Inventaris van het archief van de gevangenis te Kortrijk 1822-1946 (1966, 1971)

Archive

Name: Gevangenis te Kortrijk

Period: 1836-1946

Inventoried scope: 5,76 linear meters

Archive repository: State archives in Kortrijk

Heading : Justice

Inventory

Authors: Martens Christophe

Year of publication: 2016

Code of the inventory: 201/2

...

Archiefvormer

Naam

Gevangenis te Kortrijk.

Geschiedenis

Het Belgische gevangeniswezen in vogelvlucht

Vanaf de 18de eeuw wordt de strafuitvoering het voorwerp van discussie onder filosofen en rechtsgeleerden. De toepassing van tortuur wordt in vraag gesteld en de heropvoeding van de gedetineerde komt op het voorplan. De vrijheidsberovende straf wordt als instrument voor morele verbetering van de criminelen gezien. (1) In België uit zich dit een eerste maal in het tuchthuis van Gent, waar burggraaf Jean Villain XIIII de nadruk legt op penitentiaire arbeid en scholing om gevangenen kansen te bieden op een ander leven na hun straf.
De annexatie van de Belgische departementen bij het Franse Keizerrijk in 1794 zorgt voor de definitieve doorbraak van de gevangenisstraf als penaal instrument. De Code des délits et des peines van 3 brumaire van het jaar IV (25 oktober 1795) en de Code pénal van 1810 zetten de meer humane benadering van criminelen om in de praktijk. Zo vervangt de vrijheidsberovende straf in sommige gevallen de vroegere lijf- en doodstraffen. (2)
Deze nieuwe wind betekende evenwel niet dat de nodige infrastructuur bestond. De Franse huizen van arrest en huizen van justitie werden als oorden van ontucht, overbevolking en ledigheid beschouwd. (3)
Onder het Nederlandse bewind werd het penitentiair regime nauwkeuriger omschreven in het organiek Besluit van 4 november 1821. Het opsluitingsregime werd aan een aantal minimumregels gebonden. Zo werd de te verrichten gevangenisarbeid gedetailleerd omschreven. De gedetineerden werden echter vooral als goedkope werkkrachten ingezet voor bv. het vervaardigen van uniformen voor de marine of de landmacht. (4) Veel van wat in 1821 op papier werd gezet zou een dode letter blijven. Ondanks een groeiende overheidsinmenging bleef de situatie veelal bij het oude: de gevangenissen werden vooral gezien als winstgevende instellingen die een mogelijkheid boden om bij te dragen tot de rijksbegroting. (5) Hoewel veel van de principes die in 1821 werden neergeschreven nooit in de praktijk werden gebracht, valt het op dat vele ervan terugkeren in de gevangenisreglementen van de onafhankelijke Belgische Staat.
De onafhankelijkheid van België in 1830 en de gelijktijdige aanstelling van Edouard Ducpétiaux tot eerste inspecteur-generaal van de gevangenissen en de weldadigheidsinstellingen zouden een grote impact hebben op het verdere penitentiair denken in België. (6) Als inspecteur-generaal had Ducpétiaux drie grote taken:
Driemaal per jaar alle strafinrichtingen, bedelaarsgestichten, weldadigheidsinstellingen en landbouwkolonies bezoeken;
aan de administrateur van de gevangenissen alle ontdekte misbruiken signaleren en verbeteringen voorstellen;
als raadgever optreden van de administrateur.
Onder Ducpétiaux' impuls had België aan het begin van de 20ste eeuw een uniform toegepast systeem van cellulaire afzondering. Dit principe werd voorzien in de wet van 4 maart 1870 (7) en bestendigd met de uitvaardiging van het Algemeen Reglement van de gevangenissen van 1905 dat in artikel 1 stelde dat: "Les détenus dans les prisons belges sont soumis au régime cellulaire. (8)"
De classificatie van de gedetineerden was louter gebaseerd op de duur van de straf(fen). De straf had in eerste instantie een preventieve functie. De straf hoorde de delinquent voldoende schrik in te boezemen, zodat hij of zij in de toekomst geen feiten meer zou plegen. Het penitentiaire stelsel was tot dan opgebouwd uit de volgende elementen:
strikte afzondering;
de mogelijkheid om in de cel te arbeiden;
de individuele wandeling in de open lucht op de binnenplaats;
periodiek bezoek van familieleden in afzonderlijke hokjes achter glas;
frequent bezoek van het gevangenispersoneel;
gelimiteerde (gecensureerde) briefwisseling;
religieuze bezinning en onderwijs
het dragen van de gevangenenkap bij ieder verplaatsing in de instellingen;
het dragen van een uniform met een duidelijk identificatienummer.
Dit alles werd gedaan met het oog op de morele verbetering van de opgesloten delinquent. (9) Jean Stevens, Ducpétiaux' opvolger, werpt zich op als één van de meest fervente verdedigers van het cellulaire regime. De grote lijnen die door zijn voorganger waren uitgezet worden door Stevens omgezet in een veelheid aan reglementen, dagindelingen, classificatieschema's en architecturale principes. (10)
De doctrine van het sociaal verweer ging vanaf het einde van de 19de eeuw weerwerk bieden aan verhaal van Ducpétiaux en zijn medestanders. Onder leiding van Adolphe Prins, criminoloog en inspecteur-generaal van de gevangenissen werd de aanval ingezet op het cellulair regime. De eenzame opsluiting had volgens Prins weinig verholpen aan de omvang van de criminaliteit in België. Ook de hoge recidivegraad werd hierdoor niet aangepakt. De theorie van het sociaal verweer pleit ervoor om de delinquent op een wetenschappelijke manier te classificeren. Criminelen moeten niet gestraft worden, maar een behandeling krijgen op een geïndividualiseerde manier. (11) Prins is de mening toegedaan dat er bij de bepaling van de strafmaat meer rekening moet gehouden worden met de "gevaarlijkheid" van de misdadiger. Hij wijst de vrijheidsberovende straf als middel tegen elk kwaad dan ook van de hand. (12)
Na de Eerste Wereldoorlog wordt een verdere vernieuwing van het gevangeniswezen ingezet door Emile Vandervelde. Tijdens zijn mandaat als minister van Justitie (1918-1921) worden een aantal belangrijke hervorming in gang gezet. Vandervelde had samen met zijn politieke medestanders tijdens de Eerste Wereldoorlog ondervonden hoe archaïsch het Belgische gevangeniswezen anno 1918 was. Vandervelde zette in op een grotere differentiatie in de behandeling van de populatie gedetineerden. Zo werd in elke provincie een penitentiair antropologisch laboratorium opgericht. De geneesheer-antropoloog die aan het hoofd van het laboratorium staat krijgt de opdracht op de gevangen te categoriseren al naar gelang hun "gevaarlijkheid" en doet hiertoe onderzoek naar het sociale milieu, de opvoeding en de opleiding, de persoonlijkheid en de fysieke paraatheid van de gevangenen. Op basis hiervan wordt een onderscheid gemaakt tussen delinquenten (die gedetermineerd zijn tot crimineel gedrag), niet-delinquenten, behandelbare en onverbeterlijke delinquenten. De gevangenis wordt een observatorium en sorteercentrum, waar bepaald wordt hoe en waar de gevangene zal verbeterd worden. (13)
Ondanks de wankele positie van de cellulaire opsluiting sinds het einde van de 19de eeuw, blijft het regime tot na de Tweede Wereldoorlog gehandhaafd. De naoorlogse situatie noopte tot een zoektocht naar andere vormen van opsluiting. De vervolging en de internering van tienduizenden (vermeende) collaborateurs veroorzaakte een toevloed aan mensen die het gevangeniswezen niet kon slikken. De vooroordelen over het gemeenschapsregime moesten om pragmatische redenen opzij worden geschoven. De naoorlogse interneringscentra hadden de overheid de kans geboden om te experimenteren het gemeenschapsregime. Het werd dan ook versneld ingevoerd in de strafinrichtingen. Het cellulair regime bleef enkel nog behouden voor beklaagden, kort gestraften en veroordeelden die een gevaar vormden of die op moreel of fysiek gebied ongeschikt bleken voor gemeenschapsleven. (14)

De gevangenis van Kortrijk

In 1755 liet keizerin Maria-Theresia een "huys van correctie" bouwen in de Peterseliestraat (de huidige Jan Persijnstraat). Het correctiehuis werd in 1856 vervangen door een gevangenis aan het Casinoplein (het huidige Conservatoriumplein). Bij een luchtaanval op Kortrijk tijdens de nacht van 20 op 21 juli 1944 werd het gebouw volledig vernield. De gevangenis werd niet meer herbouwd. (15)

Organisatie

Administratieve commissie (1821-2003)

De administratieve commissie kent haar oorsprong in het Franse bewind dat een "raad van liefdadigheid" instelde bij de gevangenissen. Onder het Nederlandse bestuur werd elke strafinrichting bestuurd door een college van regenten of een administratieve commissie. Na de Belgische onafhankelijkheid werden beide organen gefusioneerd tot één instantie: de administratieve commissie. Deze commissie bestond uit door de koning benoemde leden. Ze werd tot 1865 in principe voorgezeten door de provinciegouverneur. Later werden ook de procureur des Konings, de burgemeester en de krijgsauditeur van rechtswege lid van administratieve commissie.
Aanvankelijk bezat de commissie ruime bevoegdheden inzake controle, advies en beslissingen binnen de gevangenismuren. De commissie was verantwoordelijk voor het bestuur van de inrichting, de regeling van alle onderdelen van de dienst en de boekhouding. Doorheen de 19de eeuw verloor de commissie aan invloed. Haar bevoegdheden werden ingeperkt zodat ze bij het begin van de 20ste eeuw getransformeerd was in een intermediair orgaan met een quasi louter adviserende en toezichthoudende functie. Het Algemeen Reglement (A.R.) van 1905 beschrijft de bevoegdheden van de commissie. Deze taken vallen uiteen in vier grote domeinen: toezicht, relaties met de centrale administratie, rechtstreekse bevoegdheden en adviesverlening. Om hun toezicht uit te oefenen (16) werden één of meerdere commissieleden gedurende een maand belast met de opdracht ten minste eenmaal per week de inrichting te bezoeken. Om haar taak te kunnen vervullen ontving de commissie dagelijks een uitgebreid verslag van de directie. De commissie kon daarnaast steeds toegang krijgen tot het dagboek van de directeur en het tuchtregister. Gedetineerden konden de maandcommissaris of de commissie onder gesloten omslag aanschrijven. De voorzitter en de maandcommissaris konden indien gewenst deelnemen aan de personeelsconferentie.
De communicatie tussen de lokale inrichting en het centrale bestuur - en vice versa - liep grotendeels via de commissie. Jaarlijks werd een verslag opgemaakt betreffende de uitvoering van de wetgeving inzake voorwaardelijke invrijheidstellingen. Driejaarlijks ontving de minister een algemeen verslag over de toestand van de strafinrichting.
De uitgebreide bevoegdheden van de commissie onder het A.R. van 1905 werden ingeperkt in het A.R. van 1965 en de Algemene Instructie (A.I.) van 1971. De commissie veranderde in het Nederlands ook van naam, vanaf 1971 staat ze bekend als bestuurscommissie. De directeur won aan macht, ten nadele van de bestuurscommissie. Zo verviel de verplichting om dagelijks een verslag over te maken aan de commissie. Over het inzagerecht in bepaalde registers en een deelname aan de personeelsconferentie wordt met geen woord meer gerept. Ook haar rol als tussenpersoon tussen het lokale en centrale niveau werd geschrapt. De inwerkingtreding van het A.R. van 1965 en de A.I. 1971 beperkte de taken van de bestuurscommissie voornamelijk tot het verlenen van advies inzake aanvragen van voorwaardelijke invrijheidstelling. De afschaffing van de wet-Lejeune en het in voege treden van een nieuwe procedure voor voorwaardelijke invrijheidstelling in 1999 onttrokken ook op dit vlak haar adviesbevoegdheid.

Personeelsconferentie

De personeelsconferentie werd voorgezeten door de directeur en bestond uit de adjunct-directeur, de aalmoezenier, de geneesheer, de onderwijzer, de hoofdbewaarder of de bewaarder 1ste klas-diensthoofd en de hoofdbewaarster. Andere personeelsleden konden op uitnodiging ook deelnemen aan de vergaderingen. De personeelsconferentie werd pas in 1891 verplicht in hulpgevangenissen. Het A.R. van 1905 hernam de voornaamste bepalingen uit de Ministeriële Omzendbrief van 5 mei 1891. De personeelsconferentie had als voornaamste opdracht het opstellen van het moreel klassement van de veroordeelde. De leden wisselden van gedachten en deden voorstellen tot voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) voor gedetineerden. Het A.R. van 1965 wijzigde de samenstelling van de commissies. Naast de directeur (voorzitter), bestaat de bestuurscommissie sinds 1965 uit de adjunct-directeurs, de geneesheer-antropoloog, de geneesheer, de onderwijzer, de maatschappelijk assistent en de hoofdbewaarder. De aalmoezenier en de morele consulenten nemen enkel deel indien een gedetineerde die zij van bijstand voorzien wordt besproken. Personeelsleden konden nog steeds uitgenodigd worden. Aan het takenpakket werd niet gemorreld.
In de jaren 1990 werd de wetgeving inzake voorwaardelijke invrijheidstellingen gewijzigd. De personeelsconferentie veranderde eveneens van naam en kwam bekend te staan als 'personeelscollege'. Dit college bestond uit de directeur, zijn of haar adjuncten, een psycholoog en een maatschappelijk assistent van de Psychologische Dienst en de hoofdbewaarder of penitentiair assistent. Op verzoek kon ook de geneesheer-antropoloog deelnemen aan de bijeenkomsten van dit college. Het personeelscollege vergaderde minstens maandelijks onder het voorzitterschap van de directeur van de inrichting. Op het college werden de dossiers van individuele gedetineerden besproken. Specifiek ging de aandacht naar dossiers van veroordeelden die in aanmerking kwamen voor een VI. Drie maanden vooraleer een gevangene in aanmerking komt voor een VI onderzocht het personeelscollege of de toelaatbaarheidsvoorwaarden voor de VI vervuld waren.

Archief

Geschiedenis

Zeven bestanddelen van het archief van de gevangenis te Kortrijk werden al in november 1990 overgedragen aan het Rijksarchief te Beveren en werden beschreven in J. BAERT, Inventarissen van de archieven van de gevangenis te Veurne (1817-1933), van de gevangenis te Kortrijk (1836-1918) en van de gevangenis te Ieper (1808-1936), Brussel, 2000. Deze bestanddelen werden in 2014 overgebracht naar Rijksarchief Kortrijk. Het gaat om de rol van het arresthuis betreffende de politiek gedetineerden, 1914-1918, 6 delen, en om de rol van het strafhuis, 25 juli 1836 - 14 augustus 1840, met alfabetische index, 1 deel. Deze stukken werden geïntegreerd in deze inventaris. De rest van het archief van de Kortrijkse strafinrichting of gevangenis werd tot 2014-2015 bewaard op de zolder van de strafinrichting van Ieper.

Verwerving

Na meerdere inspectiebezoeken in de gevangenis van Ieper (o.a. in 1992 en januari en juli 2014) werd het archief van de Kortrijkse gevangenis, samen met dat van de strafinrichting van Ieper en dat van de interneringscentra van Kortrijk, tussen augustus 2014 en september 2015 neergelegd bij het Rijksarchief Brugge. De archieven van de Kortrijkse interneringscentra en van de strafinrichting of gevangenis van Kortrijk werden, na inventarisatie en verpakking, in oktober 2016 overgebracht naar het Rijksarchief Kortrijk.

Inhoud

Het archief bestaat voornamelijk uit opsluitingsdossiers. Deze dossiers bevatten rudimentaire informatie over de gevangenen zoals de data van opsluiting en vrijlating, de aard van hun misdrijf en straf, uittreksels uit vonnissen, aanhoudingsbevelen, etc.
Verder treffen we in het archief ook de nadere toegangen tot de opsluitingsdossiers en aanverwante registratie-instrumenten (rollen en dagboeken van in- en uitschrijvingen). Daarnaast bevat het archief ook stukken betreffende de organisatie van de strafinrichting.

Toekomstige aangroei/aanvullingen

Bij een luchtaanval op Kortrijk tijdens de nacht van 20 op 21 juli 1944 werd de gevangenis volledig vernield en niet meer heropgebouwd. Dit archiefbestand is afgesloten.

Ordening

Bij de ordening van dit archiefbestand werd een onderscheid gemaakt tussen het archief van de directie en het archief van de strafinrichting. De verschillende reeksen zijn telkens chronologisch geordend. De opsluitingsdossiers zijn geordend op datum van vrijlating van de gevangene.

Voorwaarden voor de raadpleging

Conform de archiefwet van 1955, aangepast in 2009, zijn de bescheiden in deze inventaris vrij raadpleegbaar. Er wordt de lezers wel gevraagd om de onderzoeksverklaring van het Rijksarchief te tekenen waarin men verklaart kennis te hebben genomen van de wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Voorwaarden voor de reproductie

De bescheiden die in deze inventaris beschreven worden kunnen gereproduceerd worden volgens de geldende regels en tarieven binnen het Rijksarchief.

Aanwijzingen voor het gebruik

Het grootste deel van dit archiefbestand bestaat uit opsluitingsdossiers. Deze dossiers worden geordend op datum van invrijheidstelling. Vanaf ca. 1925 kunnen specifieke dossiers getraceerd worden door middel van een alfabetisch steekkaartensysteem (inventarisnummers 95-107). Vanaf 1934 vermeldden deze steekkaarten de datum van invrijheidstelling, hiervoor het dossiernummer.

Bibliografie

CATTRYSSE M., MARTYN G. en VANHULLE B., Een nieuwe gevangenis op grond van nieuwe ideeën, in MARTYN G., WIJNS N. en VELLE K. (red.), 150 jaar Nieuwewandeling. Gevangenis Gent (1892-2012), Gent, 2011, p. 38-69.
DECUYPERE P., De Kortrijkse stadsgevangenis in de Leiestraat, XIVde-begin XIXde eeuw, in De Leiegouw, 1990, XXXII, p. 3-57.
DEHAEN C., De gevangenis te Kortrijk, in: Curtricke. Onafhankelijke maandblad voor toerisme en cultuur, 1998, CCXXIIX, p. 83-85.
DUPRÉEL J., Naar een nieuwe penitentiaire architectuur, in Bulletin van het Bestuur Gevangenissen, 1951, V, p. 223-242.
FRANKE H., Twee eeuwen gevangen. Misdaad en straf in Nederland, Utrecht, 1990.
MAES E., Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen, 2009.
MARTYN G., Misdaad en straf, (2000 jaar Kortrijk: Waar is de tijd, 5), Kortrijk, 2007.

Beschrijvingsbeheer

Het archief werd door Christophe Martens geordend en beschreven in het Rijksarchief Brugge.

De inventaris werd opgesteld in het kader van de IUAP P7/22 'Justice & Populations: The Belgian Experience in International Perspective, 1795-2015' van de POD Wetenschapsbeleid, binnen dewelke het Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in de Provinciën zich heeft geëngageerd om in te staan voor de verdere verwerving en voor de ontsluiting van archiefbestanden die van betekenis kunnen zijn voor het onderzoek naar de geschiedenis van de Belgische justitie.

Formeel voldoet de inventaris aan "Richtlijnen voor de inhoud en vormgeving van een archiefinventaris" (augustus 2012), die binnen het Rijksarchief zijn verspreid.

Concordans

Bijlage


1Jaarverslagen van de administratieve commissie. 1871-1885.1 omslag
2Stukken betreffende de onwettige afwezigheid van personeel in mei en juni 1940. 1940.1 omslag
 31863 apr. 23 - 1875 dec. 30.1 deel
 41876 jan. 4 - 1881 mrt. 19.1 deel
 51881 mrt. 25 - 1892 juli 30.1 deel
 61892 aug. 4 - 1987 okt. 7.1 deel
 71897 okt. 22 - 1903 nov. 26.1 deel
 81903 nov. 28 - 1910 dec. 26.1 deel
 91911 nov. 7 - 1919 dec. 31.1 deel
 101920 jan. 6 - 1922 juli 25.1 deel
 111922 juli 28 - 1923 aug. 17.1 deel
 121923 aug. 18 - 1926 apr. 4.1 deel
 131926 apr. 8 - 1929 dec. 31.1 deel
 141930 jan. 9 -1933 sept. 6.1 deel
 151933 sept. 12 - 1938 jan. 18.1 deel
 161938 jan. 25 - 1942 mrt. 2.1 deel
 171942 mrt. 2 - 1946 mei 24.1 deel
 181875 juni 5 - 1879 mei 9.1 deel
 191879 mei 9 -1887 dec. 3.1 deel
 20D-G.1 omslag
 21H-P.1 omslag
 22Q-R.1 omslag
 23V-W.1 omslag