Inventaris van het archief van de correctionele rechtbank Oudenaarde, 1796-1966

Archive

Name: EA Oudenaarde C 0000

Period: 1796-1966

Inventoried scope: 49 linear meters

Archive repository: State archives in Ghent

Heading : Tribunals of First Instance and Public Prosecutor's Office

Inventory

Authors: Drossens, Paul

Year of publication: /

Code of the inventory: R660

...

Archiefvormer

Naam

Rechtbank van eerste aanleg Oudenaarde. Correctionele rechtbank (1800-heden)
Rechtsvoorganger

Correctionele rechtbank Oudenaarde (1796-1800)

Geschiedenis

De gerechtelijke organisatie van het Ancien Régime werd in Frankrijk bij het begin van de Franse Revolutie afgeschaft. De nieuwe rechtscolleges werden vanaf 1790 ingericht op basis van een aantal principes die in de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789 waren opgenomen en later werden bekrachtigd door de grondwetten van 1791, het jaar III (1795) en het jaar VIII (1799), zoals het legaliteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, de scheiding der machten, de openbaarheid van de terechtzittingen en de afschaffing van de privileges.
Na de inlijving van de Verenigde Departementen (de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik) bij Frankrijk in oktober 1795 werd hier de Franse gerechtelijke organisatie ingevoerd. De grondwet van 5 fructidor jaar III (20 augustus 1795) voorzag in elk departement minimum drie en maximum zes correctionele rechtbanken (1). Deze rechtbanken werden ingesteld op het niveau van het gerechtelijk arrondissement. Het Scheldedepartement bestond tot 1800 uit vijf gerechtelijke arrondissementen, namelijk Aalst, Gent, Oudenaarde, Sint-Niklaas en, vanaf 1798, Eeklo. Het arrondissement Oudenaarde werd opgericht bij besluit van 30 december 1795 en definitief afgebakend bij besluit van 21 februari 1796 (2). De Franse wetgever voorzag bij elke correctionele rechtbank eveneens een jury van inbeschuldigingstelling (jury d'accusation). Naast de correctionele rechtbanken fungeerden er voor de berechting van gemeenrechtelijke misdrijven nog twee soorten strafrechtbanken. Op het lokaal niveau zetelde de vrederechter als politierechter. In elk departement bestond er tevens een criminele rechtbank.
Onder het Consulaat werd met de grondwet van 22 frimaire jaar VIII (13 december 1799) een nieuwe gerechtelijke organisatie ingevoerd die mutatis mutandis tot op heden bestaat. De departementale burgerlijke rechtbanken en de correctionele rechtbanken (tribunaux de police correctionelle) werden bij wet van 27 ventôse jaar VIII (18 maart 1800) afgeschaft. Zij werden in elk gerechtelijk arrondissement vervangen door een rechtbank van eerste aanleg, die zowel zetelde in burgerlijke als in strafzaken. Daarenboven werden rechtbanken van beroep (vanaf 1804: hoven van beroep; vanaf 1810: keizerlijke hoven) opgericht, die de beroepen behandelden tegen de vonnissen van de rechtbanken van eerste aanleg in burgerlijke zaken en van de rechtbanken van koophandel. In de Verenigde Departementen werden twee rechtbanken van beroep ingesteld, een te Brussel, bevoegd voor de departementen van de Dijle, de Schelde, de Twee Neten, de Leie en Jemappes, en een te Luik, bevoegd voor de departementen van de Ourthe, Samber-en-Maas en Beneden-Maas. De departementale criminele rechtbanken werden in 1804 omgevormd tot criminele hoven (cours de justice criminelle), die op hun beurt in 1810 werden vervangen door tijdelijke rechtscolleges, de hoven van assisen.
De wet op de gerechtelijke organisatie van 20 april 1810, die de hoven van assisen instelde, voorzag voor de gemeenrechtelijke misdrijven de volgende, nog steeds bestaande strafrechtbanken: een politierechtbank op kantonnaal niveau bevoegd voor de overtredingen, een correctionele rechtbank op arrondissementeel niveau, als deel van de rechtbank van eerste aanleg, bevoegd voor de wanbedrijven en een hof van assisen op departementaal niveau bevoegd voor de misdaden. Voor de vagebonden, gewapende opstand, smokkel, muntvervalsing en douanemisdrijven waren er daarnaast nog een aantal bijzondere rechtbanken (cours spéciales ordinaires en cours spéciales extraordinaires) (3).
De invoering in 1811 van het Wetboek van Strafvordering (Code d'Instruction criminelle) van 1808 had grote gevolgen voor de organisatie van de strafrechtspleging. De bevoegdheden van de directeur van de jury van inbeschuldigingstelling in het kader van het gerechtelijk onderzoek werden overgedragen aan de onderzoeksrechter (juge d'instruction). Bij de rechtbank van eerste aanleg werd een raadkamer opgericht die sindsdien beslist of een zaak al dan niet voor de rechter dient te verschijnen. De jury van inbeschuldigingstelling werd vervangen door een van de kamers van het hof van beroep, de Kamer van inbeschuldigingstelling.
Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden wijzigde er relatief weinig aan de gerechtelijke organisatie. De hoven van assisen bleven bestaan, maar zonder jury. De keizerlijke hoven, die voortaan hogere gerechtshoven (cours supérieures de justice) heetten, beslisten over de beroepen in cassatie, zowel in burgerlijke als in strafzaken. De Grondwet van 1815 voorzag weliswaar in een Hoge Raad maar deze werd pas na de Belgische onafhankelijkheid in Den Haag geïnstalleerd.
De Belgische Grondwet van 1831 behield de Napoleontische instellingen. Een jaar later stelde de organieke wet van 4 augustus 1832 te Brussel het Hof van Cassatie in als hoogste rechtscollege. Naast de hoven van beroep te Brussel en Luik functioneerde voortaan ook een hof van beroep te Gent. De hoven van assisen, één per provincie, fungeerden opnieuw met een jury. Aan de organisatie van de correctionele rechtbanken wijzigde niets.
In 1912 werd in elk gerechtelijk arrondissement bij de rechtbank van eerste aanleg een kinderrechter aangesteld. Ingevolge de Jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 werd de kinderrechter in 1966 vervangen door de jeugdrechtbank, die een derde afdeling werd van de rechtbank van eerste aanleg.
Het Gerechtelijk wetboek van 10 oktober 1967 bevestigde de indeling van de rechtbanken van eerste aanleg in drie afdelingen, respectievelijk de burgerlijke rechtbank, de correctionele rechtbank en de jeugdrechtbank. Sinds 2007 zijn in de rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd, eveneens de strafuitvoeringsrechtbanken van start gegaan, die hier een vierde afdeling vormen.
In de Franse tijd zetelde de correctionele rechtbank van Oudenaarde in het voormalige kasselrijhuis, gelegen in de Hoogstraat. In 1817 werd het kasteel van Bourgondië tijdelijk als gerechtshof ingericht. Het eerste volwaardige gerechtshof werd in 1824 gebouwd, op de grondvesten van het voormalige klooster van Sion in de Bourgondiëstraat. Dit gebouw werd volledig verwoest door een Duits bombardement op 3 november 1918. Het huidig gerechtsgebouw, gevestigd op hetzelfde adres, werd ingehuldigd op 1 oktober 1925.

Bevoegdheden en activiteiten

Om de bevoegdheden van de diverse actoren waarvan archief wordt bewaard bij de correctionele rechtbank beter te kaderen, is een inzicht in de strafprocedure noodzakelijk. Strikt gezien verloopt het onderzoek in strafzaken in twee fasen: het onderzoek vóór de terechtzitting (het vooronderzoek) en het onderzoek ten gronde (onderzoek ter terechtzitting). Tijdens het vooronderzoek wordt onderzocht of er voldoende bezwaren zijn om de verdachte voor het vonnisgerecht te brengen. De voornaamste verrichtingen in het vooronderzoek zijn het verzamelen van bewijsmateriaal betreffende misdrijven en hun vermoedelijke daders. Het is enkel in zoverre het vooronderzoek voldoende bezwaren tegen een bepaalde persoon heeft opgeleverd dat zal worden overgegaan tot de tweede onderzoeksfase, het onderzoek ter terechtzitting. Dit onderzoek ten gronde speelt zich af voor een vonnisgerecht (zoals de correctionele rechtbank) en betreft de vraag of de feiten uit de tenlastelegging bewezen zijn en of de beklaagde schuldig is. Is het antwoord positief, dan kan de beklaagde door het bevoegde vonnisgerecht worden veroordeeld en kan hem een straf worden opgelegd (4).

Correctionele rechtbank (tot 1800)

De grondwet van het jaar III en de Code des délits et des peines van 3 brumaire jaar IV (25 oktober 1795) bepaalden dat de correctionele rechtbank bevoegd was om te oordelen over misdrijven die werden bestraft met een boete van meer dan drie dagen arbeidsloon of met een gevangenisstraf van meer dan drie dagen tot twee jaar.
Het wetboek van 3 brumaire jaar IV bevatte geen opsomming van feiten die strafbaar waren met een correctionele straf. Artikel 609 stipuleerde wel dat de correctionele rechtbanken de misdrijven die onder hun bevoegdheid ressorteerden, zouden sanctioneren met de door de bestaande wetten voorgeschreven straffen. Deze misdrijven waren opgesomd in een aantal oudere wetten, namelijk de wet van 19-22 juli 1791 betreffende de organisatie van een municipale en correctionele politie en de Code rural van 28 september-6 oktober 1791. Het ging onder meer om misdrijven tegen de goede zeden; ongeregeldheden veroorzaakt door de uitoefening van een eredienst in het openbaar; belediging van of geweld tegen personen; aanslagen op de maatschappelijke orde en de openbare rust door bedelarij, oproer of samenscholing; schending van eigendom door beschadiging, diefstal, oplichting of openhouden van speelhuizen (5).
Luidens het strafwetboek van 1795 nam de correctionele rechtbank kennis van misdrijven die haar door de directeur van de jury van inbeschuldigingstelling waren toegewezen, alsook van misdrijven waarvoor de burgerlijke partij de verdachte rechtstreeks had gedagvaard, weliswaar nadat de directeur van de jury had gecontroleerd of ze tot de bevoegdheid van de rechtbank behoorden.
De procedure was openbaar, mondeling en geschiedde volgens eenvoudige regels. De zaak kwam binnen 10 dagen voor de rechtbank. Het onderzoek gebeurde op de zitting: de verdachte werd ondervraagd, de getuigen à charge en décharge werden in aanwezigheid van de verdachte gehoord, de commissaris van het Directoire (het openbaar ministerie) en de verdediging kwamen aan het woord en finaal deed de rechtbank uitspraak, tijdens de zitting of uiterlijk op de volgende zitting. Het vonnis moest, op straffe van nietigheid, gemotiveerd zijn. De commissaris was belast met de tenuitvoerlegging.
De vonnissen van de correctionele rechtbank van Oudenaarde waren vatbaar voor beroep bij de criminele rechtbank van het Scheldedepartement, dat te Gent zetelde. Binnen de 10 dagen konden zowel de veroordeelde als de burgerlijke partij en de commissaris van het Directoire hiertoe een verzoek neerleggen op de correctionele griffie. Ook de openbaar aanklager bij de departementale criminele rechtbank kon beroep aantekenen binnen de termijn van een maand. Tegen het vonnis van de criminele rechtbank kon nog in cassatieberoep worden gegaan bij de rechtbank van Cassatie te Parijs.

Rechtbank van eerste aanleg. Correctionele rechtbank (1800-heden)

De Code pénal van 1810 maakte een onderscheid tussen overtredingen, wanbedrijven en misdaden. Dit zijn misdrijven die strafbaar waren met respectievelijk een politiestraf, een correctionele straf en een criminele straf. Met de invoering van dit strafwetboek in 1811 verzwaarde de Franse wetgever de bestraffing van correctionele misdrijven. Voortaan sprak de correctionele rechtbank boeten uit van minimum 15 frank en gevangenisstraffen van minstens zes dagen tot vijf jaar.
Met de inwerkingtreding van het Wetboek van strafvordering werd de correctionele rechtbank ook bevoegd voor de behandeling in beroep van de vonnissen van de politierechtbank (6). Voordien was enkel cassatieberoep tegen die vonnissen mogelijk.
Vanaf 1838 voorzag de wetgever voor het eerst, weliswaar op bescheiden wijze, de mogelijkheid tot correctionalisering op grond van verzachtende omstandigheden (7). Misdaden strafbaar met een opsluiting konden naar de correctionele rechtbank worden verwezen. Later kwamen ook andere misdaden in aanmerking voor correctionalisering, zodat vandaag in wezen de meeste misdaden hiervoor vatbaar zijn.
Het strafwetboek van 1867, dat in gewijzigde vorm nog steeds van kracht is, behield de opdeling van de straffen in politiestraffen, correctionele straffen en criminele straffen. De correctionele straffen bestonden uit een geldboete van meer dan 26 frank en een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar.
Momenteel is de correctionele rechtbank bevoegd voor: 1) wanbedrijven die, behoudens de in de wet bepaalde gevallen, strafbaar zijn met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en/of een geldboete van tenminste 26 euro (8), 2) gecorrectionaliseerde misdaden en 3) het hoger beroep tegen de vonnissen van de politierechtbank.
Het beroep tegen de vonnissen van de correctionele rechtbank werd aanvankelijk ingesteld bij de criminele rechtbank (vanaf 1804 het criminele hof). Met de inwerkingtreding van het wetboek van strafvordering in 1811 werd de behandeling in beroep van correctionele vonnissen een gedeelde bevoegdheid van de keizerlijke hoven en de correctionele rechtbanken in de hoofdplaatsen van de departementen. In de departementen waar een keizerlijk hof zetelde, was het keizerlijk hof bevoegd. In de departementen waar geen keizerlijk hof zetelde, fungeerde de correctionele rechtbank gevestigd in de hoofdplaats van het departement als beroepsinstantie voor de andere correctionele rechtbanken in dat departement. Voor de correctionele rechtbank in de hoofdplaats van het departement gold een bijzondere regeling: daar was ofwel de correctionele rechtbank in de hoofdplaats van het naburige departement bevoegd, ofwel het keizerlijk hof tot welk ressort de rechtbank hoorde, afhankelijk van wie het meest nabij gelegen was. Het beroep tegen de vonnissen van de correctionele rechtbank van Oudenaarde werd bijgevolg vanaf 1811 door de correctionele rechtbank van Gent behandeld. Sinds de oprichting van het hof van beroep van Gent in 1832 wordt het hoger beroep tegen de correctionele vonnissen van Oudenaarde ingesteld bij dit hof.

Jury van inbeschuldigingstelling en directeur van de jury (1796-1811)

Krachtens de Code des délits et des peines van 3 brumaire jaar IV stonden de directeurs van de jury's van inbeschuldigingstelling samen met de departementale criminele rechtbanken in voor de berechting van de misdrijven waarvoor een onterende straf of lijfstraf was voorzien. De directeur van de jury ondervroeg de verdachte binnen de 24 uur na opsluiting in het arresthuis. Vervolgens las hij de stukken en controleerde hij of het bevel tot aanhouding conform de wettelijke voorschriften was uitgereikt. Hij kon een ongeldig bevel vernietigen en een nieuw bevel uitvaardigen. Hij kon echter ook de verdachte in vrijheid stellen. Indien de zaak niet tot zijn bevoegdheid behoorde, verwees hij ze door naar de bevoegde jury-directeur. Na dit vooronderzoek ging de directeur na welke rechtbank bevoegd was en verwees hij de verdachte naar de politierechtbank, de correctionele rechtbank of de jury van inbeschuldigingstelling. Indien werd doorverwezen naar de jury stelde de directeur de akte van beschuldiging op. De jury besliste of de akte van inbeschuldigingstelling moest worden aanvaard dan wel verworpen, na onder meer de getuigen en de burgerlijke partij gehoord te hebben. Indien de jury bij meerderheid besliste dat er geen reden tot beschuldiging was, dan liet de directeur de verdachte onmiddellijk vrij en bracht hij de openbaar aanklager hiervan op de hoogte. Oordeelde de jury dat er voldoende bewijzen waren ter staving van de beschuldiging, dan werd de verdachte verwezen naar de departementale criminele rechtbank (9).
Ingevolge de wet van 7 pluviôse jaar IX (27 januari 1801) oordeelde de jury van inbeschuldigingstelling alleen nog op basis van geschreven documenten. De getuigen van het opsporingsonderzoek en de partij die een klacht indiende of aangifte deed, werden niet meer mondeling verhoord (10).

Onderzoeksrechter en raadkamer (1811-heden)

(11)Wanneer een inbreuk wordt gepleegd, zal dit door de ordediensten worden vastgesteld en zal er een proces-verbaal worden opgesteld. Dit wordt aan de procureur des Konings overgemaakt. Hij analyseert het dossier en kan een onderzoek instellen. Als er een onderzoek komt, zijn twee scenario's mogelijk: een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek. Bij het opsporingsonderzoek leidt de procureur des Konings zelf het onderzoek met de hulp van de politiediensten. Het gerechtelijk onderzoek wordt geleid door de onderzoeksrechter en is verplicht bij de zwaarste misdrijven. De onderzoeksrechter moet met behulp van de politiediensten alle elementen ten voordele en ten nadele van de verdachte opsporen. Hij kan vrij zijn onderzoeksmethode kiezen: verhoren, confrontatie, reconstructie. Wanneer de onderzoeksrechter oordeelt dat zijn onderzoek voltooid is, maakt hij het dossier over aan de procureur des Konings. Indien de procureur des Konings geen andere onderzoekshandelingen wenst te laten verrichten, vordert hij de regeling van de rechtspleging door de raadkamer. Het gerechtelijk onderzoek wordt steeds afgesloten met een beslissing van de raadkamer. Omdat de raadkamer zich in principe niet uitspreekt over de grond van de zaak (bewezenverklaring van de feiten en strafoplegging) produceert zij geen vonnissen maar beschikkingen. Tegen de meeste beslissingen van de raadkamer is beroep mogelijk bij de Kamer van inbeschuldigingstelling.
De raadkamer kan verschillende beslissingen nemen.
1) Buitenvervolgingstelling (BV)
Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de feiten geen misdrijven opleveren of dat er onvoldoende bezwaren zijn tegen de verdachte, beveelt de raadkamer de buitenvervolgingstelling. Buitenvervolgingstelling kan ook worden bevolen wanneer wordt vastgesteld dat de strafvordering onontvankelijk is of dat zij is vervallen, bijvoorbeeld door verjaring. De buitenvervolgingstelling maakt enkel een voorlopig einde aan het onderzoek. Indien er tegen de verdachte nieuwe bezwaren worden gevonden, kan het onderzoek worden heropend.
2) Ontslag onderzoek (OO)
Wanneer de raadkamer vaststelt dat de onderzoeksrechter onbevoegd is, dan beveelt zij het ontslag van onderzoek. Dit heeft enkel tot gevolg dat de onderzoeksrechter wordt ontlast. De zaak wordt echter voortgezet. Tot 2003, met de afschaffing van het militair gerecht in vredestijd, was dit bijvoorbeeld het geval bij verdachten die militairen bleken te zijn. De onderzoeksrechter werd dan ontlast en het dossier werd overgemaakt aan de krijgsauditeur.
3) Verwijzing naar een vonnisgerecht
Oordeelt de raadkamer dat er voldoende bezwaren bestaan tegen de verdachte, dan kan hij naar het vonnisgerecht worden verwezen. De raadkamer kan verwijzen naar:
a) de politierechtbank, bij overtredingen of bepaalde wanbedrijven,
b) de correctionele rechtbank, bij wanbedrijven of gecorrectionaliseerde misdaden,
c) de procureur-generaal bij het hof van beroep, bij feiten strafbaar met criminele straffen en wanneer correctionalisering onmogelijk is of inopportuun.
4) Inobservatiestelling en internering
Sinds 1930 kan de raadkamer tenzij het een misdaad, een politiek misdrijf of een persdelict betreft, de internering van een verdachte uitspreken, wanneer hij geestesgestoord is.
5) Probatieopschorting
Indien de voorwaarden voor het verlenen van probatieopschorting vervuld zijn, kan de raadkamer, sinds 1964, hiertoe beslissen.
6) Voorlopige hechtenis
De raadkamer beslist over de handhaving van de voorlopige hechtenis. Wanneer een verdachte door de onderzoeksrechter wordt aangehouden, moet hij binnen de vijf dagen voor de raadkamer verschijnen opdat zij kan oordelen of de aanhouding wettelijk mogelijk is en of ze wenselijk is, o.a. met het oog op de openbare veiligheid. De raadkamer moet zich in principe om de maand uitspreken over de handhaving van de voorlopige hechtenis. Wanneer het een ernstiger misdrijf betreft, een misdaad, zoals bijvoorbeeld moord, dan moet deze verlenging slechts om de drie maanden gebeuren.

Organisatie

Correctionele rechtbank (tot 1800)

De correctionele rechtbank (1796-1800) was samengesteld uit een voorzitter, gekozen voor een periode van zes maanden uit de rechters van de departementale burgerlijke rechtbank, twee vrederechters of assessoren van vrederechters uit de gemeente waar de rechtbank was gevestigd, een commissaris van het Directoire en een griffier. De griffier werd benoemd door de voorzitter en de vrederechters of assessoren van de rechtbank. Zij konden hem ook naar goeddunken afzetten. In Oudenaarde werd de eerste griffier benoemd op de zitting van 29 maart 1796 (12). Elke correctionele rechtbank telde daarnaast een klerk-griffier en twee deurwaarders. De voorzitter, ondervoorzitter en dienstdoende vrederechters benoemden de klerk (op voordracht van de griffier) en de deurwaarders (rechtstreeks).

Rechtbank van eerste aanleg. Correctionele rechtbank (1800-heden)

De correctionele rechtbank is een kamer van de rechtbank van eerste aanleg. Het aantal kamers per rechtbank wordt vastgesteld naargelang de behoeften van de dienst. De rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde werd bij de oprichting in 1800 gecategoriseerd als een rechtbank van vierde klasse, samengesteld uit drie rechters, waaronder een voorzitter, en twee plaatsvervangende rechters (13). Bij keizerlijk decreet van 18 augustus 1810 houdende het reglement op de organisatie van de rechtbanken van eerste aanleg en van de politierechtbanken, werd Oudenaarde een rechtbank van eerste aanleg van vijfde klasse, met drie rechters en drie plaatsvervangers (14). Bij wet van 28 juni 1889 kreeg de rechtbank een bijkomende rechter toegewezen (15). In 1907 werd de rechtbank van Oudenaarde een rechtbank van tweede klasse en werd het personeel aangevuld met een vice-voorzitter en een plaatsvervangend rechter (16).
De correctionele rechtbank was tot 1919 steeds samengesteld uit drie rechters. Bij wet van 25 oktober 1919 (17) werden eveneens kamers met alleenzetelende rechters geïnstalleerd. Tot het midden van de jaren 1980 was de correctionele rechtbank in regel samengesteld uit drie rechters en uitzonderlijk uit een alleenzetelende rechter. Om het hoofd te kunnen bieden aan de gerechtelijke achterstand in strafzaken is, sinds de wet van 25 juli 1985 (18), het omgekeerde principe van toepassing en is de correctionele rechtbank in regel samengesteld uit een alleenzetelende rechter en eerder uitzonderlijk uit drie rechters.

Jury van inbeschuldigingstelling en directeur van de jury (1796-1811)

De Code des délits et des peines van 3 brumaire jaar IV bepaalde dat elk departement evenveel jury's van inbeschuldigingstelling zou tellen als correctionele rechtbanken (art 211). De voorzitters van deze rechtbanken traden in hun arrondissement op als directeur van de jury. De gezworenen waren burgers die minimum 30 jaar oud waren en voldeden aan de voorwaarden om tweedegraadskiezer te zijn. Elke decade (periode van 10 dagen) liet de directeur van de jury bij lottrekking bepalen welke gezworenen de volgende decade in de jury zouden zetelen. De lottrekking gebeurde in het openbaar en in aanwezigheid van de commissaris van het Directoire die bij de directeur van de jury was ingesteld.
De wet van 27 ventôse jaar VIII (art. 15) bepaalde dat in de rechtbanken waar er maar drie rechters zetelden, zoals Oudenaarde, de rechters alternerend, gedurende drie maanden, de rol van directeur van de jury zouden vervullen. De griffier van de correctionele rechtbank was tevens griffier van de jury van inbeschuldigingstelling.

Onderzoeksrechter en raadkamer (1811-heden)

De onderzoeksrechter wordt door de Koning benoemd onder de rechters van de rechtbank van eerste aanleg die gedurende tenminste drie jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter in de rechtbank van eerste aanleg hebben uitgeoefend. Art. 259sexies §1, 1° Ger.W. omschrijft de voorwaarden nader. Zijn aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit, eerst voor een periode van één jaar, verlengbaar een eerste maal voor twee jaar en vervolgens telkens voor vijf jaar. Gedurende zijn ambtstermijn blijft de onderzoeksrechter eveneens bevoegd om in de rechtbank van eerste aanleg zitting te nemen. In Oudenaarde werd in 1903 een tweede onderzoeksrechter aangesteld (19). Deze functie werd in 1926 afgeschaft (20), maar in 1943 opnieuw opgericht (21).
De raadkamer is een afdeling van de rechtbank van eerste aanleg. Aanvankelijk was de raadkamer samengesteld uit drie rechters, waaronder de onderzoeksrechter. De wet van 25 oktober 1919 maakte een einde aan de collegialiteit van deze instelling en creëerde een raadkamer bestaande uit één enkele rechter, aan wie de onderzoeksrechter verslag dient uit te brengen (22). De raadkamer zetelt in principe met gesloten deuren. Het ambt van griffier wordt bij de raadkamer uitgeoefend door een lid van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.

Archief

Verwerving

De archiefbestanddelen van de correctionele rechtbank Oudenaarde (en de rechtsvoorganger) die in onderhavige inventaris zijn beschreven, zijn op diverse tijdstippen en door diverse instanties naar het Rijksarchief overgebracht.
Het overgrote deel van het archief werd rechtstreeks van de rechtbank van eerste aanleg naar het Rijksarchief overgebracht. De eerste geregistreerde neerlegging vond plaats in 1966. Het ging om 10 dozen met geselecteerde dossiers van de correctionele rechtbank van de jaren 1934-1936, die via het Rijksarchief van Ronse een jaar later in Beveren terecht kwamen. De geselecteerde dossiers van 1937-1938 werden in 1969 rechtstreeks naar Beveren overgebracht. Twee jaar later volgden de jaren 1939-1940. Deze overdracht bevatte daarnaast nog tal van dossiers van de jaren 1935-1938. In 1973 werden enkele pakken met strafdossiers en losse processen-verbaal van de jaren 1941-1942 overgebracht. In 1975, 1977, 1980, 1983 en 1990 volgden respectievelijk de dossiers van de jaren 1943-1944, 1945-1946, 1947-1948, 1949-1951 en 1952-1959. De overdracht van 1997 omvatte naast de geselecteerde dossiers van 1960-1966 ook de rollen van de raadkamer van 1888-1939. Wanneer de dossiers van de jaren 1923-1933 naar het Rijksarchief zijn overgebracht, is onduidelijk.
Een aantal oudere documenten van het correctioneel archief kwam te Beveren terecht via het stadsarchief van Oudenaarde. Een eerste overdracht in 1999 omvatte de processen-verbaal van de jury van inbeschuldigingstelling (1796-1811) en de vonnissen inzake fiscale geschillen (1807-1813). Recenter werd in 2011 het register van correctionele en criminele zaken (1812-1830) naar Beveren overgebracht.
Tot slot troffen we nog een aantal dossiers aan in een recente overdracht van de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Bij een opruimactie in 2009 stuitte de archiefdienst van de VUB op een vijftal verhuisdozen gevuld met procesdossiers van diverse hoven en rechtbanken, die professor Hermann Bekaert (1906-1989) gebruikte als lesmateriaal voor zijn werkcollege strafrecht. Vanuit zijn functie als procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent had hij die dossiers 'uitgeleend' in de jaren 1950-1960. Een deel van de uitgeleende dossiers is in 1978 na een zoektocht op de Université libre de Bruxelles (ULB) en de VUB terug bezorgd aan de diverse archiefvormers. In 1994 werd op vraag van het Rijksarchief Beveren nogmaals gezocht naar ontbrekende dossiers. De dossiers die toen boven water kwamen, werden eveneens aan de rechtmatige eigenaars terug bezorgd. De in 2009 aangetroffen dossiers werden begin 2010 via het Algemeen Rijksarchief naar Beveren overgebracht. In 2011 volgde nog een verhuisdoos met dossiers. In totaal ging het om 225 dossiers, waarvan het oudste dateerde van 1900 en het jongste van 1965. Na heel wat puzzelwerk konden we de dossiers identificeren. Ze waren afkomstig uit de archieven van het hof van beroep Gent, het hof van assisen West-Vlaanderen, het parket van de procureur des Konings van Gent en de correctionele rechtbanken van Dendermonde, Gent, Kortrijk en Oudenaarde. Van deze laatste archiefvormer troffen we acht dossiers van gevonniste zaken en een dossier buitenvervolgingstelling aan van de jaren 1928-1929. Deze dossiers werden in de respectievelijke reeksen in deze inventaris geïntegreerd.

Inhoud

Deze inventaris heeft betrekking op een deel van het archief van de correctionele rechtbank van Oudenaarde (en rechtsvoorganger) dat de periode 1796-1966 bestrijkt. In totaal omvat het bestand na schoning en verpakking 49 strekkende meter. Het ressort van de correctionele rechtbank stemt overeen met het gerechtelijk arrondissement Oudenaarde.

Taal en schrift van de documenten
De stukken zijn in het Frans of het Nederlands opgesteld.

Selecties en vernietigingen

Ingevolge de brand van het gerechtsgebouw van Oudenaarde in november 1918 is het archief van de rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke en correctionele kamer) integraal verloren gegaan. De weinige resterende archiefdocumenten van vóór 1918, die stammen uit de Franse tijd, zijn gevrijwaard doordat ze op een andere locatie berustten, namelijk het Stadsarchief van Oudenaarde.
De dossiers van de jaren kort na de brand zijn eveneens verloren gegaan. Het oudste dossier dat is bewaard, dateert van 1923. De dossiers gevonniste zaken van de jaren 1941-1942 en 1948 zijn nagenoeg integraal bewaard. De overige jaren vertonen duidelijke hiaten. Het is niet duidelijk wie in de jaren 1960 de rechtsplegingsdossiers heeft geselecteerd. In het centraal dossier vinden we pas vanaf 1971 een schriftelijk spoor van de interventie van een rijksarchivaris. Hilda Coppejans-Desmedt heeft in 1971 de selectie uitgevoerd, Gaston Beterams in 1975 en Guy Gadeyne, bijgestaan door Hilda Coppejans-Desmedt, in 1977. Gustaaf Janssens en Herman Van Isterdael hebben respectievelijk in 1983 en in 1990 en 1996 een schifting uitgevoerd op de dossiers van de jaren 1949-1966 (23).

Toekomstige aangroei/aanvullingen

Dit archief is niet afgesloten. Op termijn zullen recentere archiefdocumenten van de correctionele rechtbank naar het Rijksarchief worden overgebracht.

Ordening

Het archiefschema dat werd gehanteerd, is gebaseerd op de functionele indeling van het archief van de correctionele rechtbank, zoals beschreven in de Richtlijn betreffende de archieven van de rechterlijke macht van 13 oktober 2009.
De ordening en identificatie van de archiefbestanddelen was geen sinecure. Het ging om archief dat verspreid was over meerdere archiefblokken van de rechtbank van eerste aanleg, zonder dat een duidelijk onderscheid was gemaakt tussen de diverse afdelingen. Dossiers van de correctionele rechtbank waren vermengd met dossiers van de jeugdrechtbank. Bepaalde archiefblokken met correctioneel archief bevatten tevens reeksen van de burgerlijke rechtbank van Oudenaarde. In een eerste fase werden dan ook de diverse archiefvormers geïdentificeerd en de archiefdocumenten geordend per archiefvormer (24). In een tweede fase werden alle correctionele rechtsplegingsdossiers, die vaak chronologisch waren geordend in één omvangrijke reeks, geïdentificeerd en ondergebracht in de correcte reeks. In het archief van een correctionele rechtbank berusten doorgaans drie grote reeksen rechtsplegingsdossiers: de dossiers van de raadkamer waarin een buitenvervolgingstelling (BV) of ontslag onderzoek (OO) wordt uitgesproken; de dossiers van de raadkamer inzake interneringen en de dossiers waarin de correctionele rechtbank een vonnis heeft geveld. In dit archief troffen we nog een bijkomende categorie aan, namelijk dossiers inzake fiscale geschillen die waren geschrapt van de rol. Omdat de informatie op de kaft van het dossier of in het dossier zelf niet altijd uitsluitsel gaf over het gevolg dat aan de zaak was gegeven, werd elk dossier systematisch geïdentificeerd aan de hand van de minuten van vonnissen en de notitieregisters van het parket. De minuten van vonnissen vormen een toegang op de dossiers van gevonniste zaken en van de rol geschrapte zaken. De dossiers BV/OO, de interneringsdossiers van de raadkamer en de dossiers waarvan de datum van het vonnis niet kon worden getraceerd, werden door middel van de notitieregisters correct beschreven.
Voor de gebruiker van deze inventaris hebben we naast de datum van het vonnis ook het griffienummer beschreven. Doorgaans zijn die op de dossierkaft neergepend. De griffienummers die niet op de dossierkaft of in het dossier vermeld waren, werden getraceerd aan de hand van de minuten van vonnissen, die tot 1957 naar het Rijksarchief zijn overgebracht. Voor de dossiers zonder griffienummer vanaf 1958 hebben we aan de hand van de notitieregisters van het parket de datum van de zitting opgezocht. De hoofdgriffier en het griffiepersoneel van de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde hebben ons op basis van deze informatie de ontbrekende griffienummers bezorgd door de minuten van vonnissen te raadplegen die nog berusten op de correctionele griffie (25).

Voorwaarden voor de raadpleging

Voor de raadpleging van het archief van de correctionele rechtbank gelden volgende modaliteiten van raadpleging:
- archiefdocumenten ouder dan 100 jaar: vrij raadpleegbaar
- archiefdocumenten jonger dan 100 jaar: toelating van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent (26).

Voorwaarden voor de reproductie

Voor de reproductie van archiefdocumenten gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief.

Toegangen

Voor bepaalde jaren is een nadere toegang op de rechtsplegingsdossiers voorhanden. Doorgaans dienden deze toegangen als overdrachtslijst. De oudste lijst dateert van 1966 en betreft de dossiers van 1934 en 1935. De lijst vermeldt enkel het notitienummer en de naam van de verdachte. Gelijkaardige lijsten, opgesteld in 1969 en 1971, bestaan voor de jaren 1936-1940. Voor de dossiers van de jaren 1941-1946 is een meer gedetailleerde toegang aangelegd met vermelding van het notitienummer, de datum van vonnis of beschikking, naam van de betichte, de aard en plaats van de feiten en de naam van het slachtoffer.
Bij de selectie van de dossiers van de jaren 1952-1959 heeft Herman Van Isterdael in de maanden oktober 1989-januari 1990 voor alle dossiers die ter bewaring zijn aangeduid, de datum, het griffie- of notitienummer en de aard van de gepleegde feiten genoteerd. In Beveren is in 1996 op deze dossiers door Rudi Willockx een meer gedetailleerde toegang gemaakt waarbij ook naam, beroep en woonplaats van de verdachte/veroordeelde en van het slachtoffer zijn vermeld.

Documenten met een verwante inhoud

In het Rijksarchief berusten naast dit archiefblok van de correctionele rechtbank Oudenaarde ook de archiefblokken die zijn overgedragen in 2000 (27) en 2008 (28).

Bibliografie

DE CLERCKQ R., Onderzoeksgerechten. Deurne, 1993.
DEVOLDER C., De Verenigde Departementen onder Frans bewind. De constitutionele instellingen van het Directoire. Brussel, 1997 (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Studia, 71).
DROSSENS P., 'De piramidale structuur van het Belgische gerecht', in DRIESEN W. en HEEREN T. (red.), Rechtspraak achter schuine gevels. Een nieuw huis voor het gerecht in Hasselt. Hasselt, 2012, p. 28-41.
MONBALLYU J., Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000). Leuven, 2010.
POULLET P., Les institutions françaises de 1795 à 1814. Essai sur les origines des institutions belges contemporaires, 2 vol., Paris, 1907; édition anastatique, Bruxelles, 1994 (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Studia, 54).
VAN DEN WYNGAERT C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen. Antwerpen, 2006.
VELLE K. en DROSSENS P., 'De rechterlijke macht', in VAN DEN EECKHOUT P. en VANTEMSCHE G. (red.)., Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, Brussel, 2009, p. 619-649.
VRIELINCK S., De territoriale indeling van België (1795-1963). Bestuursgeografisch en statistisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden (administratief en gerechtelijk). Met de officiële uitslagen van de volkstellingen. Volume 1. Leuven, 2000.

Beschrijvingsbeheer

Het archief werd geordend en beschreven door Paul Drossens. Marleen Noppe stond in voor de schoning van de dossiers en de verpakking. Zij heeft tevens meegeholpen om aan de hand van de beschikbare toegangen de dossiers te identificeren. De inventarisatie liep van augustus 2011 tot maart 2012.

1Register van correctionele en criminele zaken gehouden door Francies Wolfca­rius, onderzoeksrechter te Oudenaarde (nrs. 317-2198). [1811] 1812-1830.1 deel
 21888 okt. 10-1894 jan. 11.1 deel
 31903 dec. 7-1911 sept. 19.1 deel
 41911 sept. 19-1920 feb. 17.1 deel
 51920 feb. 17-1928 dec. 31.1 deel
 61929 jan. 3-1935 juni 6.1 deel
 71935 juni 6-1939 jan. 18.1 deel
 81908 aug. 27-1910 nov. 29.1 deel
 91910 nov. 30-1913 sept. 4.1 deel
 101913 sept. 29-1918 mei 29.1 deel
 111918 mei 31-1923 dec. 31.1 deel
 121796 maart 29 (jaar IV germinal 9)-1804 sept. 7 (jaar XII fructidor 20).1 deel
 131804 okt. 2 (jaar XIII vendémiaire 10)-1811 april 30.1 deel
14Minuten van vonnissen inzake fiscale geschillen (Droits réunis). 1807 nov. 9-1813 juli 5.1 deel