Name: Onze-Lieve-Vrouwehospitaal te Kortrijk
Period: 1211- 1939
Inventoried scope: 6 linear meters
Archive repository: State archives in Kortrijk
Heading : Public Centres for Social Welfare and legal predecessors
Authors: /
Year of publication: 2010
Code of the inventory: 302/2
Onze-Lieve-Vrouwehospitaal te Kortrijk
De precieze stichtingsdatum van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal (1) is niet bekend. Er is voor het eerst sprake van het hospitaal in de oorkonde van 1211, waarin Goswijn, heer van Moeskroen, aan het hospitaal de inkomsten schenkt van een stuk grond. (2) In een oudere inventaris worden twee oorkonden uit 1200 en 1204 vermeld, die helaas niet bewaard bleven en waarvan het onderwerp onbekend is. Omdat in de oorkonde van 1211 niet de indruk wordt gewekt dat het hospitaal recent gesticht is, wordt verondersteld dat de oprichting van het hospitaal op het einde van de 12de, of ten laatste aan het begin van de 13de eeuw te situeren is. Het is ook onduidelijk wie het initiatief nam tot de stichting. Latere aanspraken van de stad Kortrijk suggereren een stedelijke inbreng.
Aanvankelijk werd het hospitaal bediend door lekebroeders en -zusters. Deze gemeenschap volgde geen orderegel, hoewel ze in enkele pauselijke bullen wordt beschouwd als lid van de orde van Cîteaux. Zeker vóór 1302 koos het hospitaal voor de regel van Sint-Augustinus. In een oorkonde van dat jaar is er sprake van "sorores ordinis sancti Augustini". (3) De oudst bekende statuten van de hospitaalzusters dateren van 1430. (4)
Over het presentatierecht van nieuwe zusters, de toekenning van prebenden en het zogenaamde "abdijbrood", rezen bij herhaling conflicten tussen de zusters en het stadsbestuur. Iedere novice moest een proeftijd van een jaar doorlopen. Daarna beslisten de geprofeste zusters bij geheime stemming over definitieve opname in de gemeenschap. Bij een positief resultaat legde de novice haar eeuwige geloften af: die van gehoorzaamheid, zuiverheid, armoede en de gelofte de zieken te dienen. De onderhoudskosten van de kandidate tijdens het proefjaar werden door het meisje of haar ouders gedragen, tenzij er een "abdijbrood" was toegekend, dat vrijstelling gaf van dit novicegeld. De hospitaalzusters werden vermoedelijk gerekruteerd bij de meer voorname families van de stad. Het hospitaal stond aanvankelijk open voor alle passanten en arme zieken, met uitzondering van zwangere vrouwen, zuigelingen, pestlijders, leprozen en bejaarden.
In de jaren 1790 was het hospitaal overbevolkt door de toestroom van zieke en gekwetste burgers en soldaten en uit Frankrijk gevluchte geestelijken. (5) Van 1791 tot 1796 stond het hospitaal bijna onophoudelijk ten dienste van de militaire overheid. Afhankelijk van de wisselende krijgskansen, waren het nu eens Franse, dan weer Oostenrijkse (en geallieerde) soldaten die het hospitaal inpalmden en soms de zusters dwongen hun klooster te verlaten. De zusters vluchtten in 1793 (naar Waregem) en 1794 (naar Oudenaarde) voor de oprukkende Fransen, uit schrik voor maatregelen tegen geestelijken. Op 26 april 1794 werd het hospitaal door de Fransen ingenomen en enkele weken later leeggeplunderd. Op 13 september 1794 kwam het bevel van de municipaliteit om het resterende zilverwerk in te leveren. Op 7 maart 1795 werden de zusters uit het hospitaal verbannen naar de Sint-Amandsproosdij, waar ze verondersteld werden hun taak, de ziekenzorg, voort te zetten. De goederen van het hospitaal werden gedeeltelijk aan de proosdij toegekend. Sinds het decreet van 15 oktober 1794 stonden de goederen van het hospitaal al onder het beheer van een permanent bureau, voorgezeten door de voorzitter van de municipaliteit. In december 1795 werd de hospitaalschuur ingericht als opslagplaats voor hooi. De wet van 16 vendémiaire van het jaar 5 (7 oktober 1796) regelde de oprichting van de Burgerlijke Godshuizen. Op 8 november 1797 keerden de zusters terug naar het oude hospitaal. Het hospitaal werd heringericht maar geseculariseerd. Op 14 mei 1798 werden de eigendomstitels opgeëist. De volgende dag werden de zusters verplicht hun habijt af te leggen en wereldlijke kleren te dragen. Daarmee hield het klooster officieel op te bestaan.
Op 24 februari 1801 werd Elisabeth van Dommele tot nieuwe kloosteroverste gekozen. Officieel werd het klooster wellicht pas heringericht met de inwerkingtreding van het concordaat van Napoleon met de paus op 15 juli 1802. In 1820 werden nieuwe statuten opgesteld, die het daaropvolgende jaar door koning Willem I werden goedgekeurd. Het hospitaal bleef verder functioneren onder de vleugels van de Burgerlijke Godshuizen, de eigenaar van het klooster en de hospitaalgebouwen. In het midden van de 19de eeuw werden de slachtoffers van de tyfus- en cholera-epidemieën in het hospitaal opgevangen. De zusters hadden nog steeds een belangrijke inbreng in de ziekenzorg, naast de dokters. De functie van directeur en econoom werd uitgeoefend door de priorin, die ook verantwoordelijk was voor de boekhouding, de aangiften deed bij de burgerlijke stand en het opnemingsregister bijhield. Het onderhoud van de zusters viel als compensatie ten laste van de Commissie voor Burgerlijke Godshuizen. De zusters financierden vaak zelf de herstelling of verfraaiing van zowel de hospitaal- als de kloostergebouwen.
In 1925 werd de Commissie voor Openbare Onderstand opgericht, die zowel de Commissie voor Burgerlijke Godshuizen als het Bureel van Weldadigheid verving. Na de Tweede Wereldoorlog werd de zorg voor de zieken steeds meer overgenomen door leken-verpleegsters, die echter nog steeds onder de leiding van de priorin stonden. Toch zouden de voorzitter en de secretaris van de Commissie, en vanaf 1976 die van het OCMW, steeds meer de leiding van het ziekenhuis op zich nemen. In 1962 werd een beheerscomité in het leven geroepen. Uiteindelijk werd er ook een leek als directeur aangesteld. In 2000 fusioneerde het hospitaal met de andere Kortrijkse ziekenhuizen tot AZ Groeninge, waarbij het hospitaalpersoneel werd overgedragen aan de vzw AZ Groeninge. De samenwerking van het OCMW met de vzw Zusters Augustinessen wordt verdergezet in de OCMW-woonzorgcentra, waar deze vzw in opdracht van het OCMW het personeelsbeleid van de woonzorgcentra behartigt en de dagelijkse werking van deze woonzorgcentra garandeert. (6)
In de middeleeuwen maakten de zusters een onderscheid tussen de rekeningen enerzijds en eigendomstitels en overige bescheiden anderzijds. De stukken werden in het klooster bewaard in een "zeker ghevauteert comptoir met yseren dueren". Bovenop deze kast stond nog een houten koffer en een grote kast met schuifladen. De koffer had een gesculpteerd voorpaneel ("ghesneden van vooren") en bevatte de oudste oorkonden, de kloosterregel en de privilegiebrieven. De kast telde zes grote laden, zogenaamde "locquetten", en verscheidene "particuliere laeden". In zes laden waren de eigendomstitels ondergebracht, gerangschikt volgens gemeente. De oudst bekende ordening van het archief verwijst naar deze ladenkast. Op de stukken vindt men nog steeds de letters H (voor Hospitaal) en de letters L (voor Loquet), gevolgd door een nummer. Dit systeem werd wellicht tot op het einde van de 16de eeuw gebruikt. Mogelijk maakte de Beeldenstorm een einde aan deze ordening en het gebruik van de ladenkast. Daarna werden er nog twee nieuwe nummeringen aangebracht, tot priester-historicus Antoon Viaene in de jaren '20 van de vorige eeuw de nummering bijwerkte. (7)
De oudste inventaris dateert van 1578 en werd op last van de stadsmagistraat opgemaakt door stadsklerk Adriaan Vanneste. (8) Uit de inventaris kunnen we afleiden dat er toen nog een quasi volledige reeks rekeningen werd bewaard vanaf 1392, samen met enkele nog oudere 14de-eeuwse rekeningen. Latere, meestal onvolledige inventarissen dateren van 1646 en ca. 1760. Van een eventuele inventaris opgesteld door A. Viaene is geen spoor, wel bleven de notities van L. Vanheule bewaard, die per omslag op fiches het onderwerp, de datum, eventueel aantal en staat van de zegels noteerde. Het zijn wellicht deze fiches die samen met het archief in bewaring werden gegeven bij het Rijksarchief Kortrijk.
Een gedeelte van het archief is verloren gegaan. Wellicht bleven enkele stukken in de branden van 1325 en 1382. Volgens een schrijven uit het einde van de 18de eeuw zouden in dat laatste jaar zelfs alle eigendomstitels in vlammen zijn opgegaan: "elles ont fait une perte irréparable par l'incendie de tous leurs titres qui furent la proie des flammes lorsqu'en 1382 les françois mirent le feu à la ville". (9) Ook in 1750 wordt hiernaar verwezen in het kader van een rentekwestie: "Les édifices dudit hopital ont étés brulés par les ravages des guerres passées, et en icelles presque toutes leurs papiers, titres et documens vers l'an 1400". (10) Eind 17de eeuw heette het nog: "a cause que leurs tiltres et leurs regles de fondation ont esté malheureusement bruslez, il y a plus de 300 ans". (11) Dat blijkt echter niet helemaal te kloppen, gezien de aanwezigheid in het archief van tientallen oorkonden uit de 13de en de 14de eeuw. Onder het calvinistisch bewind werden wellicht de oude rekeningen vanaf 1392 vernietigd, die in de inventaris van 1578 wel nog vermeld worden.
Na de Franse inval in 1794 werd aan de priorin gevraagd de oude rekeningen en andere papieren in te leveren bij de municipaliteit. De priorin beweerde echter geen archief te hebben. De rekening van dat jaar kon pas gesloten worden op 9 december 1794. (12) In dezelfde periode zouden de oude dodenregisters meegenomen zijn. (13) Wellicht is het eigenlijke archief nooit in handen van de Franse overheid gekomen. Nog in 1843 richtte de Commissie van Burgerlijke Godshuizen hierover een schrijven aan de priorin. Daarin wordt uiteengezet welke moeilijkheden de commissie ondervond om discussies met pachters en betwistingen van eigendomsrechten uit te klaren bij gebrek aan archief. Daarom werd de priorin verzocht om "tous les titres, cartes figuratives et autres pièces des propriétés des hospices civils qui sont en votre possession ou dont vous pouvez disposer" over te dragen. (14) Opnieuw werd hier geen gehoor aan gegeven. Het archief bleef in het klooster bewaard.
Op basis van diverse publicaties en verwijzingen moet vastgesteld worden dat nog vrij recent stukken uit het archief zijn verdwenen. Zo vermeldt De Potter een "bouxken in parchemijne convertorie, behelzende diversche remedien totter ziekte van de peste", waarvan geen spoor meer is. (15) In 1917 werd een zestal archiefstukken, bewaard in een kluis in de Banque de Courtrai, teruggeven aan de overste. (16) Het betrof onder meer een register met beraadslagingen en verkiezingen van oversten en een register met de kloosterregel. Deze stukken zijn niet meer aanwezig in het archief.
Ook de statuten zijn nagenoeg verdwenen uit het archief. De Latijnse versie van 1430 is enkel nog in afschrift beschikbaar, in het archief zelf (17) en in het cartularium nr. 73, fol. 730-775 van het bisdom Doornik, bewaard in het Rijksarchief te Doornik. De Vlaamse vertaling van deze statuten werd nog in 1963 in het archief aangetroffen, maar is ondertussen niet meer aanwezig. (18) Verder ontbreekt van de statuten van 1820 elk spoor. (19) In twee inventarissen uit de 19de of het begin van de 20ste eeuw worden de verdwenen oorkonden uit 1200 en 1204 nog vermeld, helaas zonder verdere omschrijving. (20) Tot slot zijn er drie nummers uit de oude inventaris op steekkaarten (61 en 105-106) die nu ontbreken, drie charters uit respectievelijk 1266 (21), 1487 (22) en 1432 (23).
Op 27 oktober 2010 werd het archief van het hospitaal in bewaring gegeven bij het Rijksarchief Kortrijk. Deze bewaargeving maakte deel uit van de overeenkomst met het OCMW van Kortrijk waarbij al het archief van de rechtsvoorgangers van het OCMW tot 1925 (de oprichting van de C.O.O.) werd neergelegd.
De stukken hebben voornamelijk betrekking op het goederenbeheer. Het merendeel van de stukken dateert van vóór de opheffing van het klooster in 1798. Stukken van latere datum hebben in principe geen betrekking op goederenbeheer van het hospitaal, maar eerder op de organisatie van het kloosterleven en de bijhorende activiteiten. Het archief bevat een grote hoeveelheid figuratieve kaarten uit de 17de en de 18de eeuw. In het landboek van 1749 vinden we niet minder dan 36 kaarten terug. Daarnaast bleven er nog enkele tientallen losse kaarten bewaard.
Taal en schrift van de documenten
De stukken zijn zowel in het Latijn, het Frans als het Oudnederlands.
Stukken uit het OCMW-archief van vóór 1798 werden geïntegreerd in het archief van het hospitaal. Uit het bestand 'oud stadsarchief Kortrijk' en de 'Verzameling Aanwinsten' werden slechts stukken geïntegreerd die met zekerheid als hospitaalarchief zijn te identificeren. Enkele stukken werden uit het archief verwijderd. Het betreft afgedwaalde stukken van volgende archiefvormers (tussen haakjes de nieuwe toegangsnrs.):
- Begijnhof Kortrijk, 1506 (302/1)
- Armendis Kortrijk, 1780-1783 (302/1)
- Commissie Burgerlijke Godshuizen Kortrijk, 1832-1917 (302/1)
- Sint-Niklaashospitaal Kortrijk, 1756-[19de eeuw] (302/5)
- Sint-Elooishospitaal Kortrijk, [15de eeuw-1760] (302/6)
- Spijker van Kortrijk, 1607-1650 (100/12)
De aanwezigheid van de stukken van laatstgenoemde archiefvormer houden verband met de figuren van Oste en Joos Eghels, die zowel hospitaalontvangers als commiezen van de Kortrijkse Spijker waren.
Een aantal stukken zonder aanwijsbaar verband werd wel behouden. Achteraan de inventaris werd een concordantielijst van oude en nieuwe nummers toegevoegd.
De bestanddelen zijn vrij raadpleegbaar, met uitzondering met archiefstukken die gedupliceerd zijn op microfilm of digitaal kunnen geraadpleegd worden in de leeszaal.
Voor de reproductie gelden de regels van toepassing in het Rijksarchief.
ANDRIES J., Fondation de cinq lits à l'hôpital de Courtrai en faveur des malades pauvres de Harelbeke (1277), in Annales de la société d'émulation de Bruges, 1865, XIII, p. 101-106.
CALLEWIER H., Een schandaal in het O.-L.-Vrouwehospitaal (1612-1614): de losbandige priorin Margriete de Hertoghe, in De Leiegouw, 2010, LII, p. 35-38.
CAULLET G., Les oeuvres d'art de l'hôpital Notre-Dame à Courtrai, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, 1914, XI, p. 18-37.
COLPAERT J., Avelgem voor 1500, Avelgem, 1965.
DE BETHUNE J., Bezoek van het Onze-Lieve-Vrouwgasthuis te Kortrijk op dinsdag 27 mei 1913, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, 1912-1913, X, p. 293-314.
DE POTTER F., Geschiedenis der stad Kortrijk, 4 dln., Gent, 1873-1876.
NAERT F., Het O.-L.-Vrouwehospitaal te Kortrijk (van circa 1211 tot 1486), onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, 1964.
STRUBBE E.I., Egidius van Breedene (11..-1270). Grafelijk ambtenaar en stichter van de abdij Spermalie. Bijdrage tot de geschiedenis van het grafelijk bestuur en van de Cisterciënser Orde in het dertiendeeuwsche Vlaanderen, Brugge, 1942 (Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de faculteit van de wijsbegeerte en de letteren).
VANBOSSELE J., De geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal in Kortrijk, Kortrijk, 1982.
VANBOSSELE J., Het Hospitaalgoed 'ten Bossche' in Waregem, in De Gaverstreke, 2011, XXXVIII, p. 17-28.
VANSTEENKISTE L., De statuten van de hospitalen in de bisdommen Doornik en Terwaan, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, 1963.
VIAENE A., De hospitaalmolen te Kortrijk, in Biekorf, 1928, XXXIV, p. 173.
VIAENE A., Het O.-L.-Vrouwehospitaal te Kortrijk onder de prieuse Marie van Uutkerke (1370-1380), in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, nieuwe reeks, 1930, IX, p. 142-156.
VIAENE A., De oude regel van de zusters van het O.-L.-Vrouwehospitaal (1430), in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, nieuwe reeks, 1935, XIV, p. 313-320.
VIAENE A., Het O.-L.-Vrouwehospitaal in Kortrijk, Bijdrage tot zijne vroegste geschiedenis, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, nieuwe reeks, 1927, VI, p. 23-32.
De ordening en de beschrijvingen werden verzorgd door Hendrik Callewier.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
(27)Kerstina (1262)
Katarina van Hamme (1298-1312?)
Margareta van Boenaerde (1312?-1328)
Margareta Harincks (1329-ca. 1335)
Margareta van de Leene (1335-1357)
Agatha Willems (1358?-1361)
[Regina Demol] (1361?)
Maria van Uutkercke (1370?-1410)
Katarina Masiers (1410-1412)
Magdalena Saladins (1412-1446)
Katarina Denijs (1447-1453)
Ysoie Scade (1453-1484)
Beatrijs Thybauts (1484-1510)
Isabella Marets (1510-1535)
Maria Kints (1535-1554)
Margareta Ogiers (1554-1582)
Johanna Balluus (1582-1586)
Anna van Huyghevelde (1586-1604)
Louisa Godaert (1604-1605)
Margareta de Hertoghe (1605-1623)
Maria Andries (1623-1645)
Margareta de Pape (vander Noot) (1646-1652)
Maria Triest (1652-1653)
Johanna Pannecoucke (1654-1671)
Marie-Françoise de Grenut (1671-1681)
Margareta van den Burrie (1681-1709)
Marie-Jeanne de Bruyne (1709-1743)
Marie-Thérèse du Mortier (1743-1775)
Petronella Planckaert (1776-1791)
Angelina de Bleeckere (1791-1801)
Elisabeth van Dommele (1801-1813)
Albertine van Damme (1816-1842)
Pauline Vuylsteke (1842-1893)
Marie-Barbara Freyne (1893-1917)
Aurelie Lernout (1919-1935)
Leonie Vanneste (1935-1946)
Marie-Louise Delbeke (1946-1958)
Gabriëlle Doornaert (1958-1979)
Rozanna Nollée (1979-...)
1 - 3 | Inventarissen van het archief. 1646-[19de-20ste eeuw]. | ||||||||
1 | 1646. | 1 katern | |||||||
2 | 1760. | 1 katern | |||||||
Bevat enkel nummers en jaartallen. Verwijst wellicht naar een andere inventaris. | 3 | [19de-20ste eeuw]. | 2 katernen | ||||||
Met losse stukken. Bevat ook 20ste-eeuwse notities uit de kroniek van Jacques Goethals-Vercruysse. Uitgegeven in: VANBOSSELE, De geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal, p. 274-280. | 4 | Kroniek van priorin Petronella Planckaert over de periode 1773-1794. [eind 18de eeuw]. | 1 deel | ||||||
5 | Brief van het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen aan de priorin met de vraag om eigendomstitels, kaarten en andere stukken met betrekking tot goederen over te dragen. 1843. | 1 stuk | |||||||
6 | Historische notitie over het hospitaal. [19de eeuw]. | 1 stuk |