie zal gevolgd hebben, die minder gunstig is (J.A. VAN HOUTTE, Onze zeventiende eeuw " Ongelukseeuw "?, Brussel 1953, blz. 15-17. Mededelingen Kon. Vl. Acad. Wetensch., Lett. en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, XV, 1953, nr. 8).
Wat er ook van zij na de harde tijden van de godsdienstoorlog in onze gewesten heeft de Diestse economie in brede trekken ongeveer het volgende uitzicht aangenomen.
Diest pretendeert van 1585 af sedert zeer oude tijden een recht op de paardenstapel in Brabant te bezitten (Cfr. Inventaris, nr. 3.002). Herhaalde malen gedurende de 17e eeuw moet de stad dit privilege verdedigen, maar steeds wordt zij in dit recht, voor zo ver het ingevoerde paarden betreft, bevestigd door de uitspraken van de Raad van Brabant (Cfr. Inventaris, nrs. 2.936, 2.937, 3.002, 3.005, 3.006, 3.007). Het belang van deze stapel mag zeker niet onderschat worden. Voor een vrij groot deel van de Diestse bevolking moet dit een bron van inkomsten geweest zijn. Officieel bijgehouden maar zeker niet volledige cijfers geven voor de periode 1663-1671 aan dat te Diest 15.970 paarden de stapel passeerden (Cfr. Inventaris, nr. 2.945). De hardnekkigheid waarmede Diest dit recht verdedigt wijst daarenboven ten minste gedeeltelijk op de grote waarde die de stad er aan hecht. In de 18e eeuw blijft deze paardenhandel bestaan (Cfr. Stadsarchief Diest, register nr. 24 en Inventaris, nrs. 2.970, 2.974).
Een voornaam aandeel in het financiële leven moet ook de bierbrouwerij gehad hebben. Althans indien men geloof mag hechten aan de beweringen van de Diestse stadsmagistraat. Zij zou rond 1700 de voornaamste nijverheid van de stad geweest zijn (F. DI MARTINELLI, Op. cit., blz. 132-154. Deze bewering wordt nochtans geuit in een proces door Diest tegen Leuven ingespannen om vermindering van de belastingen op het bier te bekomen. Cfr. ook Inventaris, nr. 2.803). Nochtans was deze nijverheid van oudsher in de stad gevestigd. Men vindt immers reeds een stadspaanhuis vermeld in het testament van Thomas II, heer van Diest, opgesteld in 1395 (Stadsarchief Diest, charter nr. 55). In 1686 waren en 13 brouwers (Ibidem, register 31 A), cijfer dat, in 1711, 18 geworden was (Ibidem, bundel brouwers. Nutteloos te zeggen dat hiermede alle brouwers bedoeld worden, ook deze die inhet stadspaanhuis brouwen zijn er in begrepen). In 1747 waren er 20 brouwers die beschikten over 22 brouwketels (Stadsarchief Diest, register 31 B). In 1755 zijn het er 15 (A.R.A., Fiskaal Officie van Brabant, register nr. 367). Daarnaast bestaat er het stadspaanhuis, waar personen die niet beschikten over een eigen brouwerij bier konden brouwen.
Het Diesters bier werd uitgevoerd naar de Kempen, de Meierij van Den Bosch en de Baronie van Breda (Stadsarchief Diest, register 31 A. Deze uitspraak werd gedaan in 1686). Ca. 1775 vormde het bier met jenever en kousen een der drie voornaamste handelsproducten van Diest (F. DI MARTINELLO, Op. cit., blz. 253).
In de jaren 1585-1715 was Diest vestings- en garnizoensstad geworden (Ibidem, passim). Dit garnizoen was een bron van veel kommer voor de bewoners, daar vooral in oorlogstijd een zeer groot deel van die soldaten bij de bewoners ingekwartierd werden en daar op kosten der stad vertoefden (Ibidem, passim). Langs de andere kant moet de stedelijke bedrijvigheid er toch wel iets bij gewonnen hebben, daar deze soldaten zich toch een aantal producten te Diest zelf aanschaften.
Met al dat was Diest in de 18e eeuw toch ten zeerste achteruitgegaan. Geen nieuwe industrieën werden er opgericht (Een zekere Joannes Le Clercq had te Diest een bedrijf opgericht om potassium te vervaardigen. Het sukses bleef echter uit en de man was met de noorderzon vertrokken. Dit gebeurde ca. 1780 (cfr. Inventaris, nr. 2.310)) en eerst laat, nl. ca. 1780, kreeg Diest verbinding door middel van steenwegen met Leuven en Aarschot (Cfr. F. DI MARTINELLI, Op. cit., blz. 253). In 1755 is plus minus één derde der Diestse bevolking op steun aangewezen van de Tafel van de Heilige Geest (Cfr. blz. X18, nota (6)).
Deze algemene achteruitgang wordt geïllustreerd door de evolutie van het bevolkingscijfer van Diest in de loop der eeuwen. In 1436 zou Diest wellicht een 7.000 inwoners geteld hebben. Een eeuw later in 1526 kan men dit cijfer nog schatten op 4.500 (Deze schattingen zijn gebaseerd op de cijfers der haarden vermeld bij J. CUVELIER, Les dénombrements de foyers en Brabant (XIVe - XVIe siècle), Brussel, 1912, I, blz. 434-435 - KON. COMM. GESCH., reeks in 4°). In 1784 was dit gestegen tot 5.368 (A.R.A., Privéraad, Oostenrijks tijdvak, nr. 1.339 A). Dit laatste cijfer mag slechts gezien worden als exponent van de toenmalige algemene bevolkingstoename in Brabant (A. COSEMANS, De bevolkign van Brabant in de XVIIe en 18e eeuw, Brussel 1939, blz. 224, KON. COMM. GESCH., reeks in 8°).
Wat de Inventaris zelf betreft. Hij bevat het archief der heren van Diest en tevens het stadsarchief voor zo veel beiden bewaard worden op het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Op zichzelf betekent dit dat het haast uitsluitend door juridische bronnen is samengesteld.
Nochtans werden in het archief der stad ook een aantal stukken gevonden die een louter administratieve waarde blijken te hebben. Een zeker aantal daarvan kunnen ondanks alles behoord hebben tot bronnen van juridische aard, in casu procesbundels. Het bleek echter uiterst moeilijk ze met zekerheid daaraan toe te wijzen. Een zeker deel is gewis op een andere manier, die dikwijls niet meer te achterhalen is, op het Algemeen Rijksarchief beland . Wat daar ook van zij. Deze stukken van administratieve aard zijn behoudens enkele uitzonderingen steeds losse stukken.
Dit alles heeft de indeling van de Inventaris bepaald.
Er is eerst het archief der heren van Diest dat in hoofdzaak teruggaat op de vroegere in handschrift overgeleverde Inventaire des Domaines de Diest et Sichem ayant appartenu au Prince d'Orange door F.F. WOUTERS.
Het was in dit geval niet altijd mogelijk om een betrouwbare concordantietafel op te stellen daar de vaagheid van laatstgenoemde "Inventaire..." geen juiste omschrijving toeliet. Nochtans werd dit archief reeds vroeger in de Schepengriffies, Arrondissement Leuven, ingeschakeld . Een tweede component van dit archief werd gevormd door het chartrier in 1845 uit Düsseldorf overgebracht .
Het archief der stad bestaat uit een heel aantal nummers van de Schepengriffies, Arrondissement Leuven tot nu toe onder die hoofding op het Algemeen Rijksarchief bewaard.
Voor de registers is een concordantietafel zeer gemakkelijk op te stellen. Voor dossiers (procesbundels) heeft een concordantietafel niet de minste zin, vermits de aanduidingen te vinden in de inventaris deze schepengriffies veel te vaag zijn om ze daartoe te kunnen gebruiken. Immers de procesbundels waren in een zulkdanige chaotische toestand aan het Algemeen Rijksarchief overgeleverd dat in vele gevallen de verschillende elementen moeizaam moesten bij elkaar verzameld worden omdat ze over verschillende dossiers verspreid waren. Deze arbeid is misschien niet altijd lonend geweest.
Een eerste hoofdstuk omvat bijgevolg alles wat kan geklasseerd worden onder de benaming: Archief der heren van Diest. Een tweede en heel wat uitgebreider gedeelte omvat het juridische gedeelte van het archief der stad Diest, dat in de Franse periode op het Algemeen Rijksarchief gedeponeerd werd. Ten slotte bleven er de stukken over, waarvan het verband met het juridisch archief niet uit te leggen was en die op zichzelf beschouwd eerder een administratief karakter hebben. Zij werden in een derde hoofdstuk ondergebracht: Verspreide stukken, waarin alles alfabetisch volgens onderwerp werd gerangschikt, vermits een ander systeem geen zin had. Binnen elk dier tref woorden werd nog getracht zo mogelijk de stukken die betrekking konden hebben op een zelfde onderafdeling bijeen te brengen .
De procesbundels konden niet verdeeld worden over de verschillende rechtbanken die er te Diest bestonden. Slechts sporadisch was de rechtbank, waarvoor het proces gevoerd werd, aangeduid. Waar dit het geval was werd dit in nota vermeld. Voor het overgrote deel der procesbundels kon dit echter niet vastgesteld worden. Men was dus wel genoodzaakt geen scheiding door te voeren.
Aan het slot van deze inleiding op de inventaris zelf is het ons een uiterst aangename plicht onze dank uit te drukken aan de heer Algemene Archivaris, Prof. Dr. Et. Sabbe. Zijn dynamische leiding en zijn, ondanks drukke ambtsbezigheden, steeds grote bereidwilligheid lieten de publicatie van deze Inventaris toe.
Daarnaast moeten wij onze zeer oprechte dank betuigen aan de heer G. van der Linden, huidig stadsarchivaris van Diest, die altijd trachtte de vragen, van welke aard zij ook waren, te beantwoorden die in de loop van ons werk opgerezen waren.
De inventaris is van de hand van J. Verbeemen (1961). De retroconversie gebeurde door Ilse Geudens; Marc Carnier zorgde voor een laatste redactie.
Origineel op perkament, zegel gebroken. Dit gescide in den jare ons Heren dat men scrijft M°, C°C°C° ende I jaer, 'tsaderdaechs na sente Peters ende sente Pauwelsdach apostele. | 1 | Jan II, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, bevestigt dat Geraard, heer van Diest en burggraaf van Antwerpen, al de goederen van Neerlinter die hij in leen houdt van de hertog voort te leen gaf aan Arnold van Linter. Getuigen: Godevaart van Brabant, heer van Aarschot en van Vierson, Godevaart van Viane, heer van Grembergen, Floris Berthout, heer van Berlaar, Hendrik van Cuyk, heer van Mirope; ridders: Gosewijn, heer van Goetsenhoven, Daniël van Boechout, Wouter van Wijnegem, Wouter van Bomale, Wouter van Vrisele, Herman van Wetham, Willem Pipenpoy. 1 juli 1301. | |||||||
Kopie op papier, ca. 1500. Gegeven ende geschiet tot Broessel in den jaeren ons Heren M CCC ende drij jaere, op sent Jacobsdach apostell. | 2 | Jan II, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, bevestigt alle privilegiën door hem en zijn voorouders verleend aan Geraard, heer van Diest en burggraaf van Antwerpen, en inzonderheid verleend hij hem de rechtspraak te Diest, door zijn schout en bij vonnis der schepenen. Getuigen: Geraard, graaf van Gulik, Arnold, graaf van Loon, Jan, heer van Cuyk, Hendrik, oudste zoon van de heer van Cuyk, Jan Berthout, heer van Mechelen, Daniël van Boechout, ridder. 25 juli 1303. | |||||||
Origineel op perkament. Zegels van: Jan II, Jan van Cuyk, Jan van Hoksdenne, Theodardus van Katzenelnbogen, Wouter van Wijnegem. Datum Nivelle anno Domini M° CCC° septimo feria quinta post dominicam Quasimodo. | 3 | Scheidsrechterlijke uitspraak van Jan II, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, in het geschil gerezen tussen Geraard, heer van Diest en burggraaf van Antwerpen, en de stad Diest nopens hun beider rechten inzake de rechtspraak te Diest. De stad Diest heeft niet het recht in alle zaken recht te spreken en zij is gehouden het deel der boeten dat volgens de charters aan de heer van Diest toekomt te betalen. Getuigen: Jan, heer van Cuyk, Floris Berthout, heer van Berlaar, Jan, heer van Hoksdenne, Theodardus, heer van Katzenelnbogen, Daniël de Choro, seneschalk van Brabant; ridders: Daniël van Boechout en Wouter van Wijnegem; leenman: Walram van Benthem. 6 april 1307. | |||||||
Origineel op perkament. Zegels van Geraard van Gulik, Floris Berthout, Hendrik van Duffel, Willem van Pietersem, Jan Berthout, gezegd van Berlaar, Arnold van Leefdaal en Hendrik van Wange. Acta sunt hec Lovani... datum anno Domini M° CCC° XIIIIe feria secunda post festum apostolorum beatorum Petri et Pauli. | 4 | Jan III, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, staat aan Geraard van Diest toe de goederen die hij van hem te leen houdt te belasten tot een som van 10.000 ponden tournois klein om zijn schulden na zijn overlijden te betalen. Getuigen: Geraard, graaf van Gulik, Floris Berthout, heer van Mechelen, Hendrik van Duffel, Willem van Pietersem, Jan Berthout, gezegd van Berlaar, Arnold van Leefdaal, Hendrik, kamerheer van Heverlee; ridders: Daniël van Boechout, Hendrik van Wange, Willem van Wilre. 1 juli 1314. | |||||||
Origineel op perkament. Zegels: Arnoldus van Diest, heer van Eine, Arnoldus van Diest, gezegd van Westfalen. Fragmenten van andere zegels. Datum anno Domini M° CCC° XVe in vigilia beati Bartholomei apostoli. | 5 | Gerardus, heer van Diest en burggraaf van Antwerpen, Johannes van Diest, kanunnik te Kamerijk, Thomas van Diest, heer van Woudenberg, Arnoldus van Diest, heer van Eine, en Arnoldus van Diest, gezegd van Westfalen, broeders, verdelen de erfenis van hun vader, Arnoldus van Diest. 23 augustus 1315. | |||||||
Originele akte op perkament.Zegels: Maria van Brabant, Henri, heer van Bierbeek, Jean de le Brugghe, Arnold Hagars. De overige zijn verdwenen. Fait et donnei le dimence après le saint Martin diver l'an de grace M.CCC et dis huyt. | 6 | Maria van Brabant, gravin van Gulik, vrouwe van Aarschot en Vierson, beleent Arnold van Diest, gezegd van Westfalen, met 40 pond per jaar. Zij en haar opvolgers kunnen deze 40 pond afkopen voor 400 pond. Getuigen: Henri, heer van Bierbeek, Jan van Schoonhoven, Jean de le Brugghe, Gosewijn van Menartshove, Arnold Hagars. 12 november 1318. | |||||||
Originele akte op perkament. Fragmentarisch bewaarde zegels van Geraard van Diest, Johanna van Vlaanderen en Jan, bisschop van Utrecht. Onse seghele hijr aene ghehanghen in 't jaer ons Heren doe men screef dusentech drihondert ende sevenentwintech in sinte Lambreghts-daghe. | 7 | Geraard, heer van Diest en Zelem, burggraaf van Antwerpen, verklaart dat de inwoners van Zelem van de rente van 200 pond per jaar (1 oude grote tournois gelijk aan 18 penningen), die ze tot nu toe te zijnen voordele hadden betaald aan Maria van Zelem, nicht van Geraard, en daarna aan Geraard zelf, na zijn dood zullen vrijgesteld zijn. Getuigen: Johanna van Vlaanderen, vrouw van Geraard, Jan, bisschop van Utrecht, broeder van Geraard, Thomas en Arnold van Diest, broeders van Geraard. 17 september 1327. | |||||||
Zegel der stad Diest. Onsen seghel aen desen brief ghehanghen in 't jaer ons heren doe men screef dusentech drihondert ende achtentwintech twintech daghe in sporkille. | 8 | Geraard, heer van Diest, geeft aan de stad Diest de toelating een aantal accijnzen te innen om met de opbrengst daarvan haar schulden te dekken. Met toelating van Jan III, hertog van Brabant. Getuigen: Jan, bisschop van Utrecht, Thomas en Arnold van Diest, alles broeders van Geraard. Vidimus door de stad Diest uit het jaar 1329. 20 februari 1329. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel van Jan III. Actum et pronuntiatum Bruxelle in crastino beati Marci ewangeliste anno Domini millesimo tricentesimo tricesimo primo. | 9 | Scheidsrechterlijke uitspraak van Jan III, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, in het geschil gerezen tussen Geraard, heer van Diest en burggraaf van Antwerpen, en de stad Diest nopens het recht op de gemaal van tarwe. Aan Geraard wordt de 18e zal toegewezen. Getuigen: Rogerus van Leefdaal, burggraaf van Brussel, Thomas, broeder van Geraard, heer van Diest, Willem gezegd van Boutsele, Jan van Raedtshoven, heer van Lees, Arnold van Wiere, Willelmus de Busco, ridders, en Arnoldus, proost van Wassenberg, klerk van de hertog. 26 april 1331. | |||||||
Zegel ontbreekt. Dit ghesciede in 't jaer ons Heren dusentech driehondert vive ende dertech den anderen dach van wedemaende dien men seet junius. | 10 | Privilege verleend door Jan, bisschop van Utrecht, heer van Diest, aan de stad Diest, in verband met de rechten en verplichtingen van de schout, de wijze van aanstelling der gildedekens, het recht een eigen rentmeester te hebben, en de toelating verleend aan de stad haar accijnzen te verhogen om haar schulden te kunnen betalen. Getuige: Thomas, heer van Zelem, broeder van Jan, bisschop van Utrecht. Vidimus door de stad Diest van 2 oktober 1335. 2 juni 1335. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. Soe hebben wi desen brief beseghelt met onsen groeten seghele in 't jaer ons Heren doe men screef dusentech driehondert vive ende dertegh 'sgoensdaeghs na sente Matheusdach sevene ende twintegh daghe in september. | 11 | Jan III, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, erkent aan Jan, bisschop van Utrecht en heer van Diest, dat de heer en de stad van Diest niet onderworpen zijn aan gelijk welke zetting voor oorlog, ridderschap, huwelijk, etc.. Ook zal het Land van Diest bij de beden niet zwaarder belast worden dan de rest van Brabant. 27 september 1335. | |||||||
Originele akte op perkament. Fragment zegel van het Kapittel van Sint-Jan te Diest. Datum anno a nativitate Domini millesimo tricentesimo tricesimo quinto menses octobris die vicesima prima. | 12 | Deken en kapittel van Sint-Jan te Diest erkennen dat voor een lening van 10 pond die hij bij hen aangegaan had. 21 oktober 1335. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels van Willem van Horne en Diederik van Walcourt. Andere zegels verdwenen. Ghedaen ende ghegheven des andersdaghes na iaersdach in 't jaer ons Heren als man screef dusentech drihondert dertech ende vive. | 13 | Jan en Adam van Helbeke, broeders, ridders, Willem, heer van Cranendonc en Arnold van Helbeke, ridders, doen scheidspraak in de betwisting die er bestond tussen Willem, heer van Horn, Altena en Gaasbeek, en Diederik van Walcourt, heer van A en Lennik, maarschalk van Henegouwen, nopens hun beider heerlijke rechten in het dorp Lennik en afhankelijkheden. 2 januari 1336. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels: Diederik van Loon en Otto van Cuyk. Dit ghesciede in 't jaer ons Heren dusentech driehondert sevenendertech in sinte Thomaesdaghe 's apostols. | 14 | Verdeling der nalatenschap van Geraard, heer van Diest, onder Jan, bisschop van Utrecht, burggraaf van Antwerpen, Thomas van Diest, heer van Zelem, en Isabella, dochter van Arnold van Diest, in leven heer van Rummen, echtgenote van Hugo, heer van Rummen. Getuigen: Jan III, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, Diederik, graaf van Loon en Chiny, heer van Heinsberg en Blankenberge, Otto, heer van Cuyk, Arnold, advocatus van Haspengouw, heer van Lummen, van Hamont en Hermalle, Willem, heer van Wezemaal, maarschalk van Brabant, Hendrik, heer van Duffel, Hendrik, heer van Boxtel, Lodewijk, heer van Diepenbeek. 21 december 1337. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel van Arnold, advocatus van Haspengouw. Datum anno Domini millesimo tricentesimo tricesimo nono septima die mensis augusti. | 15 | Arnold, advocatus van Haspengouw, heer van Lummen, Hermalle en Hamont, ridder, en Aleidis, zijn vrouw, stellen Thomas van Diest, heer van Zelem, Diederik, heer van Haneffe, Wouter, heer van Momalle en Johannes van Hamel, ridders, aan om na hun dood hun goederen te verdelen onder hun dochters Juliana, Elisabeth, Maria, Aleidis en Felicitas. 7 augustus 1339. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. Sigillatum anno nativatatis Domini millesimo tricentesimo quadragesimo primo die beati Jacobi apostoli. | 16 | Diederik, graaf van Loon, belooft Thomas, heer van Diest, schadeloos te stellen voor een borgstelling van 585 ponden grote Frans geld. 25 juni 1341. | |||||||
Originele akte op perkament. Fragment van zegel van Diederik, graaf van Loon. Harum testimonio litterarum nostro sigillo sigillatarum datarum sub anno Domini millesimo trecentesimo quadragesimo primo in octavis purificationis beate Marie. | 17 | Diederik, graaf van Loon, belooft Thomas, heer van Diest, schadeloos te stellen voor de borgstelling die hij doet tegenover Johannes, gezegd Rickeyr en Willem Kerman, burgers van Mechelen, Godefridus de Monte, burger van Brussel, en Willem gezegd Noze, burger van Antwerpen, wat betreft 3.000 gouden regalen. 9 februari 1342. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel van Thomas, heer van Diest, 2 zegels verdwenen. Brussel, ghegeven te Brucele des vyerde daeghs van sprokille in 't jaer Ons Heren dusentech driehondert twee ende viertech. | 18 | Thomas, heer van Diest en Zelem en burggraaf van Antwerpen, geeft aan de stad Diest volgende rechten: 1) eigen schepenen kiezen; 2) gildedekens voor het wollewerk aanstellen; 3) de helft der inkomsten van het wollewerk heffen; 4) een zeker aantal accijnzen en lijfrente te heffen. De heer houdt zich echter het recht voor de maner der gilde te benoemen. Deze moet echter de dekens binnen de drie dagen bijeenroepen en hij moet zich in geval van afwezigheid laten vervangen. Elk jaar op 9 oktober moeten maner en dekens aftreden. 4 februari 1343. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels: Thomas, heer van Diest, en stad Diest. Brussel, Gegheven te Bruesselle op den sevene ende twintechsten dach in de maent van meye in den jare ons Heren M° CCC° sesse ende viertech. | 19 | Thomas, heer van Diest en van Zelem, burggraaf van Antwerpen, staat aan de stad Diest de oude lakenhalle en het ernaast staande huis van Beringen af om daar een nieuwe lakenhalle op te trekken. Zodra deze halle zal gebouwd zijn mag alleen daar laken verkocht worden. De rechten der handelaars in deze halle worden bepaald. Tevens worden de modaliteiten vastgelegd waarop de stad Diest zich het geld voor de bouw van deze hallen zal aanschaffen. Woensdag en vrijdag van elke week mogen de waren in deze halle tentoongesteld worden. 27 mei 1346. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels: Thomas, heer van Diest, en stad Diest. Ghegheven in 't jaer ons Heren M CCC ende zes ende veertech twelf daghe in augusto. | 20 | Thomas, heer van Diest en Zelem, burggraaf van Antwerpen, verhuurt het schrodersambacht voor een periode van 15 jaar aan de stad Diest. 12 augustus 1346. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels: Otto van Cuyk, Thomas, heer van Diest. Ghegheven in sinte Andriesdaghe apostels in den jare ons Heren dusentech driehondert viertech ende achte. | 21 | Scheidspraak van Otto, heer van Cuyk, tussen de stad Diest en de begijnen, nopen hun beider rechten op het gebied der stadswallen. 30 november 1348. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel: Thomas, heer van Diest. In 't jaer ons Heren M.CCC. ende XLVIII tien daghe in januario. | 22 | Thomas, heer van Diest en Zelem, burggraaf van Antwerpen, geeft aan de stad Diest het recht nieuwe lijfrenten op het corpus der stad Diest te verkopen. 10 januari 1349. | |||||||
Originele op perkament. Zegel: Arnold van den Wijere; 3 zegels verdwenen. Ghegheven in den yare ons Heren dusentech driehondert achte ende viertegh vijftien daghe in de maent van Merte. | 23 | Verklaring van Arnold Van den Wijere nopens de rechten van de hertog van Brabant op de 9 bunders beemd die hem te leen houdt en die gelegen zijn te Wommersom. [Dit leen zou later aan de eer van Diest gekomen zijn]. 15 maart 1349. | |||||||
Originele akte op perkament. 2 beschadigde zegels (Maria van Gistel en de heer van Rummen), 5 zegels verdwenen. In jaer ons Heren als men scrijft ducent driehondert ende tsestigh des ghoensdaeghs na sinte Macheelsdagh des ewanghelisten. | 24 | Akkoord tussen Hendrik, heer van Diest en Zelem, burggraaf van Antwerpen, en Maria Van Gistel, vrouwe van Diest, zijn moeder, nopens haar rechten als douairière. Getuigen: de heer van Duffel, de heer van Rummen, de heer van Perwijs, de jonkheer van Horn en de heer van Hamel. 23 september 1360. | |||||||
Originele akte op perkament.Zegel verdwenen. Ghegheven in den jare der ghebuerte ons Heren dusent driehondert een ende sestich des anders daechs na sente Jansdachs Baptiste te middesomer. | 25 | Willem van Boxtel, ridder, ziet af van alle rechten die hij op Hendrik, heer van Diest, zou hebben uit hoofde van het voogdijschap uitgeoefend op deze laatste door de vader van Willem van Boxtel, wijlen Hendrik. 25 juni 1361. | |||||||
Originele akte op perkament. Eén beschadigd zegel. In 't jaer ons Heren als men scrijft ducent driehondert ende eenentseghtigh des saterdaeghs na Onservrouwendagh assumptio. | 26 | Maria van Gistel, vrouwe van Diest, erkent van haar broer, de heer van Gistel, 379 mottoenen en 4 Vlaanderse groten ontvangen te hebben. Zij zal die terugbetalen binnen de zes maand, indien haar dochter gehuwd is. 21 augustus 1361. | |||||||
Zegel verloren. Ghedaen in 't jaer ons Heren als men screef siin incarnation M.CCC. één ende tzestich op den vierden dach van marte. | 27 | Kwijtschrift van Maria van Gistel, vrouwe van Diest, aan haar broeder, Jan van Gistel voor 200 ponden van de 400 ponden die ze bezat op de tol van Brugge. Hij kocht deze 200 pond af voor 2.000 pond. Vidimus door de magistraat van Brugge op 18 februari 1424 (n.s.). 4 maart 1362. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels verdwenen. Ghegheven ende ghescreven in 't jaer ons Heren M CCC ende LXIIII bennen merte des XXIIII dachs. | 28 | Arnold Vanden Dijke, ridder, Wouter Van Bepe, Gillis Vanden Spighel en Arnold Greve, schepenen van Sint-Truiden, geven kwijtschrift aan Hendrik, heer van Diest, voor een som van 200 mottoenen Brabants geld, die hij ter gelegenheid van een reis die hij deed, aan hen betaald heeft ten behoeve van de stad. 24 maart 1364. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel van Diederik, heer van Horn en Altena. Gegeven in 't jaer ons Heren M° CCCmo sesentsestich op sente Lucasdach ewangeslisten. | 29 | Diederik, heer van Horn en Altena, bevestigt dat hij een overeenkomst afgesloten heeft met zijn schoonbroer, de heer van Diest, en met zijn zuster, de vrouwe van Diest, voor alle zaken die hen in 't gemeen aanbelangen. 18 oktober 1366. | |||||||
Zegel van de officiaal. Rome, datum Rome apud sanctum Petrum septimo idus novembris pontificatus nostri anno quarto. | 30 | Collatie van het altaar van Sint-Jan de Evangelist in de kerk van Sint-Sulpitius te Diest door Urbanus V aan Johannes Wijnant. Vidimus van Edmondus Boest, officiaal van Luik 7 oktober 1382. 7 november 1366. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. In 't jaer ons Heren gheboerten dusent driehondert tsestich ende zeven op Alreheyleghendach. | 31 | Diederik, heer van Horn en Altena, bepaalt welke de bruidsschat is van zijn zuster, de vrouwe van Diest. 1 november 1367. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel van Arnold, heer van Rummen en Kwaadbeke. Gegeven in 't jaer ons Heren M CCC acht ende tsestich tiene dagen in junio. | 32 | Arnold, heer van Rummen en van Kwaadbeke, belooft Hendrik, heer van Diest en burggraaf van Antwerpen, zijn neef, schadeloos te stellen voor de borgtocht die hij hem gesteld heeft voor de lening door hem, Arnold, aangegaan bij lombaard Jan Van Rudingen te Roermond. 10 juni 1368. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels: Truwart, hertogin; 3 zegels verdwenen. Brussel, Ghegheven tot Brussel enentwintich dage in januario in 't jaer ons Heren dusent driehondert tsestich ende achte na costume des Hoifs van Camerrick. | 33 | Diederik van Horn, heer van Perwijs en van Duffel, verkoopt met instemming van Johanna, hertogin van Luxemburg, Lotharingen, Brabant en Limburg, aan Jan van Goitschoven, ridder en burggraaf van Loon, het Land van Herstal, uitgenomen het dorp Welen, voor een som van 10.361 mottoenen. Getuigen: Jan, heer van Boechout, ridder, Willem Truwart, Jan Mennen en Geraard van Scadebrouc. 21 januari 1369. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. Gegeven in 't jaer ons Heren dusent driehondert één ende tzoeventich, acht daghe in der maent te latine gheheyten junius. | 34 | Diederik van Horn, heer van Perwijs en van Duffel, belooft Hendrik van Diest, zijn schoonbroeder, schadeloos te stellen voor een borgstelling door hem gedaan voor een lening van 12.000 oude schilden, aangegaan door Diederik. 8 juni 1371. | |||||||
Originele akte op perkament. Anno a nativitate Domini millesimo trecentesimo septuagesimoquinto die vicesimatertia mensis aprilis. | 35 | Aanstelling van gevolmachtigden door Hendrik Wijnrici, rector van het altaar van Sint-Jan de Evangelist in de kerk van Sint-Sulpitius te Diest, om de inkomsten van dit altaar te innen. 23 april 1375. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. Antwerpen, ghegheven t' Antwerpen ... den XXIIIIsten dach in meerte in 't jaer ons Heeren M.CCC. drie ende tachtentich. | 36 | Margareta, hertogin van Boergondië, gravin van Vlaanderen, Artois, Boergondië palatijn en Rethel, vrouwe van Mechelen en Antwerpen, verklaart dat Hendrik, heer van Diest, haar leenhulde gebracht heeft voor het markgraafschap Antwerpen. 24 maart 1383. | |||||||
Originele akte op perkament. Twee beschadigde zegels van Evrard de la Mark en zijn zoon Jan. Bezeghelt ... in 't jaer ons Heren dusent drie hondert drieentachtentich XV daghe in oegstmaent. | 37 | Evrard de la Mark, heer van Arenberg, van Neufchâteau, van Lummen, voogd van Haspengouw, en zijn zoon Jan, beloven Hendrik, heer van Diest, schadeloos te stellen voor de borgstelling die hij doet in een lening door hen aangegaan van 19.000 oude schilden bij de lombaarden van Sint-Truiden. 24 augustus 1383. | |||||||
Originele akte op perkament. Beschadigd zegel van Willen van Horne. Gegeven in 't jaer ons Heren dusent driehondert drieentachtentich opten zevenden dach in der maent van Novembris. | 38 | Willem van Horn, heer van Duffel en Herlaar, belooft Hendrik, heer van Diest, schadeloos te stellen voor de borgstelling die hij gedaan heeft in een lening aangegaan door W. van Horn bij Reinier de Monte Calvato en die 1.200 oude schilden beloopt. 7 november 1383. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel schepenbank Meerhout; één zegel verdwenen. Bezeghelt ... in 't jaer ons Heren doen men schreef M. CCC. en XC in die maent van december IX daghe. | 39 | Thomas, heer van Diest, geeft de cijns die hij te Meerhout bezit ter waarde van 9 mud erfelijk per jaar als onderpand aan Gosuinus, advocatus van Meerhout en zijn erfgenamen. 9 december 1390. | |||||||
Originele akte op perkament. Beschadigd zegel van Jan, heer van Wezemaal. Gegeven in 't jaer ons Heren M°CCC° neghentich ende een XII daghe in januario. | 40 | Jan, heer ven Wezemaal, erfdrossaard van Brabant, voogd van Maastricht, geeft kwijtschrift aan zijn schoonbroeder, Thomas, heer van Diest, uit naam van zijn vrouw voor een som van 300 gulden. 12 januari 1392. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. Gegeven in 't jaer ons Heren dusent driehondert neghentich ende één, 18 daghe in merte. | 41 | Jan van Diest verklaart van zijn broeder Thomas, heer van Diest, 600 gulden erfrente, als zijn deel in de erfenis ontvangen te hebben. 18 maart 1392. | |||||||
Originele akte op perkament. 1 schepenzegel, 1 zegel verdwenen. Met transfix van 17 augustus 1398. Datum anno Domini millesimo CCCmo nonagesimo octavo mensis augusto die decimaseptima. | 42 | De schepenen van Leuven verklaren dat Hendrik, heer van Heverlee, het vruchtgebruik kreeg van het Land van Zichem van de heer Reinardus van Schoonvorst wegens een schuldvordering van 100.000 gouden schilden. 17 augustus 1398. | |||||||
Originele akte op perkament (akte beschadigd). 4 schepenzegels. Transfix bij akte van 17 augustus 1398. Datum anno Domini millesimo IIIc mo nonagesimo octavo mensis augusti die decimaseptima. | 43 | De schepenen van Leuven verklaren dat Thomas, heer van Diest, het vruchtgebruik van het land van Zichem verkregen heeft door koop. 17 augustus 1398. | |||||||
Originele akte op perkament. Twee zegels (Johanna en Wittem), 6 zegels verloren. Brussel, dit gheschiede tot Bruessele twee dage in septembri in 't jaer ons Heren M CCC negentich ende achte. | 44 | Johanna, hertogin van Luxemburg, Lotharingen, Brabant en Limburg, markgravin, beleent Thomas, heer van Diest, met het Land van Diest. Getuigen: Jan, heer van Rotselaar, Jan, heer van Wittem, Jan, heer van Asse, Jan, heer van Dongelberg, Jan, heer van Oppem, Jan, heer van Nieuwenrode, Philips Hinckaert. 2 september 1398. | |||||||
Originele akte op perkament. 1 zegel verdwenen, 1 zegel erg beschadigd (van Reinier). Ghegeven ... in den jaere ons Heren gheboert dusent driehondert achtendetneghentich op den anderen dach in die maent van februario. | 45 | Reinardus, heer van Schoonvorst en Zichem, erkent van de heer van Diest 100 gulden ontvangen te hebben voor zijn jaargeld van 1.800 gulden, dat deze laatste hem schuldig is voor het kasteel en het Land van Zichem. 2 februari 1399. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. Diest, datum anno Domini millesimo trecentesimo nonagesimo nono mensis augusti die quarta. | 46 | Stichtingsakte van een lijfrente van tien stuivers oude groten Tournois ten voordele van Iwan, natuurlijke zoon van Arnold van Diest, door de stad Diest. 4 augustus 1399. | |||||||
Originele akte op perkament. 2 schepenzegels van Brussel, 1 zegel verdwenen. Brussel, datum anno Domini millesimo quadringentesimoprimo die decimaoctava mensis maii. | 47 | De schepenen van Brussel verklaren dat Thomas, heer van Diest en Zelem, burggraaf van Antwerpen, poorter geworden is van Brussel. 18 mei 1401. | |||||||
Akte slechts partieel bewaard. Ghegheven in 't jaer ons Heren M.CCC. ende één der tiensten dach in decembre. | 48 | Hendrik van Horn, heer van Perwijs, erkent een zekere som schuldig te zijn aan Jan Daelbrechte, koopman uit Pruisen. Vidimus door de prior (?) van het klooster van Hanswijk bij Mechelen van 15 juni 1402. Zegel verdwenen. 10 december 1401. | |||||||
Originele akte op papier. Twee zegels verdwenen. Meerhout ons ghemeyne zeghele hier op ghedruct in 't jaer ons Heren als men screef M.CCCC. ende één 18 daghe binnen merte. | 49 | Verklaring voor de schepenen van Meerhout nopens de inkomsten der erven van Hove 4en Genelaar, in pacht genomen door Jan Roenen en zijn zonen Hendrik en Wouter van de heer van Diest. 18 maart 1402. | |||||||
Originele akte op papier. Zegel verdwenen. Ghegheven in 't jaer ons Heren dusent vierhondert ende achte op ten seesten dach van december. | 50 | Kwijtschrift van Jan Hillenshaghen voor de heer van Diest wegens betaling van 25 rijnsgulden. 6 december 1408. | |||||||
Zegel verdwenen. Mechelen, datum anno Domini millesimo quadringentesimo duodecimo nona die mensis martii. | 51 | Stichting van een lijfrente van 20 schellingen groten tournois ten voordele van Ida van Boechout, dochter van Egidius en Heilwig, gezegd Baes, door de stad Mechelen. Vidimus door Hendrik Echelhoven, deken van de Collegiale kerk van Sint-Jan Baptist te Diest op 6 mei 1416. 9 maart 1413. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels: Johan van Loon, Margareta van Gennep. Onse seghel doin hanghen in de jaer ons Heren dusent vierhondert ende dertyen des neghenden daighs in decembri. | 52 | Johan van Loon, heer van Heinsberg en van Löwenberg, en zijn vrouw Margareta van Gennep schenken aan de Kartuizers van Zelem een erfrente ten bedrage van "een voider wijns ". 9 december 1413. | |||||||
Originele akte op perkament. Geschonden zegel van Jan IV. Leuven, gegeven in onser stat van Lovene vier dage in meye in 't jaer ons Heren dusent vierhondert één ende twintich. | 53 | Jan IV, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, markgraaf, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, heer van Friesland, verklaart zich tevreden over het ruwaardschap van zijn broeder Philips en over de beslissingen gedurende de tijd van dit ruwaardschap genomen door Staten van Brabant. Voortaan zullen de Staten desgevallend zelf een ruwaard mogen kiezen. 4 mei 1421. | |||||||
Originele akte op perkament. Fragment van zegel van Jan IV. Leuven, gegeven in onser stad van Lovene vier daghe in meye in 't jaer ons Heren dusent vierhondert één ende twintich. | 54 | Jan IV, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, markgraaf, graaf van Henegouwen, Holland, Zeeland, heer van Friesland, bevestigt de keus der Staten van Brabant van de edellieden Engelbrecht van Nassau, heer van Breda, Jan, heer van Wezemaal, Jan van Diest, Jan van Schoonvorst en Arnold van Kraainem als personen belast met het bestuur van Brabant. 4 mei 1421. | |||||||
Originele akte op perkament. 3 zegels (fragmentarisch), 2 zegels verdwenen. Tienen, gegeven in die stad van Thienen op ten achtienden dach in julio in 't jaer ons Heren dusen vierhondert twintich ende één. | 55 | Huwelijkscontract tussen Jan van Diest, zoon van Thomas, heer van Diest, en Johanna van Horn, zuster van de heer van Perwijs. Akte gepasseerd vóór notaris Gaugerus de Wonsel. 18 juli 1421. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel verdwenen. Datum anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo vicesimoquarto mensis augusti die octava. | 56 | Stichting van een lijfrente van 10 schellingen grote door de stad Diest ten voordele van Egidius, zoon van Iwan, natuurlijke zoon van Arnold van Diest en Elisabeth Wijnans. 8 augustus 1424. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel der stad Diest. Datum anno a nativitate Domini millesimo quadringentesimo vicesimoquinto mensis decembris die quarta. | 57 | Stichting van een lijfrente van 20 schellingen grote door de stad Diest ten voordele van Hendrik, zoon van Iwan Ingherans en wijlen Elisabeth Wijnans. 4 december 1425. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel beschadigd. Ende des t orkonde hebben wij onsen segel aen desen brief gehangen des X18en daighs in merte in 't jaer ons [sic!] M.CCCC. Negen ende twintich na costume tshoofs van Camerijck. | 58 | Jan, heer van Rotselaar, belooft Thomas, heer van Diest, zijn oom, schadeloos te stellen voor zijn borgstelling gedaan tegenover de heer van Latermoillie inzake een lening van 24.000 Franse kronen gedaan door Jan, heer van Rotselaar. 28 maart 1430. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegel der stad Diest. Datum anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimosexto mensis septembris die septima. | 59 | Instelling van een lijfrente van 20 schellingen grote door de stad Diest ten voordele van Hendrik, wettige zoon van Hendrik Ingerams en Ida Boechouts. 7 september 1436. | |||||||
Originele akte op perkament. 2 schepenzegels van Diest (beschadigd). Bezegelt in 't jaer ons Heren dusent vierhondert ende sevenendertich negen dage in der maent van novembri. | 60 | Scheidsrechterlijke uitspraak van de schepenen der stad Diest in het geschil gerezen tussen Jan van Loon, heer van Heinsberg, Diest, Zichem en Zelem, burggraaf van Antwerpen, en Hendrik van Diest, heer van Rummen, in verband met zekere renten door deze laatste geheven. 9 november 1437. | |||||||
Originele akte op perkament. Zegels verdwenen. Datum anno Domini millesimo quadringentesimo tricesimo octavo mensis julii die vicesimaquarta. | 61 | Vóór de schepenen van Leuven wordt Seger, gezegd Vandergalen, van Diest, in het bezit gesteld der goederen gelegen onder Schaffen, Webbekom en elders, die toebehoren aan Hendrik van Diest, gezegd Wijnans, tot delging van een schuld van 100 ponden grote tournois. 24 juli 1438. | |||||||
Originele akte op perkament. Twee schepenzegels van Tienen (beschadigd). Gegeven in 't jaer der geboirt ons Heren dusent vierhondert ende vierenviertich in junio negen dagen. | 62 | Vóór Hendrik Van Tielt en Pieter Goris, schepenen van Tienen, neemt Frank Traetzen een woning met al haar toebehoren en gelegen bij de Begijnenbrug op een erfcijns van 3 gulden van Jan van Loon, de jonker van Diest. 9 juni 1444. |