Name: Kadaster controlekantoor Bilzen. 2010
Period: 1844-1978
Inventoried scope: 17 linear meters
Archive repository: State archives in Hasselt
Heading : Finance
Authors: Bitonti, Angela — De Reu, Pieter — Nijssen, Rombout
Year of publication: 2010
Code of the inventory: 2093
Federale Overheidsdienst Financiën. Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. Gewestelijke directie van mutaties en schattingen Limburg. Kadastercontrole van Bilzen.
De term kadaster duidt op het geheel van de documenten die worden aangemaakt om de onroerende goederen in kaart te brengen, te bepalen wie de eigenaar ervan is en de waarde met het oog op de belasting van de goederen te schatten. Het is tezelfdertijd de benaming van de dienst binnen de belastingadministratie die deze taken vervult. Met andere woorden: de diensten van het kadaster zorgen voor het opstellen en het bijhouden van een kadaster, aan de hand waarvan de belastingheffende overheid steeds kan te weten komen welk bebouwd of onbebouwd perceel tot wiens persoonlijk bezit behoort. Op basis hiervan kan de fiscus een grondbelasting of onroerende voorheffing instellen.
De inrichting van de lokale controlekantoren kent een lange en moeizame voorgeschiedenis die op het eind van de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw aanvangt. (1) Tijdens de eerste jaren van het Franse bewind maakten de Limburgse gebieden een bezettingspolitiek mee. De revolutionairen toonden er twee gezichten. Enerzijds waren alle Franse "citoyens" - waartoe ook de inwoners van het departement van de Nedermaas behoorden - gelijk voor de belastingwet. De grieven over de ongelijkheid en de willekeur van het Franse ancien régime-belastingstelsel waren immers één van de voorname oorzaken voor het uitbreken van de revolutie. Anderzijds werden de negen Belgische departementen als wingewesten beschouwd: vanaf de eerste dag van het nieuwe republikeinse jaar, op 1 vendémiaire V (22 september 1796), werden de Franse grondbelastingen in de Belgische gewesten geheven. De inning van deze belastingen bleek belangrijker dan de feitelijke kadastrering van de verschillende gronden. (2)
De Nationale Vergadering besliste bij wet van 23 november 1790 dat de grondbelasting vastgesteld zou worden op basis van geschreven bronnen: aanwijzende tafels, staten van elke sectie en leggers, zonder bijhorende plannen. (3) Deze wet was na de aanhechting van onze gewesten bij de Franse republiek ook van kracht in het departement van de Nedermaas. De lokale municipaliteitsbesturen namen de taak voor de opmaak van geschreven belastingdocumenten op zich en werden hierin geruggensteund door het coördinerende departementsbestuur. (4) De burgervader van het lokale bestuur kon vijf commissarissen benoemen, die de landmeters bijstonden. Er werden echter amper plaatselijke landmeters of schatters op pad gestuurd. Waarschijnlijk deden de lokale besturen wel beroep op de bestaande zeventiende-eeuwse en achttiende-eeuwse kadastrale bronnen. (5) Het is daarom niet verwonderlijk dat er een grote kloof groeide tussen het republikeinse ideaal om komaf te maken met de oneerlijke ancien régime-belastingheffing en de Franse belastingheffing in de praktijk.
Van bij aanvang beseften de beleidsmakers dat er zonder degelijke kadastrale fundamenten geen sprake kon zijn van de beoogde gelijkheid onder de belastingplichtigen. Maar de weinig rooskleurige openbare financiën en de buitenlandse oorlogsdreiging verhinderden het immense landmeting- en schattingswerk aan te vatten en een netwerk van landmeterkantoren uit te bouwen. Onder het consulaat van Napoleon werd op 12 brumaire XI (3 november 1802) een eerste poging ondernomen om de belastingen te heffen aan de hand van een kadaster, dat gebaseerd was op actuele kaarten. (6) Het project kreeg de naam "cadastre général par masse de culture", in het Nederlands benoemd als het kadaster met teeltblokken of het kadaster volgens teeltpan. Het was een weliswaar plompe en weinig ambitieuze kadastrering, maar de uitvoerende overheid meende dat het erg snel kon worden uitgevoerd. (7) De voorbereiding van dit kadaster volgens teeltblok bestond uit twee voorname taken: het opmeten en opmaken van plannen enerzijds en het evalueren van een kadastraal inkomen dat voor iedere gemeente bepaald werd anderzijds. Aaneengesloten stukken land met hetzelfde type grondgebruik of teelten - zoals tuinen, bossen, vijvers, zandgronden, heide, akkerland, weiland - werden als één geheel aanzien, wat het opmeten en inventariseren van de gronden uiteraard enorm versnelde. Alle plannen werden op schaal 1 op 5.000 opgemeten en kregen een oriëntatie naar het noorden. Vervolgens berekende een schatter op basis van de kaarten de netto-opbrengst per soort van grondgebruik. Op die manier kon het lokale bestuur de inwoners aan de hand van hun soort eigendom individueel gaan taxeren. (8) Deze hele kadastrering bleef een lokale aangelegenheid, waarin het ministerie van Financiën amper ondersteuning gaf. Het departement van de Nedermaas fungeerde als tussenbestuur, maar het was bepaald niet de beste leerling van de klas. (9) Het kadaster met teeltblokken leidde tot een rechtvaardiger verdeling van de grondbelastingen onder de gemeenten, maar de accurate registratie van het individuele onroerend bezit - met informatie over de soort en de waarde van de afzonderlijke gronden en gebouwen - bleef vooralsnog uit.
Napoleons gerenommeerde minister van Financiën Gaudin gooide het daarom over een andere boeg. Nu er relatieve vrede heerste in Europa, kregen de kadasterwerken een hernieuwde aandacht. Hoewel de beleidsvoerders nog steeds genoodzaakt waren de grondbelasting volgens een klassiek repartitiestelsel te heffen, konden ze het kadaster wel een nieuwe invulling geven. Een goed functionerend kadaster is niet alleen een essentieel belastinginstrument, maar het heeft daarenboven een grote administratieve en statistische waarde. De financiënwet van 15 september 1807 had een "cadastre par épreuve" voor ogen, waarbij alle afzonderlijke percelen in kaart werden gebracht: dit is het kadaster dat we de dag van vandaag kennen. De centrale staat onttrok de verantwoordelijkheid aan de gemeentebesturen door zelf de kadasterwerken te leiden en openbare landmeters te benoemen die actief waren op lokaal niveau. De uitvoering van de kadastertaken werd opgevolgd door een Maastrichtse directeur van Directe Belastingen en werd gecoördineerd door het bestuur van het departement van de Nedermaas. De landmeters in de Limburgse gemeenten werden voornamelijk uit de Franse grensstreek gerekruteerd, in tegenstelling tot de aanwerving van plaatselijke landmeters in de voorgaande jaren. Zij maten de percelen op en brachten deze op kaart en inventaris, vanaf het verschijnen van de uitvoeringsdecreten van 27 januari 1808 en 20 april 1808. Van dan af besliste het Nedermaasdepartement jaarlijks tot het volledig perceelsgewijs kadastreren van enkele gemeenten.
Slechts opgehouden door de Europese oorlogsperikelen in 1814, beval koning Willem meteen de voortzetting van de kadasterwerken in de Zuidelijke Nederlanden. (10) De kadastrering van de provincie Limburg (in omvang veel groter dan het huidige Limburg (11)) verliep voorspoedig. Op het einde van de Nederlandse periode waren de meeste opmetingen en schattingen voltooid en was de administratie klaar om de laatste onevenwichtige waardeschattingen op provinciaal niveau weg te werken. Administratieve problemen ten gevolge van de Belgische onafhankelijkheid strooiden echter roet in het eten. Vanaf dan kende de Limburgse kadasterwerking - wier voorgeschiedenis tot op dat moment erg gelijklopend met de andere Belgische provincies was - een atypische verloop, dat slechts kan vergeleken worden met de Luxemburgse kadastergeschiedenis. Als de Franse periode (ca. 1795-1814) het tijdperk was van een moeizame opbouw van de kadasteradministratie en het bepalen van de gemeentegrenzen, en de Nederlandse periode (1815-1830) het tijdvak genoemd wordt van de bestendiging en versnelde uitvoering van de kadasterwerken, dan moet het begin van de Belgische periode (1830-1845) als de tijd beschouwd worden die gedomineerd werd door de grensperikelen met Nederland.
Na de scheiding van de Nederlanden werden de kadasterwerken in België gestaakt en een tijd lang werd geen initiatief genomen. De Nederlandse legers namen prompt de Limburgse kadastrale leggers mee. (12) Nederland en België leefden nog jarenlang op oorlogsvoet en de discussie over de bestaansreden en het grondgebied van België bleef de Europese agenda bepalen. Het door de Europese mogendheden neutraal verklaarde België was de facto in het bezit van de regio Maastricht en enkele Duitstalige Limburgse gebieden. Vanaf 1838 verzachtte het klimaat: koning Willem zag in dat België in de Europese context zou blijven bestaan - ondertussen kostte de oorlogsdreiging handenvol geld voor het Nederlandse staande leger - en bij de aanvaarding van de gemaakte afspraken kon hij toch wel wat uit de brand slepen. (13) Koning Willem I bond in en de vrede tussen België en Nederland werd formeel beklonken tijdens het Verdrag van Londen in 1839. Het eindverdrag werd daarna praktisch uitgewerkt en hier en daar lieten de partijen verbeteringen aanbrengen, die tot het traktaat van 5 november 1842 en de Nederlands-Belgische conventie van 8 augustus 1843 leidden. Met de Europese vrede was eindelijk ook de Limburgse boedelscheiding bezegeld. Sinds de territoriale oplossing in 1838 in de maak was, hervatten de Belgische kadasterambtenaren het opmetings- en schattingswerk. (14) Deze werkzaamheden werden in 1843 en 1844 voltooid: alle Limburgse gronden en gebouwen waren opgemeten, in kaart gebracht, geïnventariseerd en naar kadastrale waarde geschat.
Nu was het zaak om alle veranderingen van de kadastrale toestand nauwkeurig op te volgen en de kadastrale bescheiden daarvan aan te passen. Een bestendige en volwaardige kadasteradministratie moest deze continuïteit garanderen. Het Limburgse kadaster was vanaf 1 april 1845 officieel werkzaam. De wetgever maakte meteen een concreet onderscheid tussen de sedentaire dienst en de actieve dienst. De sedentaire dienst bestaat letterlijk uit de "kadasterbewaring" of het bijhouden van de kadastrale gegevens, op basis waarvan de onroerende voorheffing bepaald wordt. Het zijn de gewestelijke directies die de dienst van de kadasterbewaring uitmaken: één per provincie. De gewestelijke directie van Limburg bevindt zich vanouds in Hasselt. Een bijzondere taak van de Hasseltse directie vormt het afleveren van uittreksels uit kadastrale plannen en leggers. (15) Daarnaast is er de actieve dienst, waar de feitelijke actualisatie van de kadastrale gegevens op lokaal niveau gebeurt. Hiervoor steunde het kadaster op een uitgebreid netwerk van plaatselijke landmeterkantoren. (16)
Rond 1844 was er op het laagste echelon een landmeter werkzaam, ook in het kadasterkantoor van Bilzen (in 1845 officieel opgericht). Hij werkt er samen met andere kadasterambtenaren om de kadastrale basisdocumenten in overeenstemming te brengen met de onroerende realiteit. De geactualiseerde gegevens worden naar de gewestelijke directie verstuurd, en nadien worden de belastingambtenaren die instaan voor de heffing en inning van de jaarlijkse grondbelastingen geïnformeerd. De landmeters gaan zelf ook op pad om veranderingen van onroerende goederen te velde te gaan controleren.
Tegenwoordig is het kadaster een dienst binnen de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, een pijler van de Federale Overheidsdienst Financiën. (17) Het kadasterkantoor van Bilzen onderging weliswaar enkele organisatorische aanpassingen, maar de activiteiten en bevoegdheden bleven gedurende die tijd dezelfde. In principe zijn de werkprocessen in de lokale kadaster- en controlekantoren weinig veranderd; uitgenomen het gebruik van de computer en de introductie van een digitaal informatiesysteem.
In 1844 bestond er eindelijk een inventaris van alle Limburgse onroerende goederen, met alle relevante informatie over de goederen en de respectieve eigenaars. 1844 geldt daarom als het startjaar voor de kadastrale informatie. Vanaf dat moment dienden de Limburgse kadasterambtenaren alle veranderingen van de opgeschreven onroerende goederen - zoals verkopen, wijzigingen van de perceelsgrootte, verandering van bestemming van de grond, afbraak of opbouw van een gebouw - nauwgezet bij te houden. Het actualiseren van alle veranderingen gebeurt tot op vandaag, zodat de fiscus en de onderzoeker kan te weten komen wat een bepaalde persoon aan gebouwen en gronden bezat, op elk gegeven moment. Daarom opperde de jonge Belgische overheid dat de tijd rijp was om het toenmalige Reglement van Bewaring aan te passen (zie het Koninklijk Besluit van 22 maart 1843). Dit reglement was een soort van handleiding met regels over de te verrichten taken. Het was daarenboven een handzame richtlijn die de onderlinge coördinatie en de afzonderlijke taken van de landmeters, controleurs, inspecteurs en de provinciale directeur voorschreef. Het werd gewijzigd op 22 maart 1845 (18), was van kracht vanaf 1 april 1845 en werd verder aangevuld door het Ministerieel Besluit van 18 november 1853.
De facto verving het Reglement van Bewaring de "Franse" werkmethode voor het opmaken van het kadaster - dat sinds 1811 was vastgelegd in de befaamde Recueil méthodique des lois, décrets, instructions et décisions sur le cadastre, approuvé par le Ministre des Finances - en vulde meteen de regelgeving over de feitelijke bewaring aan. (19) Een eerste Reglement van Bewaring werd reeds uitgevaardigd op 10 februari 1835 en was slechts van kracht in de reeds gekadastreerde provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant, Henegouwen, Namen en Luik. De versie van 26 juli 1877 is de laatst gekende versie (20), en de inhoud werd naderhand herhaaldelijk gewijzigd door wetten of ministeriële omzendbrieven. In 1938 bracht men een gecoördineerde versie uit, die vlug verouderde. Vanaf 1965 gebruikt het kadaster de 'Algemene Instructies M', die gebaseerd zijn op het reglement van 1877, maar telkens worden aangepast aan de actuele werkmethodes.
De bevoegdheden van het controlekantoor van Bilzen zijn sinds de oprichting ervan amper gewijzigd. De landmeters in het kantoor doen hun controle van de kadastrale veranderingen ter plaatse, en gebruiken hiervoor voornamelijk gegevens uit het naburige registratiekantoor. (21) Want zowel het Reglement van Bewaring uit 1845 als de meest recente Algemene Instructies M stellen: "geen mutatie zal zich in het kadaster voordoen, indien ze niet door authentieke stukken werd geconstateerd. Naast de verklaringen omtrent de onroerende wijzigingen die door de lokale besturen werden gegeven, zijn het de geregistreerde akten uit de ontvangkantoren van registratie & domeinen die als basis voor de mutaties van het kadaster dienen." Verder verzorgen de landmeters het contact met de belastingplichtige en de informatieuitwisseling met de belastingambtenaren. (22) De kadastercontrole van Bilzen staat ook in voor het samenstellen en actualiseren van een gedetailleerd overzicht van bebouwde en onbebouwde eigendommen.
De controleur van de actieve dienst (cf. infra) was belast met het toezicht op het werk van de landmeters. Hij controleerde de opmetingschetsen, de stukken bewaard door het gemeentebestuur, de zorg waarmee de kaarten en formulieren werden ingevuld, de regelmaat waarmee de mutaties werden opgenomen en de mate waarin de voorschriften van het reglement van bewaring werden nageleefd. (23) De opmetingen gebeurden door de landmeters in dienst van het kadaster. Zij voerden per jaar minstens twee omreiswerken uit; vooraf brachten ze de burgemeesters en de eigenaars van de te schatten percelen op de hoogte van hun komst.
De jaarlijkse omreiswerken (controles ter plekke) om de wijzigingen inzake eigenaar, structuur en kadastraal inkomen van de percelen bij te houden, volstonden niet. Het kadaster hinkte voortdurend achter op de onroerende realiteit. Vooral de kloof tussen het berekende kadastrale inkomen en de werkelijke waarde van de onroerende goederen groeide. In 1861-1865 en in 1896-1898 organiseerde het kadaster daarom algemene perequaties om het kadastraal inkomen opnieuw af te stemmen op de werkelijke waarde van het onroerend goed. De belastingwet van 29 oktober 1919 voerde een nieuw systeem in voor de berekening van het kadastraal inkomen, maar door de continue schommelingen in de waarde van vastgoed bleek ook dat ontoereikend. Uiteindelijk besliste de wet van 13 juli 1930 tot tienjaarlijkse kadastrale herzieningen, aangevuld met plaatselijke herzieningen waar nodig. De laatste herziening dateert van 1980, met de kadastrale situatie van 1975 als basis. (24) Sinds aanslagjaar 1991 worden de waarden van 1975 met een indexcijfer vermenigvuldigd.
Gedurende de periode 1796-1843 bleef de lokale kadastrale organisatie ongewijzigd. De opmetingen van de landmeter-schatters werden door een controleur gecontroleerd. Een ingenieur-verificateur stond in voor het toezicht en de organisatie van de kadastrale opmetingen. Deze ingenieur-verificateur stond zelf onder het gezag en controle van zowel de inspecteur-generaal (kadastraal toezicht), de inspecteur en de directeur van de directe belastingen (fiscaal toezicht) en de prefect van het departement (administratief toezicht). (25) De plaatselijke verantwoordelijkheid van de kantonmunicipaliteit of de gemeente werd sinds 1808 ingeperkt: kadastrale landmeters vervingen de voormalige lokale landmeters en er kwamen geen commissarissen meer te pas aan het schatwerk.
Na de onafhankelijkheid voegde de overheid de nog prille kadasterorganisatie toe aan de inrichting van de directe belastingen - waartoe ook de grondbelasting behoorde. Toen het Limburgse grondgebied helemaal in (kadaster)kaart was gebracht, stelde het kadastrale bestuur een sedentaire dienst en een actieve dienst in. In de actieve dienst of velddienst verzamelden de ambtenaren alle veranderingen: dit was het landmeterkantoor van Bilzen (ook wel "kadasterkantoor" genoemd). De landmeters van Bilzen stuurden deze informatie op naar de sedentaire dienst op provinciaal niveau: de gewestelijke directie Limburg te Hasselt, waar alle informatie werd samengebracht om te dienen als basis voor de onroerende belastingen.
Vanaf 1 april 1845 was het kadasterkantoor van Bilzen officieel werkzaam en stond een landmeter aan het hoofd van de opmetingen en schattingen. De gemeenten die deel uitmaakten van het ambtsgebied van het kadasterkantoor waren: Beverst, Bilzen, Eigenbilzen, Grote-Spouwen, Hees, Hoelbeek, Hoeselt, Kleine-Spouwen, Martenslinde, Mopertingen, Munsterbilzen, Romershoven, Rosmeer, Schalkhoven, Vlijtingen, Waltwilder, Werm en Zutendaal. Het ambtsgebied wijzigde echter heel regelmatig. Het geven van een exhaustief overzicht van de vele wijzigingen in de samenstelling van het ambtsgebied van Bilzen zou ons te ver leiden. (26) Het is daarenboven weinig relevant, omdat deze wijzigingen geen belemmering vormen voor de (geschiedenis van de) archiefvorming: de kadastrale informatie wordt sinds het begin steeds per gemeente bijgehouden, zodat bij een eventuele verplaatsing van een gemeente van het ene naar het andere ambtsgebied de kadastrale documenten eenvoudigweg mee verhuizen. Het is daarom belangrijk om de samenstelling van het ambtsgebied op het moment van de overdracht van het kadasterarchief naar het Rijksarchief te kennen. Vandaag de dag wordt het controlekantoor van Bilzen gevormd door de gemeenten Bilzen en Hoeselt. (27)
Het was een controleur van de gewestelijke directie (van de directe belastingen) die toezicht hield op de landmeter- en kadastrale werken. Hij werkte vanuit de sedentaire dienst in Hasselt. Zijn controlegebied viel met andere woorden gelijk met de provincie Limburg. Tijdens het interbellum veranderde de organisatie: per provincie kwamen er meerdere controlekantoren, elk met hun eigen controlegebied. Met andere woorden: de kadastercontrole verhuisde geleidelijk aan van de sedentaire naar de actieve dienst. Dit tijdstip is geenszins toevallig: de kadastrale archieven waren sinds de Eerste Wereldoorlog erg verwaarloosd. De kadastrale informatie strookte op vele plaatsen amper nog met de onroerende realiteit. Ondertussen ontplooide het hoofdbestuur zich tot een meer technische dienst en werd het een zelfstandige administratie bij Koninklijk Besluit van 8 september 1930, met grotere autonomie tegenover de fiscus. In Limburg, net zoals in de andere provincies, krompen de controlegebieden en steeg het aantal controlekantoren. Na de Tweede Wereldoorlog telde de Hasseltse directie een tiental kantoren met een controleur aan het hoofd. Met enkele technische werkprocessen greep de wetgever verder in de inrichting van de kantoren in. (28) De grootste aanpassing kwam er in 1969, toen de controlegebieden de kadasterkantoren opslorpten. (29) Het controlekantoor van Bilzen verving met name het kadasterkantoor van Bilzen en nam de landmeterstaken over, zodat de controles van dan af verbonden waren met de kadastrale werkzaamheden. (30) Op deze manier kregen de controleurs ook een meer actieve rol toebedeeld in de velddienst van het kadaster. In het controlekantoor van Bilzen vinden nu de taken plaats die voorheen door zowel landmeting als controle werden uitgeoefend.
De documenten uit 1844 die de basis van de kadastrale inventaris van het vastgoed in de regio Bilzen vormen, worden "oorspronkelijke" basisdocumenten genoemd. Alle aanvullingen tot heden werden in afzonderlijke registers opgetekend: de "bijgevoegde" basisdocumenten. (31) De basisdocumenten worden bijgehouden per gemeente, en dat is niet alleen een grote troef voor het onderzoek. De kaarten, leggers en tafels konden sinds 1844 steeds samen worden bewaard in het lokale landmeterkantoor. Bij veranderingen van het ambtsgebied verhuisden de basisdocumenten eenvoudigweg mee. Tot 1969 beheerde het kadasterkantoor van Bilzen de archiefreeksen; tussen 1969 en 2009 was dat de kadastercontrole van Bilzen.
Het kadaster maakt deel uit van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, binnen de Federale Overheidsdienst Financiën - het vroegere ministerie van Financiën. Het kadasterarchief is dus onderworpen aan de archiefwet van 1955, met aanvulling van 6 mei 2009. De archiefwet verplicht de overheidsdiensten om documenten ouder dan 30 jaar in goede, geordende en toegankelijke staat over te brengen naar het Rijksarchief. (32) Desondanks is dat voor het kadaster nooit systematisch gebeurd: voor de administratie blijkt het administratief nut van het archief nog te groot.
In 2009 opperden de kadastercontroles van Limburg het voorstel om de kadastrale basisdocumenten aan het Rijksarchief Hasselt in bewaring te geven. Dit was voor het Rijksarchief een unieke kans om de kadastrale geschiedenis van de hele provincie te verwerven.
Het gros van het archief bestaat uit de kadastrale basisdocumenten: het zijn de kadastrale leggers en aanwijzende tafels die dateren uit de periode 1844-1978. Deze zogenaamde basisdocumenten vormen de hoofdmoot van de archiefvorming van de kadastercontrole. De documenten worden met een nummer benoemd. Deze archiefreeksen worden steeds per gemeente bijgehouden. Bij de oprichting van het kadaster werden "oorspronkelijke" en "bijgevoegde" basisdocumenten aangemaakt. De "oorspronkelijke" uit 1844 bleven namelijk ongewijzigd om het beginpunt van het kadaster te markeren; de "bijgevoegde" vormen hierop aanvullingen. Er wordt hiervoor overigens niet per jaar een nieuw register of document begonnen, maar de kadasterambtenaren maken aanvullingen in de bestaande "bijgevoegde" documenten. Wanneer deze vol geraken of te onduidelijk worden, maakt men een nieuw plan, legger of tafel aan.
Aan de hand van enkele cartografische basisdocumenten worden de onroerende bezittingen in de hele gemeente in kaart gebracht. Het Kadaster verdeelde elke gemeente vanaf 1834 - in Limburg en Luxemburg vanaf 1844 - in secties, waarbinnen elk perceel een eigen perceelnummer kreeg. Op het verzamelplan zijn de gemeentegrenzen en de indeling van die gemeente in secties te zien. Het kadastrale perceelplan is meer gedetailleerd: hierop is een (deel van een) sectie getekend met alle percelen (oorspronkelijke reeks 201 en bijgevoegde reeks 202). De historische verzamelplannen en perceelplannen worden nog door de Hasseltse directie bewaard.
De meeste kadastrale documenten zijn echter beschrijvend. Elk perceelnummer is beschreven in de oorspronkelijke aanwijzende tafel (reeks 208). De aanpassingen staan in de bijgevoegde aanwijzende tafel (reeks 209). Maar het is de kadastrale legger (reeks 212) die het sleuteldocument van de administratie vormt. Eenvoudig voorgesteld: het is een register dat per eigenaar alle eigendommen/perceelnummers die hij binnen één gemeente bezit weergeeft. De legger overstijgt de oorspronkelijke kadasterfase, want de boekdelen uit 1834/1844 werden steeds verder aangevuld. Het toont met andere woorden niet de situatie op één moment, maar laat het verloop in de tijd zien (met de aankopen en verkopen). Voor alle namen die in de legger voorkomen is er een fiche of een register voorzien, eventueel ingebonden bij de kadastrale legger. Dit wordt de alfabetische tafel (reeks 213 of reeks 215) genoemd.
Taal en schrift van de documenten
De stukken zijn opgesteld in het Nederlands en - voornamelijk de negentiende-eeuwse archiefdocumenten - in het Frans.
Er werden na overdracht van het archief naar het Rijksarchief geen stukken geselecteerd of vernietigd.
In 2009 keurde de Algemene Directie van de dienst Patrimoniumdocumentatie een instructie - inclusief selectielijst - goed voor de archieven van het Kadaster. De instructie kwam tot stand in nauwe samenwerking met het Rijksarchief. Het is de bedoeling dat de gewestelijke directies en de antennes voortaan systematisch archief overdragen aan het Rijksarchief. In een eerste fase zullen de prekadastrale documenten, de bijgevoegde plans en perequatiedossiers worden overgedragen, in een tweede fase de mutatiedossiers en de gedigitaliseerde oorspronkelijke plans. De directies van Aarlen en Hasselt beten in 2009 de spits af. Het Rijksarchief te Hasselt kon de dossiers van afpaling van Limburgse gemeenten verwerven. Voorlopig zijn er geen concrete plannen om kadastraal archief van de gewestelijke directie over te brengen naar het Rijksarchief.
Het archief van het controlekantoor van het kadaster Bilzen bevat - volgens de terminologie van Zoete - slechts enkele "kadastrale basisdocumenten". Deze documenten zijn geografisch geordend:
I. BILZEN
A. Beverst (Bilzen 2)
B. Bilzen (Bilzen 1)
C. Eigenbilzen (Bilzen 6)
D. Grote-Spouwen (Bilzen 11)
E. Hees (Bilzen 8)
F. Hoelbeek (Bilzen 5)
G. Kleine-Spouwen (Bilzen 10)
H. Martenslinde (Bilzen 13)
I. Mopertingen (Bilzen 7)
J. Munsterbilzen (Bilzen 3)
K. Rijkhoven (Bilzen 12)
L. Rosmeer (Bilzen 9)
M. Waltwilder (Bilzen 4)
II. HOESELT
A. Hoeselt (Hoeselt 1)
B. Romershoven (Hoeselt 3)
C. Schalkhoven (Hoeselt 5)
D. Sint-Huibrechts-Hern (Hoeselt 4)
E. Werm (Hoeselt 2)
III. STUKKEN AANGETROFFEN BIJ DE INVENTARISATIE
In de eerste twee hoofdstukken wordt per gemeente een indeling per kadastrale afdeling gemaakt. Deze afdelingen mogen niet met de kadastrale secties verward worden: de afdeling is de basis waarop de kadastrale legger werd opgemaakt. (33) In principe komt alle informatie van één gemeente in één kadastrale legger terecht; indien een gemeente te groot is, wordt een pragmatische verdeling in kadastrale afdelingen gemaakt.
Tot slot bevat het derde en laatste hoofdstuk twee kadastrale leggers. Zij bevatten gegevens over Membruggen en een andere gemeente die niet tot het ambtsgebied van Bilzen behoort.
Sinds de publicatie van het Koninklijk Besluit van 16 september 2011 (34) - een uitvoeringsbesluit van de archiefwet van 24 juni 1955, onder meer aangepast op 6 mei 2009 - zijn volgende raadplegingvoorwaarden van kracht:
1. Archief ouder dan 100 jaar is openbaar.
2. Voor het archief tussen 30 jaar en 100 jaar maakt het Rijksarchief onderscheid tussen twee soorten documenten: documenten met informatie over de persoonlijke levenssfeer enerzijds, en niet-privacygevoelige documenten zonder persoonsinformatie anderzijds.
a) niet-privacygevoelige documenten zoals kadastrale perceelplannen, verzamelplannen en perequatiedocumenten zijn openbaar.
b) Privacygevoelige documenten zoals kadastrale leggers en aanwijzende tafels - de zogenaamde kadastrale basisdocumenten - zijn niet openbaar. Mits de schriftelijke toestemming van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie kunnen de documenten in de leeszaal van het Rijksarchief ingekeken worden. Deze toestemming kan elektronisch aangevraagd worden door een e-mail te versturen naar het centraal aanspreekpunt via datadelivery.ivu-cei.patdoc@minfin.fed.be. Nadien anonimiseert de onderzoeker de privacygevoelige gegevens bij de verwerking ervan.
3. Archief jonger dan 30 jaar is niet openbaar.
Daarnaast zijn er bijzondere opzoekingen. Dit is het onderzoek naar de veranderingen - zoals aankopen en verkopen - van onroerende goederen ouder dan 100 jaar (ten allen tijde openbaar), zonder dat de vorser verdere aanknopingspunten dan een kadastraal perceelnummer heeft of het onroerend goed in kwestie kent. In deze situatie is de onderzoeker dikwijls genoodzaakt via de huidige of zeer recente kadastrale basisdocumentatie (archief jonger dan 100 jaar) te weten te komen welke veranderingen zich voordeden. Pas met die informatie kan de onderzoeker verder aan de slag in de andere patrimoniale archieven zoals registratiekantoor en hypotheekbewaring. In deze gevallen doen de leeszaalmedewerkers van het Rijksarchief zelf de opzoeking, om op die manier de periode jonger dan 100 jaar te overbruggen. De relevante gegevens worden meegedeeld aan de onderzoeker. Daarna kan de onderzoeker de documenten ouder dan 100 jaar zelf inkijken.
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief: het Ministerieel Besluit van 23 maart 2009 tot vaststelling van de tarieven voor prestaties geleverd door het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 2 juni 2009).
De meeste onderzoekers gebruiken de kadastrale basisdocumenten om informatie over individuele eigendommen of eigenaars in te winnen. Naargelang zijn voorkennis kan de vorser het archief van het controlekantoor van Bilzen via twee invalshoeken doorzoeken:
1. Hij kan de grond of het gebouw op de kadasterkaart lokaliseren of hij kent het perceelnummer (35) ervan.
2. Hij kent een (voormalige) eigenaar.
Wie zonder voorkennis de eigendomsgeschiedenis van een gebouw of perceel wil te weten komen, moet ten minste de locatie van het vastgoed kunnen aanduiden op een huidige of historische kaart, om aan de hand van het huidige of historische perceelnummer verdere opzoekingen te doen (36). Eventueel vindt de vorser de indeling van de secties via het gemeentelijk verzamelplan, dat de Hasseltse directie bewaart. Op het kadastrale perceelplan - per sectie; eventueel op meerdere kaartbladen - kan hij vervolgens het perceelnummer terugvinden. Het is in de meeste gevallen aangewezen om de huidige of de meest recente kaart te raadplegen. Nu kan de onderzoeker de ligging en vorm op kaart bekijken, en zelfs al een historische evolutie van de bebouwing en parcellering volgen. Met het huidige of oorspronkelijke perceelnummer kan hij verder aan de slag.
Alle perceelnummers zijn immers doorlopend opgelijst in de aanwijzende tafel (oorspronkelijk en bijgevoegd). Het is aangeraden om met de verwijzing in de oorspronkelijke aanwijzende tafel meteen ook de bijgevoegde aanwijzende tafel(s) bij de hand te nemen. Aan de hand van de aanwijzende tafels kent de onderzoeker de oorspronkelijke eigenaar anno 1844, het soort goed (boomgaard, huis, schuur, school, tuin), de belastingwaarde en de wijzigingen aan het perceel en/of eigenaarwissels. De onderzoeker kan nu verder zoeken via de kadastrale legger(s).
De naam in de alfabetische tafel verwijst naar het artikelnummer in de kadastrale legger. De kadastrale legger stelt de onderzoeker in staat om alle perceelnummers van één persoon te kennen. (37) Met wat puzzelwerk kan hij de verschillende transacties afleiden (uit de in de aanwijzende tafels vermelde veranderingen van het vastgoed). Hij weet tevens in welk jaar deze gebeurden, en wie de oude en nieuwe eigenaars waren. Werd bij een transactie een perceel gesplitst of aangepast, dan kunnen de mutatiedossiers meer documentatie verschaffen.
Merk op dat het kadaster enkel het vastgoed binnen de gemeentegrenzen weergeeft. Om het volledig onroerend vermogen per eigenaar in België te reconstrueren, moet de onderzoeker in principe alle kadastrale leggers voor België raadplegen.
De exemplaren van de kadastrale basisdocumenten in het archief van de kadastercontrole zijn als het ware het prototype voor dezelfde documenten in de kadasterbewaring op provinciaal niveau. (38) In Hasselt bewaart de administratie overigens een dubbel van de leggers, tafels en plannen van alle kadastercontroles.
BROUWERS D. en COURTOY F., Administration du cadastre (Province de Namur) (1796-1865)(Instruments de recherche à tirage limité Archives de l'État à Namur 6), Brussel, 1988.
COPPENS H., Oud en nieuw kadaster, in Spiegel Historiael, 1968, jaargang 3, nr 11, p. 597-603.
DE CORSWAREM G., Mémoire historique sur les anciennes limites et circonscriptions de la province de Limbourg, Brussel, 1857.
DE REU P., De geschiedenis van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie (1796 - 2006). Organisatie, bevoegdheden, ambtsgebieden, archiefvorming (Miscellanea Archivistica Studia 198), Brussel, 2011.
DERUELLE A.-C., Le cadastre, instrument d'analyse économique et sociale des sociétés urbaines aux XIXe siècle, in Economische geschiedenis van België. Behandeling van de bronnen en problematiek. Handelingen van het colloquium te Brussel, 17-19 november 1971. Histoire économique de la Belgique. Traitement des sources et état des questions. Actes du colloque de Bruxelles, 17-19 novembre 1971, Brussel, 1973, p. 187-192.
DUMONT C., Plans du cadastre de la province de Hainaut(Inventaires Archives de l'Etat à Mons 75), Brussel, 1992.
GRUNZWEIG A. en NOTEBAERT A., Inventaire des archives du Cadastre du Brabant avant 1865 (Inventarissen Algemeen Rijksarchief 173), Brussel, 1971.
HANNES J., De voorbereiding van het parcellair Kadaster. Een bronnenstudie, in Gemeentekrediet van België, Brussel, 1967, nr. 80, p. 81-90.
HANNES J., De kadastrale bronnen uit de Franse tijd en het primitief Kadaster, in Bronnen voor de historische geografie van België. Handelingen van het colloquium te Brussel, 24-27 april 1979, Brussel, 1979, 195-202.
HANNES J., Kadastrale documenten over het bos, in Claire Billen en André Vanrie (red.), Bronnen voor de bosgeschiedenis in België, Brussel, Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 1994, p. 117-128.
HANSOTTE G. en FORGEUR R., Inventaire des archives du cadastre primitif de la province de Liège (1812-1840)(Instruments de recherche à tirage limité Archives de l'État à Liège 14), Brussel, 1994.
KRUIZINGA P., De kadastrale legger en aanverwante bronnen, 1812-1990, in Broncommentaren 3. Bronnen betreffende de registratie van onroerend goed in de negentiende en twintigste eeuw, Den Haag, 1997, p. 17-73.
PRENEEL M., Op de grens van het archiefperceel. De bewogen geschiedenis van het archief van het Belgische Kadaster, in LACH. Liber Amicorum Herman Coppens (Studia 115), Brussel, 2007, p. 291-302.
VANDESANDE L., Het kadaster en de landmeters, Brussel, 1933.
VERHELST J., De documenten uit de ontstaansperiode van het moderne Kadaster en van de grondbelasting (1790-1835) (Miscellanea Archivistica 31), Brussel, 1982.
VERHELST J., De kontrole van het Kadaster en haar plaats in het geheel van de administratie der direkte belastingen, in DE SCHEPPER, H. (red.), Bronnen voor de geschiedenis van de instellingen in België. Handelingen van het colloquium te Brussel. 15-18.IV.1975 (Studia 28), Brussel, 1977, p. 376-382.
VERHULST A., Kadastrale archieven en plaatselijke geschiedenis, in Cultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen1954, 1959, VIII, p. 303-310.
VRIELINCK S., De territoriale indeling van België (1795-1963). Bestuursgeografisch en statistisch repertorium van de gemeenten en supracommunale eenheden (administratief en gerechtelijk). Met de officiële uitslagen van de volkstellingen, Leuven, 2000, 3 delen.
ZOETE A., De documenten in omloop bij het Belgisch Kadaster (1835-1975) (Miscellanea Archivistica 21), Brussel, 1979.
Eind 2011 konden Rombout Nijssen en Angela Bitonti de archiefstukken van het controlekantoor van Bilzen ordenen en beschrijven. Na het verpakken en hernummeren werd de inventaris opgemaakt. De inleiding werd geschreven door Pieter De Reu.
De beschrijving en ordening van de archiefstukken gebeurde op basis van ZOETE A., De documenten in omloop bij het Belgisch Kadaster (1835-1975) (Miscellanea Archivistica 21), Brussel, 1979. Voor de opbouw van de structuur van de inventaris werd COPPENS H., Richtlijnen voor de inhoud en vormgeving van een archiefinventaris, Brussel, juni 2008 gebruikt.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
1 - 7 | Kadastrale leggers. (12 en 13, 212 en 213) Artikelnummers 3-1316. | ||||||||
1 | Artikelnummers 3-160. | 1 deel | |||||||
2 | Artikelnummers 161-271. | 1 deel | |||||||
3 | Artikelnummers 272-387. | 1 deel | |||||||
4 | Artikelnummers 388-649. | 1 deel | |||||||
5 | Artikelnummers 650-905. | 1 deel | |||||||
6 | Artikelnummers 914-1118. | 1 deel | |||||||
7 | Artikelnummers 1119-1316. | 1 deel | |||||||
8 - 11 | Kadastrale leggers. (212 A, B, C) Artikelnummers 1-2496. | ||||||||
8 | Artikelnummers 1-1198. | 1 lias | |||||||
9 | Artikelnummers 1199-1700. | 1 lias | |||||||
10 | Artikelnummers 1701-2049. | 1 lias | |||||||
11 | Artikelnummers 2050-2496. | 1 lias | |||||||
12 - 16 | Kadastrale leggers. (212 PM-N) Artikelnummers 1-3090. | ||||||||
12 | Artikelnummers 1-1399. | 1 lias | |||||||
13 | Artikelnummers 1400-1799. | 1 lias | |||||||
14 | Artikelnummers 1800-2199. | 1 lias | |||||||
15 | Artikelnummers 2200-2549. | 1 lias | |||||||
16 | Artikelnummers 2550-3090. | 1 lias | |||||||
17 | Oorspronkelijke aanwijzende tabel, 1844. (208) | 1 deel | |||||||
18 | Aanvullende aanwijzende tabel, 19de eeuw. (209) | 1 band | |||||||
19 - 22 | Gemechaniseerde bijgevoegde aanwijzende tabel. (209 L) 1970-1978. | ||||||||
19 | 1970-1972. | 1 lias | |||||||
20 | 1973-1975. | 1 lias | |||||||
21 | 1976-1977. | 1 lias | |||||||
22 | 1978 | 1 lias | |||||||
23 | Kadastrale plannen. sectie A, blad 1; sectie B, bladen 1-3; sectie C, bladen 1-2;. sectie D, blad 1; sectie E, blad 1; sectie F, bladen 1-2, 2005. | 10 kaarten |