Name: Groeningeabdij te Kortrijk
Period: 1197-1797
Inventoried scope: 6,28 linear meters
Archive repository: State archives in Kortrijk
Heading : Parishes, church councils and Holy Spirit Tables
Authors: H. Callewier
Year of publication: 2011
Code of the inventory: 23/3
Groeningeabdij te Kortrijk
(1)De Groeningeabdij, ook wel de abdij van O.-L.-Vrouw ten Spiegele genoemd, was oorspronkelijk in Marke gevestigd. Ze dankte haar ontstaan aan Johanna van Rodenburg, dochter van Walter van Kortrijk, protonotaris van Vlaanderen. Die laatste had in 1205 van graaf Boudewijn IX het leen Rodenburg gekregen als beloning voor bewezen diensten. Na de dood van Walter, in 1227, besliste Johanna om samen met haar zus Agnes een kloostergemeenschap te stichten in Marke. Dat gebeurde wellicht vóór 1236, aangezien de abdij in dat jaar toenadering zocht tot de orde van de cisterciënzers. Nadat een akkoord werd bereikt met de nabijgelegen cisterciënzerabdij van Guldenberg in Wevelgem en er duidelijkheid kwam over de financiële basis van de nieuwe kloostergemeenschap, aanvaardde gravin Margareta van Constantinopel de nieuwe stichting in 1237. Omstreeks 1260-1267 verliet de abdij met steun van gravin Beatrijs van Vlaanderen Marke, om zich te vestigen net buiten de Kortrijkse stadsmuren, op het domein van Groeninge. In de nabijheid van het klooster werd op 11 juli 1302 de Guldensporenslag uitgevochten. De wellicht Fransgezinde zusters en hun klooster speelden geen rol van betekenis bij deze gebeurtenis. Pas later onstond een uitgebreide legendevorming, waarbij de Vlaamse overwinning werd toegedicht aan O.-L.-Vrouw van Groeninge, die vooral vanaf de 17de eeuw in de abdij vereerd werd.
In 1578 werd een calvinistisch bestuur geïnstalleerd in Kortrijk. Naar aanleiding van werken aan de stadsvesten besloot het stadsbestuur de nabijgelegen Groeningeabdij af te breken, nadat de kerk en de abdij geplunderd werden. Toen Farnese Kortrijk in 1580 heroverde, werd de stad verplicht om alle getroffen geestelijke instellingen te helpen heropbouwen. De abdis van de Groeningeabdij maakte van deze gelegenheid gebruik om een aantal huizen te kopen in de wijk Overbeke en de zusters te herenigen.
Op 13 februari 1797 werd het klooster definitief gesloten door de Franse overheid. De laatste abdis, Victoire Gillon, slaagde erin een gedeelte van het meubilair en van de cultusvoorwerpen achter te houden of terug te kopen. Zo werd het miraculeuze O.-L.-Vrouwebeeld overgebracht naar de Sint-Michielskerk van de jezuïeten. De abdis vestigde zich samen met enkele andere zusters in hun huis in de Kasteelstraat, dat ze teruggekocht hadden. Pogingen in de Hollandse tijd om het klooster terug in bezit te nemen, kenden geen succes. De kerk werd gedeeltelijk vernield en de overige gebouwen deden dienst als kazerne. Van 1845 tot 1978 vonden de arme klaren een onderkomen in de voormalige abdij. Het dormitorium en de kapel maken momenteel deel uit van de stedelijke musea.
De eerste kloosterzusters kwamen van de abdij van Marquette, bij Rijsel. De zusters stonden onder de jurisdictie van de abt van Clairvaux. Deze delegeerde het toezicht over de Groeningeabdij echter aan de abt van Ten Duinen in Koksijde, later in Brugge. De biechtvaders van Groeninge werden daarom ook gerekruteerd onder de Duinheren. De abdijen van Cambron en Loos hebben in de loop der eeuwen herhaaldelijk ook jurisdictie uitgeoefend over de Groeningeabdij. De visitaties werden bijgevolg door de abten van de hiervoor vermelde abdijen of door de overste van de cisterciënzers zelf uitgevoerd.
De religieuze gemeenschap van de Groeningeabdij bestond uit diverse categorieën geestelijken. De belangrijkste waren de koorzusters. Onder hen werd de abdis gekozen, net zoals de andere zusters met een bijzondere functie, zoals de priorin, de schatbewaarster, ... Ze werden voornamelijk gerekruteerd in het Kortrijkse, maar ook in de rest van (Frans-) Vlaanderen en het Henegouwse. Het aantal koorzusters varieerde, maar schommelde meestal rond de twintig. Ze behoorden doorgaans tot meer gegoede families. In de lagere sociale klassen werden de lekenzusters en -broeders gerekruteerd. De reguliere oblaten ten slotte waren personen die op latere leeftijd intraden en zich ten dienste stelden van de abdij. De religieuzen van de abdij maakten samen met verschillende soorten leken (oblaten-prebendehouders, offerten, donaten, ...) de familia uit.
Bij haar stichting bezat de abdij al een uitgebreid goederendomein, dat in de loop der eeuwen nog werd uitgebreid. De meeste eigendommen waren in de streek van Kortrijk gesitueerd. Het zwaartepunt lag in Marke en Kortrijk. Ook op diverse plaatsen in Henegouwen, vooral rond Neufvilles bij Zinnik, bezat de abdij gronden en renten. Aanvankelijk waren ook de bezittingen in de streek van de Vier Ambachten belangrijk. Het bezit van deze poldergronden gaf aanleiding tot talrijke betwistingen en processen.
Over de geschiedenis van het archief vóór de afschaffing van Groeninge is relatief weinig bekend. Gezien de woelige geschiedenis van de abdij en de stad Kortrijk en de verschillende locaties waar de abdij gevestigd was, mag het bijna een wonder heten dat een gedeelte van het archief vrij goed bewaard is gebleven.
De interesse voor het archief en zijn oudste oorkonden is geen nieuw gegeven. Onder het abbatiaat van Catharina Doens (1618-1646) werden in het cartularium (inventarisnr. 1) de oudste oorkonden niet alleen gekopieerd, er werd ook een Nederlandse vertaling van de Latijnse tekst overgenomen en een aantal zegels van Vlaamse graven en gravinnen werd zorgvuldig gereproduceerd. Het zijn ook deze zegels die de interesse wekten van historiograaf Oliverus Vredius of de Wree (1596-1652). Hij voerde hierover in 1637 een briefwisseling met de vermaarde Kortrijkse jezuïet en dichter Sidronius Hosschius (1596-1653). Uit de brieven blijkt de zorg die de zusters aan hun archief besteedden. Vredius had Hosschius inlichtingen gevraagd over het unieke zegel van Robrecht van Bethune, bevestigd aan een oorkonde uit 1265 (inventarisnr. 406). Hosschius had zich op vraag van Vredius naar de abdij begeven, waar hij slechts met veel moeite de bewuste oorkonde mocht bekijken. Een afschrift maken werd hem niet toegestaan, omdat de zusters vreesden voor een proces waarin de oorkonde gebruikt kon worden.
Ook inzake vijf andere charters waarvoor Vredius interesse toonde, werd het werk van Hosschius bemoeizaamd door het wantrouwen van de zuster procuratrix. Het betrof vijf oorkonden van februari 1205 van graaf Boudewijn IX, keizer van Constantinopel, verleden in zijn keizerlijk paleis. Deze charters, alle voorzien van een gouden zegel, zijn samen met enkele oorkonden uit het archief van het Kortrijkse O.-L.-Vrouwekapittel de enige bekende die door de keizer werden uitgevaardigd en waaraan een loden of gouden bulle werd bevestigd. De originele charters, die nog in 1639 in de abdij werden bewaard, zijn tegenwoordig enkel bekend via afschriften. Drie van de oorkonden waren nog in de abdij aanwezig in 1794. Toen in dat jaar de stad in Franse handen viel, werden ze overgebracht naar het stadhuis. Een Franse soldaat verwijderde de zegels van de charters en verkocht ze aan een goudsmid in Oudenaarde. Een zegel werd door de smid gesmolten. Een tweede werd aan een particulier verkocht en kwam uiteindelijk in het Cabinet de Médailles van de Nationale Bibliotheek in Parijs terecht. Een derde exemplaar ging naar Engeland, waar het deel uitmaakte van de collectie van dr. Goodall. In 1844 kwam het in het bezit van Constant Serrure in Gent, tot uiteindelijk de prins de Ligne de bulle verwierf en ze in zijn rijke verzameling in het kasteel van Beloeil onderbracht (2).
Uit de briefwisseling van Vredius en Hosschius blijkt dat de zuster procuratrix de zorg had voor het archief. Haar voornaamste taak was het sluiten en voorleggen van de jaarrekeningen. Deze werden opgesteld aan de hand van kladschriftjes of losse stroken papier (cladden) en een dagboek (handtbouck of journal). Onder abdis Cecile Eghels (1666-1678) werd voor de boekhouding en het schrijfwerk een aparte kamer ingericht met een comptoir of kast met dertig laden. In dezelfde ruimte werd ook het archief bewaard, waar de comptoirdame verantwoordelijk voor was. Wellicht was dit een andere zuster dan de procuratrix, die voorheen het archief beheerde. Waardevolle eigendomstitels, renterollen, ... werden in twee koffers opgeborgen. De ene werd aangeduid als de coffre mette bewysen, de andere als de coffere met 3 slutels. Deze drie sleutels waren wellicht in het bezit van drie verschillende zusters. Aangezien alle sleutels nodig waren om de koffer te openen, werd zo het toezicht op de meest waardevolle stukken verzekerd. Omdat het archief te omvangrijk werd, volstonden de twee koffers na verloop van tijd niet meer. Oude procesbundels en volgeschreven registers werden in linnen zakken bijgehouden.
Ook de ontvanger, een leek die met de inning van heerlijke rechten belast was, beheerde uit hoofde van zijn functie een gedeelte van het dynamisch archief. Niet elke ontvanger bleek echter even betrouwbaar. Ignace de Caluwe verduisterde niet alleen een grote som geld, hij ging er ook met de boekhouding van door. In 1773 eiste de abdij de stukken terug. Het ging niet alleen om registers en boekhoudkundige stukken, maar ook om carten figuratif. Zo is er sprake van een een plattegrond van Cornelis Steur uit 1754 van een hofstede, een kaart van de stad Kortrijk uit 1646, van de heerlijkheid Rodenburg, van Marke en van Rollegem. Wellicht heeft de abdij de stukken nooit terug gezien, aangezien het kaartmateriaal niet meer in het archief aanwezig is.
Bij de afschaffing van de abdij in 1797 werden twee stadscommissarissen aangeduid. De zusters kregen van hen 20 dagen de tijd om de abdij te ontruimen. Van die periode zouden ze onder meer gebruik hebben gemaakt om zoveel mogelijk hun archief in verzekerde bewaring te brengen. Dit was wellicht het geval met een aantal 'topstukken', zoals het rijkelijk geïllustreerde cartularium. Quasi het volledige archief moet echter na de afschaffing via de stadscommissarissen bij het eigenlijke stadsarchief gedeponeerd zijn, zoals dat ook het geval was met archieven van andere afgeschafte instellingen.
De oudste inventaris van een gedeelte van het oud stadsarchief (Modern Stadsarchief Kortrijk, nr. 6406) dateert wellicht uit de periode 1834-1836. Toen was Xavier De Coene aangesteld door het stadsbestuur om een klassement van het archief op te stellen. Zoals blijkt uit deze en andere inventarissen heeft hij ook een selectie van het archief doorgevoerd. Het archief van de Groeningeabdij werd nog steeds samen bewaard met stukken die deel uitmaakten van het eigenlijke stadsarchief. Daar kwam verandering in door het werk van secretaris-archivaris Charles Mussely, die vanaf 1842 aan de slag ging. Over zijn inventarisering voerde hij een drukke briefwisseling met toenmalig algemeen rijksarchivaris Gachard. Die laatste was van oordeel dat er een onderscheid moest gemaakt worden tussen archieven van instellingen die bij de gemeente zijn gevoegd en andere, waaronder de Groeningeabdij, qui se trouvent à l'hôtel de ville que par l'effet de circonstances accidentelles, nées des événements qui marquèrent la fin du dernier siècle (Modern Stadsarchief Kortrijk 2924, brief van 14 december 1854).
Het is niet duidelijk in welke mate Mussely dit advies ter harte nam. Een ongedateerde inventaris (Modern Stadsarchief Kortrijk, nr. 5068) beschrijft voor de Groeningeabdij 113 afzonderlijk genummerde en min of meer chronologisch gerangschikte nummers. De eigenlijke lijst van oorkonden, die later in bewerkte vorm door Sevens zou gepubliceerd worden, moet echter van latere datum zijn. In 1872 publiceerde de Kortrijkse deken van de O.-L.-Vrouwekerk, Ferdinand Van de Putte, namelijk zijn Speculum Beatae Mariae Virginis ou chronique et cartulaire de l'abbaye de Groeninghe à Courtrai publiés d'après les documents originaux. Daarin werd een groot aantal stukken uit de periode 1237-1797 gepubliceerd, bewaard in het Kortrijkse stadsarchief. De uitgave is vrij slordig en bevat tal van onjuistheden.
Theodoor Sevens nam in 1920 op 72-jarige leeftijd tot aan zijn overlijden in 1927 de taak van stadsarchivaris op zich. In 1922-1923 voltooide hij twee handgeschreven inventarissen (bewaard in het dossier van het stadsarchief van Kortrijk). Uit deze inventarissen blijkt dat Sevens vooral oudere inventarissen heeft herwerkt: hij heeft stukken toegevoegd aan bestaande reeksen en ontbrekende nummers aangeduid. Zo spreekt hij voor de abdij van Groeninge over 238 stukken. 91 daarvan waren al bekend, 147 heeft hij teruggevonden. Ze worden bewaard in 209 oudere nummers, aangevuld met bis- en ter-nummers. 17 nummers ontbreken. De ontbrekende nummers bevonden zich echter nog voor een groot deel in andere delen van het 'stadsfonds'. Getuige daarvan is de oude nummering in potlood die we op bepaalde stukken terugvinden. Zo vond Sevens geen spoor terug van het nummer 180, dat bestond uit de huidige inventarisnrs. 238-239, 242-245 en 247-249.
Met de oprichting van het Rijksarchief te Kortrijk in 1964 werden ook het stadsfonds en de zogenaamde 'oorkonden van de Groeningeabdij' in bewaring gegeven aan het nieuwe rijksarchief. Ondertussen werden ook nieuwe stukken afkomstig uit de Groeningeabdij verworven (zie 'verwerving'). In 2007 werd besloten alle stukken van de Groeningeabdij uit het fonds 'Oud stadsarchief Kortrijk' te lichten. Ze kregen een aparte nummering en werden in een nieuw bestand ondergebracht. Bij de inventarisatie in 2010-2011 werden deze stukken samengebracht met de 'oorkonden van de Groeningeabdij', beschreven door Sevens, en andere stukken uit de Verzameling 'Aanwinsten' en de 'Oorkonden met blauw nummer'.
Wellicht bleef het archief na de afschaffing van de abdij in Kortrijk. Daar maakte het, samen met archivalia van andere afgeschafte instellingen, de facto deel uit van het 'stadsfonds'. Deze bescheiden werden ten onrechte als stadsarchief beschouwd. Bij de oprichting van het Rijksarchief te Kortrijk in 1964 werd dit 'stadsarchief' in bewaring gegeven bij het Rijksarchief.
Een beperkt aantal stukken werd in de loop van de 19de en de 20ste eeuw door ruil of aankoop verworven. Zo kocht het Rijksarchief in 1861 bij boekhandelaar Heusmer een ordinarium van de kerkdiensten (inventarisnr. 48). In 1970 werd in het kader van een grote ruiloperatie met de Koninklijke Bibliotheek van België het cartularium (inventarisnr. 1) verworven.
Het archief van de Groeningeabdij heeft voornamelijk betrekking op het financieel beheer en het beheer van de goederen van de kloostergemeenschap. Door de vernietiging in de eerste helft van de 19de eeuw van voornamelijk meer recente stukken uit het archief, zijn middeleeuwse charters oververtegenwoordigd. Het betreft voornamelijk eigendomstitels, maar ook privileges allerhande. Over het religieuze leven en de kloostergemeenschap bleef relatief weinig materiaal bewaard. Een belangrijke reeks in dat verband zijn de kloostergeloften van de koorzusters. Het absolute topstuk uit het bestand is ongetwijfeld het cartularium (inventarisnummer 1). Het bevat niet alleen afschriften van talrijke stukken, maar ook een kroniek, portretten van graven en gravinnen en wapenschilden van abdissen, afbeeldingen van zegels, en kaarten van landmeter Louis de Bersacques.
Taal en schrift van de documenten
De bescheiden zijn zowel opgesteld in het het Nederlands, het Frans als het Latijn.
Hiervoor werd aangetoond dat in de 18de eeuw al een gedeelte van het archief verloren ging. Het betreft onder meer stukken van boekhoudkundige aard, de charters uit 1205, en kaarten. Een inventaris van een gedeelte van het 'stadsfonds' van Kortrijk (Modern stadsarchief, nr. 6406) toont aan dat in de 19de eeuw ook een groot deel van het archief bewust vernietigd werd. De inventaris bevat 686 nummers uit het archief van de Groeningeabdij. Bij het merendeel werd in de kolom 'observations' genoteerd 'van geen nut', bij een beperkt aantal 'à conserver'. Later werden kruisjes geplaatst bij de stukken die niet bewaard bleven. Hieruit blijkt dat slechts een vierde van het archief behouden bleef. Wellicht betreft het hier een selectie van het archief, van 1834 tot 1836 uitgevoerd door Xavier De Coene in opdracht van het stadsbestuur. De precieze criteria voor zijn selectie zijn moeilijk te achterhalen. Algemeen kan worden gesteld dat rekeningen en oude stukken doorgaans bewaard bleven, terwijl recentere meestal vernietigd werden. Dit verklaart meteen waarom in het huidige archiefbestand middeleeuwse stukken oververtegenwoordigd zijn. Aan het bestandendossier van het archief van de Groeningeabdij werd een lijst toegevoegd van de stukken uit de inventaris van het 'stadsfonds' die betrekking hebben op de Groeningeabdij. De inventaris bevat vrij gedetailleerde beschrijvingen van verdwenen stukken, met tal van persoons- en plaatsnamen, en kan daarom interessant zijn voor wie de geschiedenis van de abdij en haar goederen bestudeert. Bovendien geeft hij een uniek beeld van de oorspronkelijke inhoud van het archief. Helaas zijn de beschrijvingen niet altijd even betrouwbaar.
Voornoemde inventaris en andere toegangen uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw wijzen op bijkomende verliezen van het archief. Zo is er de akte uit 1224 waarin de heer van Oudenburg aan Walter van Kortrijk voor 20 pond zijn visserij in Slijpe verkoopt. Deze akte is niet meer opgenomen in de inventaris van Sevens. Deze inventaris, die een bewerking is van een oudere inventaris, bevat overigens 17 onbeschreven nummers met de aanduiding 'ontbreekt'. Sommige daarvan bleken zich echter in het nog ongeklasseerde 'stadsfonds' te bevinden. Maar ook enkele nummers die wel werden teruggevonden gingen opnieuw verloren. Volgens het ontleningsregister van het stadsarchief (Modern Stadsarchief, nr. 5952), ontleende L. Van Werveke, archivaris van het Rijksarchief Brugge, in 1947 zestien nummers uit de inventaris van Sevens. Na zijn overlijden in 1948 keerden er volgens het register slechts zes terug naar Kortrijk. Van de overige tien ontbreekt elk spoor. Het betreft de nummers 112, 114-115, 125, 159, 161, 167, 185, 189 en 205. Deze bescheiden dateren uit de periode 1583-1787 en hebben betrekking op de verkiezing van abdissen, visitaties en statuten van de orde.
Bij het opstellen van deze inventaris werd één stuk uit het vroegere bestand 'Groeningeabdij te Kortrijk. Oorkonden' verwijderd en ondergebracht in de 'Verzameling Sevens Theodoor', nr. 17. Het betreft het nr. 55bis. Dit is een afschrift door Sevens gemaakt op 18 maart 1923 van een akte uit 1377 in eigendom van Victor Acke. In de akte, verleden voor de schepenen van Groeninge, verkoopt Margareta Vromonds aan Gijzelbrecht van der Haghe een rente bezet op een stuk grond palend aan de Schitteberg.
Voor de ordening werden de richtlijnen van het Rijksarchief ter zake toegepast.
Alle bestanddelen zijn raadpleegbaar. Het cartularium (inventarisnr. 1) is enkel in digitale vorm met een nadere toegang beschikbaar. Het origineel wordt niet meer ter inzage gegeven.
Voor de reproductie gelden de regels van toepassing in het Rijksarchief.
Deze inventaris vervangt de oudere toegang uit 1922 van SEVENS T., Handvesten der stad Kortrijk. III. Cartulaire de Groeninghe. Ook voor de stukken die afkomstig waren uit andere bestanden, vooral dan het Oud stadsarchief van Kortrijk met voorlopige beschrijvingen van Niklaas Maddens, vervalt de oude toegang. In bijlage vindt men steeds de concordantie met de oude nummers terug. De bestaande regestenlijst (VAN DORPE B., De abdij van Groeninge, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe Reeks, 25, 1951-1952, p. 77-106) en de uitgave van een aantal stukken (VAN DE PUTTE F., Speculum Beatae Mariae Virginis ou chronique et cartulaire de l'abbaye de Groeninghe à Courtrai publiés d'après les documents originaux, Brugge, 1872) blijven hun nut bewijzen als nadere toegangen, maar kunnen niet gebruikt worden om stukken aan te vragen. Bovendien moet men er rekening mee houden dat met name de regestenlijst verwijst naar nummers die niet meer van toepassing zijn. Al deze oudere toegangen bevatten overigens meerdere foutieve gevevens inzake datering, beschrijving en verwijzing van en naar de stukken.
Op het cartularium van de Groeningeabdij (inventarisnr. 1) werd een nadere toegang in digitale vorm gemaakt. Samen met de beelden kunnen ontledingen en beschrijvingen van alle afbeeldingen, kaarten, akten en andere documenten geraadpleegd worden.
BAELDE M., Een ingrijpen van de centrale regering in het Groeningeklooster te Kortrijk(1541), in De Leiegouw, 4, 1962, p. 161-167.
BETHUNE J., L'abbaye de Groeninghe et ses relations avec le Hainaut, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, 3, 1905-1906, p. 236-249.
CHALON R., Trois bulles d'or des empereurs belges de Constantinople, in Revue de la numismatique belge, 5, 1861, p. 384-388.
COUSSEMENT P., Enkele bijzonderheden in verband met de heerlijkheid Rodenburg te Marke van de 14e tot de 18e eeuw, in Album Joseph Delbaere, Rumbeke, 1968, p. 29-42.
DECAMPS G., L'abbaye de Groeninghe-lez-Courtrai et ses possessions dans le Hainaut. Quelques souvenirs sur la bataille de Courtrai, in Annales du Cercle archéologique de Mons, 34, 1905, p. 57-80.
DE POTTER F., Geschiedenis der stad Kortrijk, 4 dln., Gent, 1876.
DESPRIET P. e.a., De Kortrijkse Groeningeabdij. Een archeologische en historische studie (Archeologische en Historische Monografieën van Zuid-West-Vlaanderen, 28), Kortrijk, 1993, p. 5-256.
GALESLOOT L., Cinq chartes inédites de l'Empereur Baudouin de Constantinople, du mois de février 1204-1205, in Bulletin de la Commission royale d'histoire,1876, p. 139-154.
GEIRNAERT N., Carolus De Visch en het kloosterslot in de Groeningestraat (1632-1636), in De Leiegouw, 23, 1981, p. 75-89.
HOSDEY H., Trois lettres autographes inédites de Sidronius Hosschius, in Annales de la Société d'émulation pour l'étude de l'Histoire et des Antiquités de la Flandre, 55, 1903, p. 49-88.
HUYGHEBAERT N., Flandrina, eerste abdis van Marke, in De Leiegouw, 5, 1963, p. 50-52.
HUYGHEBAERT N., Nog Flandrina, eerste abdis van Marke, in De Leiegouw, 6, 1964, p. 198-200.
HUYGHEBAERT N., Abbaye de Groeninghe à Courtrai, in Monasticon Belge. III. Province de la Flandre Occidentale, dl. 2, Luik, 1966, p. 513-544.
HUYGHEBAERT N., Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge op het slagveld der Gulden Sporen, in De Leiegouw, 19, 1977, p. 367-387.
HUYS E., De laatste abdis van Groeninghe en het einde der Abdij, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe Reeks, 19, 1941, blz. 48-61.
LAURENT R., Les sceaux des princes territoriaux belges du Xe siècle à 1482, 2 dln., Brussel, 1993.
LIEBAERT P., Un manuscrit de l'abbaye de Groeninge à Courtrai, in Annales de la Société d'émulation de Bruges, 60, 1910, p. 96-97.
POSSOZ A., Notre-Dame de Groeninghe, Doornik, 1859.
PREVENIER W., De oorkonden der graven van Vlaanderen (1191-aanvang 1206) (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis. Verzameling van de akten der Belgische vorsten, 5), 3 dln., Brussel, 1964-1971.
SEVENS T., Geschiedenis der abdij van Groeninge te Kortrijk, met aantekeningen over het wonderdadig beeld van Onze Lieve Vrouw, Kortrijk, 1890.
SEVENS T., De Handvesten der stad Kortrijk. Cartulaire de Groeninghe in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe reeks, 3, 1923, p. 12-35.
STRUBBE E.I., Egidius van Breedene (11..-1270). Grafelijk ambtenaar en stichter van de abdij van Spermalie (Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de faculteit van de wijsbegeerte en letteren, 94), Brugge, 1942.
VAN BOSSELE J., De bezittingen van de Groeningeabdij onder het abbatiaat van Katharina Doens, in De Leiegouw, 18, 1976, p. 3-15.
VANBOSSELE J., Katharina Doens, een merkwaardige abdis van de Groeningeabdij, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe Reeks, 43, 1976, p. 119-131.
VANBOSSELE J., Katharina van den Bussche (1463-1507) en de heropbouw van de Groeningeabdij, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe Reeks, 45, 1978, p. 87-109.
VANBOSSELE J., Kerkgebruiken in de Groeningeabdij, de voetwassing, in De Leiegouw, 38, 1996, p. 331-334.
VANBOSSELE J., De devotie van O.-L.-Vrouw van Groeninge, in De Leiegouw, 41, 1999, p. 79-88.
VANBOSSELE J., Het Groeningebouwproject van 1663, in De Leiegouw, 41, 1999, p. 89-92.
VANBOSSELE J., De Groeningeabdij tijdens het beleg van 1646, in De Leiegouw, 41, 1999, p. 239-246.
VANBOSSELE J., Oekene en de Groeningeabdij, in De Leiegouw, 43, 2001, p. 319-320.
VANBOSSELE J., Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge of de mythe van de lege abdijkas, in De Leiegouw, 45, 2003, p. 205-209.
VANBOSSELE J., Het taalgebruik in de Groeningeabdij, in De Leiegouw, 49, 2007, p. 187-198.
VANBOSSELE J., Geschiedenis van de Groeningeabdij in Kortrijk 1236-1797, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe Reeks, 69, 2004, p. 3-499.
VAN DE PUTTE F., Analectes concernant Harlebeke, in Annales de la Société d'émulation pour l'étude de l'Histoire et des Antiquités de la Flandre, 27, 1875, p. 125-160.
VAN DE PUTTE F., Speculum Beatae Mariae Virginis ou chronique et cartulaire de l'abbaye de Groeninghe à Courtrai publiés d'après les documents originaux, Brugge, 1872.
VAN DORPE B., De abdij van Groeninge, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe Reeks, 25, 1951-1952, p. 3-106.
VIAENE A., De abdij van Groeninghe. Bijdrage tot hare geschiedenis in den Spaanschen tijd, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Nieuwe Reeks, 11, 1932, p. 164-171.
WARLOP E., "Den kepere zuvere ende bovendien de wapene van Constantinobele". Het wapen en de vlag van Harelbeke, in Sacris erudiri,25, 1982, p. 277-286.
WAUTERS A., Table chronologique des chartes et diplômes imprimés concernant l'histoire de la Belgique, 11 dln., Brussel, 1866-1971.
De ordening en de beschrijving werden verzorgd door Hendrik Callewier.
Nadere toegang op cartularium en kroniek, 1627-1780
Op basis van: VANBOSSELE J., Geschiedenis van de Groeningeabdij in Kortrijk, p. 131-496.
Flandrina des Jardins (1238-1244/1245)
Yda (1244/1245-1251/1257)
Sara (1251/1257-1277/1278)
Agnes (1278?-12..)
Agnes van Eslesmes (ca. 1285?-?)
Maria van Eslesmes? (ca. 1290/1300-1317)
Isabella van Houplines (1317?-1328/1330?)
Elisabeth van Baisieux (1328/1330-1338?)
Beatrijs as Clokettes (1338/1340-1348)
[Maria Patine (1355?-1360-13..?)]
Margareta de Mol (1348-1384)
Margareta II van Papentrecht (1387-1409)
Elisabeth II van Dowaai (1409-vóór 1440)
Margareta III van Dowaai (1439/1440-1461)
Margareta IV de Ryckere (1460/1461-1463)
Catharina van den Bossche (1463-1507)
Elisabeth III de Clerck (1507-1518)
Judoca Goossins (1518/1519-1532)
Beatrijs II de Bevere (1532-1535)
Christopherine de Barbançon (1536-1546)
Cecile de Nys (1546-1573)
Maria III van der Eecke (1574-1583)
Elisabeth IV van den Berghe (1583-1608)
Maria IV de Pickere (1608-1618)
Catharina Doens (1618-1646)
Françoise du Poncheau (1648-1665)
Cecile II Eghels (1666-1678)
Catharina III de Haene (1678-1682)
Lutgardis Honoreet (1683-1694)
Michèle Aerts (1696-1708)
Catharina IV de Buus (1710-1727)
Victoire van Houtte (1727-1771)
Constance du Toict (1772-1783)
Victoire II Gillon (1788-1797)
Het cartularium werd aangelegd vanaf 1627 en courant aangevuld tijdens het abbatiaat van Catharina Doens (tot 1646). Daarna werden er sporadisch notities in aangebracht of originele stukken aan toegevoegd tot 1780. Het oudste stuk waarvan een afschrift is opgenomen dateert van 1199. Het register bevat ook enkele kaarten van landmeter Louis de Bersacques, en een aantal afbeeldingen van personen, wapenschilden en zegels. Het volledige cartularium is enkel digitaal raadpleegbaar aan de hand van een nadere toegang. | 1 | Cartularium en kroniek. 1627-1780. | 1 deel | ||||||
Bewaard in: Stadsbibliotheek Kortrijk, Fonds Goethals-Vercruysse, codex 238. De stukken zijn wellicht in de 19de eeuw in één band samengebracht. Het oudste stuk is een eigentijds afschrift van het overzicht van de goederen die geschonken waren door Johanna en Agnes van Rodenburg voor de stichting en het onderhoud van de abdij. De meeste stukken dateren uit de 17de en de 18de eeuw. | - | Stukken van diverse aard. [1237]-1797. | |||||||
De auteur van de "kroniek" voor de periode tot 1588 is Oste Beert, baljuw van de Groeningeabdij. Zijn werk werd achtereenvolgens voortgezet door biechtvader Johannes Danins, overleden in 1596, en anderen, waaronder wellicht de latere abdis Marie de Pickere. Een bewerking van de kroniek, aangevuld tot 1797, werd uitgegeven door VAN DE PUTTE, Speculum Beatae Mariae Virginis, p. i-lxxxviii. | 2 | Register met aantekeningen inzake de bezittingen, de zusters, de schenkingen en de bouw van het nieuwe klooster. 1548-1605. | 1 deel | ||||||
Vroeger bewaard in: Stadsbibliotheek Kortrijk, Stadsfonds, codex 1. | 433 | Kroniek en rekeningen. 1608-1615. | |||||||
Bewaard in: Stadsbibliotheek Kortrijk, Fonds Goethals-Vercruysse, codex 276. | - | Kroniek. 1608-1657. |