Name: Lieferinge 0000
Period: 1593-1837
Inventoried scope: 2,29 linear meters
Archive repository: State archives in Ghent
Heading : Local administrations (Ancien régime): Lordships, courts of aldermen, feudal and manorial courts, city and municipal administrations, guilds and crafts, civil welfare organisationes, etc.
Authors: Van Isterdael, Herman
Year of publication: 2020
Code of the inventory: AR93
Heer van Lieferinge
Leenhof van Lieferinge
De naam Lieferinge komt voor de eerste keer voor in de geschreven bronnen in het jaar 1126 en werd toen 'Leffrenghem' geschreven. Het is van oorsprong een Germaanse naam en betekent 'de woning van de lieden van Leudifrip' (1). In een later onderzoek wordt de oudste vermelding 'Letfringen' verder in de tijd geplaatst en gedateerd "omstreeks 1030" (2).
Lieferinge was in het Ancien Régime een "drielandenpunt". Het dorp was Vlaams grondgebied, onderdeel van het Land van Aalst, en grensde zowel aan het graafschap Henegouwen als aan het hertogdom Brabant. Het was een serve plaats, waar de inwoners dienstlieden waren van de graven van Vlaanderen In het eerste kwart van de 15de eeuw werd het dorp samen vernoemd met andere als het Land van Wedergrate. Het staat er zo: "Wiendeke over Denre, ten eychenen, Lieffringhen, Apeltrin, Eichem: theerscap van Widergraet ende ziin alle de laten ende daer gheboorne syne ende dienstlieden myns heeren van Vlaendren" (3). Het Land van Wedergrate was op dat ogenblik dus samengesteld uit Denderwindeke, Neigem, Lieferinge en Appelterre-Eichem. Al degenen die er woonden en geboren werden, waren dienstlieden van de graaf van Vlaanderen.
In het verslag van de commissarissen ter vernieuwing van het transport van het Land van Aalst in 1658-1664 (4) noteerde men de oppervlakte van Lieferinge, namelijk 98 bunder 2 dagwand en 88 roeden (ca. 122 ha 16 are). De belasting op de tiend werd gerekend aan 5 bunder 3 dagwand, zodat men aan een belastbare oppervlakte van 104 bunder 1 dagwand 88 roeden kwam. De leenmannen verklaarden dat men rekende aan hemelse breedte en dat land, weide en bos evenveel belast werden. Niettemin gaven ze toe dat de inkomsten van de tiend van de pastoor niet werden belast, evenmin als de schooflanden van de pastoor en de kerkfabriek. Schooflanden werden één derde minder dan de andere gronden getaxeerd, drie bunder schoofland betaalde belasting voor twee bunder. De schooflanden betaalden de zesde schoof en hadden een oppervlakte van 4 bunder 151,5 roeden (ca. 5 ha 38 are). Volgens de rekeningen van belastingen werden in de eerste helft van de 17de eeuw inderdaad de schooflanden één derde minder belast, in 1676 was de reductie teruggebracht tot één vierde.
Beëdigd landmeter Andries Van der Zee berekende na de opmeting van het dorp in 1692 een oppervlakte van 97 bunder en 87 roeden. Van dan af rekende men voor de belastingen tot 1720 op 96 bunder (ca. 118 ha) belastbare oppervlakte. In dat jaar maakte de belastingontvanger zijn rekening op basis van een belastbare oppervlakte van 103 bunder 3 dagwand en 64 roeden, de belasting op de tiend en schoof inbegrepen. In de loop de 18de eeuw wijzigde de belastbare oppervlakte nog vier keer (5). In 1765-1767 was er in Lieferinge 76 bunder 191 roeden akkergrond, tuinen en huizen in gebruik, 19 bunder 271 roeden weide en 1 bunder 25 roeden bos. De grenzen van het dorp bleven ongewijzigd en de kadastrale opmeting gaf 124 ha aan als oppervlakte van het dorp.
In de periode 1765-1767 waren er slechts drie weefgetouwen werkzaam en in het dorp was er één winkel waar men wat snuif verkocht. Er werd vrij veel gesponnen "waermede de huyshoude menschen bij winterteyt hunnen cost syn winnende". Het aantal armen was beperkt: op 77 inwoners die in 1763 maalgeld betaalden, waren er slechts drie armen.
Jozef De Brouwer (6) berekende het aantal inwoners van Lieferinge omstreeks 1570 op circa 97 personen, waarvan ongeveer twee derde migreerde of omkwam in de periode 1586-1605. In het jaar 1590 telde men nog slechts 30 inwoners. De bevolking groeide in de volgende decennia aan tot omstreeks het jaar 1665 (110 inwoners). In de daaropvolgende 30 jaar daalde het aantal inwoners als gevolg van de pestepidemie in 1667-1669 en de talrijke oorlogen tot een nieuw dieptepunt van 53 inwoners in 1690. In 1708 waren er 69 inwoners (7). In 1732 telde men te Lieferinge slechts 16 huishoudens (8). Volgens de telling van het jaar IV van de Franse jaartelling (9 mei 1796) woonden er te Lieferinge 127 inwoners, namelijk 104 volwassenen en 23 kinderen jonger dan 12 jaar.
De heerlijkheid Lieferinge werd in leen gehouden van de tresorier van het Onze-Lieve-Vrouwkapittel te Kamerijk. De oudste attestatie van het bezit dateert van omstreeks 1030 toen Gerard I, bisschop van Kamerijk, voor het onderhoud van de godslamp in de Sint-Janskapel van de kathedraal te Kamerijk onder andere acht mansus grond schonk aan de tresorier (9) van de kathedraal. De tresorie van Kamerijk hield Lieferinge niet als leen van een of andere leenheer (10).
De tresorier gaf de heerlijkheid Lieferinge vanaf 3 september 1362 in leen aan seculiere heren. Een onderzoek in het archief van het metropolitaan kapittel te Kamerijk in 1647 bracht aan het licht dat dit leendenombrement van Gerrit van Massemine het oudste in hun bezit was (11). Het is niet uitgesloten dat vόόr 1362 de dorpsheerlijkheid in handen werd gegeven van priesters die er tegelijkertijd pastoor en heer van waren (12).
Enkele verplichtingen ten opzichte van de leenheer zoals de leenverheffing en het leendenombrement mochten in 1643 uitzonderlijk, en met toelating van de proost, deken en kapittel, ingediend worden bij baljuw en leenmannen van het Leenhof Ten Steene te Aalst, waar de leenmannen trouwens te rade gingen wanneer er zich moeilijke casussen aandienden. Uit de aflevering van een authentiek afschrift weten we dat de leendenombrementen zich in het archief van het kapittel te Kamerijk bevonden (13). De afschriften waren afgeleverd op vraag van Rogier van Leefdael, heer van Lieferinge, omdat "ten tijde van syn wel edelheijts voorsyde voorouders verbrandt syn geworden het meestendeel van hunne brieven ende scriften inden stadthuijse der stadt van Antwerpen". Volgens twee lijsten prominent opgenomen in twee registers in dit archief waren de opeenvolgende heren en vrouwen:
- 1362 Geeraert van Messeme d'Axele
- 1390 (volgens een aantekening in een cijnsboek) zijn dochter jonkvrouw van Axele die trouwde met ridder Jan van den heetvelde
- 1425 hun dochter die trouwde met ridder Jan de gavre d'herimez
- 1454 hun zoon ridder Arnoudt van gavre d'herimez die op 14 september 1454 trouwde met Else van Schoonhoven
- 1480 Anna van gavre d'herimez die huwde met jonker Philips van Leefdael, zoon van ridder Jan van Leefdael, heer van Thielen, en van Cornelia van Ranst
- 1500 hun zoon Philips van Leefdael
- 1532 jonker Rogier van Leefdael na het overlijden van zijn broer Philips van Leefdael
- 1548 jonker Jan van Leefdael zoon van Rogier en van Joanna van Schoonhoven
- 1576 zijn zoon jonker Hendrick van Leefdael
- 1597 zijn broer jonker Philips van Leefdael zoon van Rogier, na het overlijden van zijn broer
- 1620 jonker Jacob van Leefdael zoon van Rogier en van Joanna van Schoonhoven, bij schenking door zijn broer Philips.
- 1660 jonker Rogier van Leefdael, zoon van Jacob en van Agnes van Westerholt de Hacfort gehuwd met Esther van Leefdael
- 1685 jonker Jacob van Leefdael, majoor-commandant van 's Hertogenbosch, gehuwd anno 1670 met Jacobine Marguerite van Utenhove. Hij overleed voor zijn vader en de heerlijkheid ging over op zijn zuster
- 1700 Jacobine Joanna Theresia van Leefdael, gehuwd te Lieferinge op 15 augustus 1703 met Pierre de Colins, heer van Heetvelde.
- 9 juni 1721 Philips Colins, heer van Lieferinge, Heetvelde, Thy, e.a., zoon van Philips en van Jacoba van Leefdael; huwde eerst op 3 november 1731 met Maria Theresia, barones van Pallandt en dochter van Jean Melchior, baron van Pallandt en van Catharina Aurelia d'Hoefnagle; het tweede huwelijk met Marie Anne De Schrevel.
- 11 augustus 1777 Maximiliaen de Colins, heer van Lieferinge, Heetvelde en Thy, zoon van Philips en van Marie Anne De Schrevel
De naam van de laatste heer van Lieferinge staat niet meer in het register. In 1786 verkocht Maximiliaen de Colins de heerlijkheid aan Lancelot Ignace Joseph, baron van Gottignies, die kocht in naam van Antoine Philippe Fiacre Guislain De Visscher, baron van Celles.
De rechten en inkomsten van de heer staan duidelijk omschreven in het leendenombrement. Tussen de opeenvolgende leendenombrementen zijn er wel inhoudelijke verschillen (14).
De heer bezat de uitoefening van de justitie in al zijn graden (hoge, middele en lage) binnen de grenzen van zijn heerlijkheid. Om de veiligheid van de inwoners te verzekeren en recht te laten geschieden benoemde de heer een baljuw en een prater (ook officier genoemd) en kon hij, net zoals iedereen die om recht vroeg, beroep doen op zijn leenmannen om een vierschaar te spannen en criminele feiten te beslechten. Een griffier, "clerck" genoemd, zorgde voor de registratie van de procedures. Zijn rechtbank, bemand door baljuw en leenmannen, kon boeten opleggen tot maximaal 60 pond parisis. De heer had recht op "Ceuren en breucken". Dit is een geijkte uitdrukking in het recht. Keuren is het woord dat staat voor boeten voor overtredingen inzake maten en gewichten, eetwaren en dranken, dienstboden, ambachts- en werklieden, 'breuken' voor boeten voor alle mishandelingen door steken, slaan met stok of vuist, schieten met buks of boog, huisstoring en dergelijke meer (15).
Er was wel een uitzondering op de gerechtelijke bevoegdheden. Indien er binnen zijn heerlijkheid een brandstichter, moordenaar of verkrachter (van vrouwen) gevat werd, was hij verplicht de hoogbaljuw van het Land van Aalst of zijn stadhouder daarvan op de hoogte te brengen. Deze mocht de gearresteerde verhoren en eventueel op de pijnbank leggen. Na deze tussenkomst van de hoogbaljuw mocht de heer van Lieferinge de misdadiger naar zijn wens berechten (16). De schandpaal stond op de dorpsplaats. Wat berechting bij doodslag en andere gewelddelicten betreft, had de heer een zekere vrijheid. Wanneer een inwoner van Lieferinge zelfmoord pleegde, waren zijn of haar bezittingen voorbehouden aan de heer (desperatien). Verder inde hij verbeurdverklaringen (confiscatien) en kwamen alle gevonden goederen (estrangie) aan hem toe. De heer had ook recht op een deel van de nalatenschap van bastaarden. Na de begrafenis van een inwoner van Lieferinge legden de naastbestaanden een zilveren penning op het graf; daarmee betaalden ze het recht van 'beste hoofd' aan de heer. Deden ze dat niet, dan kon de heer het beste stuk roerend goed uit de nalatenschap kiezen.
De inkomsten van zijn heerlijkheid, ongeveer 24 pond parisis, kwamen voort van cijnzen op percelen land die geïnd werden in geld, kapoenen (gesneden haantjes), ganzen, tarwe, rogge, haver en brood. Wanneer de laten, dus de eigenaars die een perceel bezaten waarop cijnzen werden geheven, hun perceel verkochten, hypothekeerden of op een andere manier afstand van deden, had de heer recht op een overdrachttaks wat men "coop oft pontpenningen" noemde. De koper betaalde aan de heer 13,33 % van de koopsom (17).
De heer van Lieferinge had het recht een eigen kapelaan te benoemen en het voorrecht om een kandidaat als nieuwe pastoor voor te dragen. De benoeming van een koster-onderwijzer behoorde eveneens tot zijn bevoegdheden.
De plichten van de heer van Lieferinge ten aanzien van zijn leenheer waren beperkt: een man te paard leveren, wat hij kon afkopen met de betaling van vijf pond groot. Bij verkoop of verhandelen van de heerlijkheid betaalde de nieuwe eigenaar tien percent van de koopsom aan de leenheer. Bij de leenverheffing betaalde de nieuwe heer tien pond parisis samen met de andere rechten van baljuw, leenmannen en kamerling.
In de 15de eeuw werd reeds melding gemaakt van een dorpsbestuur door leenmannen. Het bestuur van de heerlijkheid Lieferinge als volgt beschreven: "Liefferinghen, den bailliu, stedehouder ende mannen ende behoort toe Janne Van Gavere, heere van Heremez, halen haer hooft an de manne ten Steene taelst" (18).
In het oudst beschikbare leendenombrement (oktober 1594) schrijft de heer dat er naast een hof van mannen ook een laatbank actief was. Er was zelfs een duidelijke taakverdeling en verloning van hun diensten. Baljuw, prater, leenmannen en een klerk berechten criminelen: "eenen bailliu, eenen pretere, ende hebben mannen van leene ende eenen clerck om een jeghelijck reght te doene dies versoecken sal van crijme, item alsmen genechten houdt oft dinght van crijme dat salmen metten mannen van leene doen, die hebben elck voor haer reght V schellingen parisis en den bailliu X schellingen parisis met sijnen mannen ende de clerck vijf schellingen sonder sijn recht van schryven".
Een laathof was bevoegd voor de lagere rechtspraak, namelijk alles wat met gronden en schulden te maken had. "Item alsmen op gronden van erven oft schulden ende diergelijcke dat salmen metten lathen doen, daer voeren dat die lathen maer en hebben den montcost met haeren bailliu ende sijnen dienaer, ende den clerck altijdt sijn recht van schrijven" (19).
Deze tekst over de laatbank komt in de latere leendenombrementen niet meer voor. Nochtans was er in het landcharter van Lieferinge een paragraaf die dit regelde. Het landcharter werd afgekondigd door Geeraert van Massemen in 1437, wat chronologisch onmogelijk is omdat dezelfde Geeraert in 1362 zijn leendenombrement opmaakte. Het landcharter zette een prijs of straf op overtredingen en misdrijven en regelde het bestuur van het dorp. Als voorbeeld geven we één nogal afschrikwekkend voorbeeld van een straf: een verkrachter van vrouwen of jonkvrouwen "sal hem den hals affslaghen met eender plancken".
In het landcharter staat letterlijk dat de heer bij het verhandelen of belasten van cijnsgronden moet zorgen voor een laathof (20). In het archief heb ik geen akten gevonden die gewettigd werden door laten. Alle akten en contracten werden geregistreerd "int register van de voorseyde leenmannen" ongeacht of het lenen of allodiale gronden betrof.
Het dorpsbestuur was Lieferinge was eerder ongewoon. Een baljuw en leenmannen waren het aanspreekpunt voor alle zaken die het bestuur aanbelangden en waarvoor in andere heerlijkheden een schepenbank functioneerde. Dit had verregaande consequenties. Het bezit van een perceel leen maakte van de bezitter levenslang een bestuurder van het dorp en rechter. In totaal waren er 13 lenen en dus 13 leenmannen verbonden aan het leenhof van Lieferinge. De grootte van hun lenen varieerde tussen 25 en 400 roeden. In oppervlakte gemeten werden vijf bunder en 75 roeden (ca. 6 ha 38 are) land en weide in leen gehouden van de heer van Lieferinge.
In het eindverslag van Jan Baptiste De Patin anno 1769 schreef deze, op basis van informatie verstrekt door het plaatselijk bestuur, dat het volledig bestuur van het dorp slechts vijf leenmannen telde die men beschouwde als een burgemeester en vier schepenen (21). De benoeming van burgemeester en schepenen op hetzelfde ogenblik, namelijk op 18 mei 1768, doet afbreuk aan het voorgaande verslag. In het document bedankte de heer alle voorgaande leenmannen "leenmannen representerende wethouders onser voorseide prochie" voor hun diensten. De heer benoemde toen andere personen: één burgemeester en vijf schepenen samen met twee pointers! In welke mate deze benoemingen nieuwe personen waren is onduidelijk. Het waren echter niet enkel leenmannen: op de zes benoemden konden we er slechts drie traceren als leenman.
Een volle bank met zeven schepenen, zoals gebruikelijk was in andere heerlijkheden, was vermoedelijk te hoog gegrepen. Wanneer we de oudste lijst van leenhouders van de 16de eeuw controleren, merken we dat drie personen twee lenen hielden. Op dat ogenblik zijn er dus 10 leenmannen beschikbaar voor het bestuur en de rechtspraak, zonder rekening te houden met degenen die buiten de heerlijkheid woonden. In de periode 1593-1644 vinden we de namen van 19 personen die als leenman getuige waren bij het verlijden van akten. Van 14 onder hen staat onomstotelijk vast dat ze leenman of "bediendelijk" man van een leen waren. Van vijf personen vonden we geen sluitend bewijs.
In 1648 schreef de griffier de eerste keer in een akte in plaats van baljuw en leenmannen "leenmannen ende wethouders". Op 10 november 1654 vinden we in de akten en contracten de originele omschrijving die nadien voortdurend zou gebruikt worden: "Comparerende voor bailliu ende leenmannen der prochie ende heerelyckhede van Liefferinghen representerende wethouders aldaer..." (22) of ook "bailliu ende leenmannen representerende borghemeester ende schepenen". Deze titelvoering bleef tot het einde van de 18de eeuw behouden.
De bevoegdheden van baljuw en leenmannen werden bepaald door de rechten die de heer bezat in zijn heerlijkheid. Ik verwijs daarvoor opnieuw naar het leendenombrement waarin die rechten zijn beschreven. De heer noteerde in zijn eigen register wat hij verwachtte van zijn leenmannen (23): "Ende sijn dieselve mannen gehouden metten anderen mannen van dien hove ten vermane van den leenheer sijnen baillu oft preter te comene te raide, ter vierscharen te ringe ende te gedinghe ter castuijmen van dien hove ende der bancken van Lieffinghen". Op vraag van de baljuw of prater geven de leenmannen raad en spreken ze recht volgens het gewoonterecht. Wanneer ze geconfronteerd werden met ingewikkelde zaken konden ze te rade gaan bij het Leenhof Ten Steene te Aalst.
Op 31 augustus 1795 werden de schepenbanken en leenhoven opgeheven. Lieferinge werd een autonome gemeente en werd toegevoegd aan het kanton Ninove en bleef dit tot op heden. Lieferinge is, sinds de fusie in 1977, deelgemeente van de stad Ninove.
In de oudste akten van de 16de eeuw zijn er verwijzingen naar een archiefbewaarplaats. Na het verlijden van een akte werd een exemplaar aan de koper als eigendomsbewijs gegeven, het tweede exemplaar bewaarden ze in hun archief "daer af deen es in ons secreet geleyt ende dander de coopere". Het is steevast een onderdeel van een akte en dat had een goede reden. De leenmannen kregen voor het wettigen en in het archief leggen van een akte een pot wijn (24).
Toch mogen we ons vragen stellen bij het secreet of archiefbewaarplaats. Omstreeks 1604 schreef aartsbisschop Hovius een memorie over conflicten tussen kerkelijke en burgerlijke overheid in het Land van Aalst. Ook Lieferinge komt hier aan bod. Egidius Bruessegem, secretaris van het dorp, hield alle archief van de kerkfabriek in eigen handen. Wanneer de pastoor ernaar vroeg, kreeg hij als antwoord dat hij er zich niet mee te bemoeien had (25). De archiefbewaarplaats was dus vermoedelijk ten huize van de toenmalige secretaris en ontoegankelijk.
Een eeuw later was de toestand nog altijd onveranderd. Toen leidde het tot een proces voor de Raad van Vlaanderen tussen pastoor Frans Van Boterdael en griffier Sebastiaen Du Pont die te Ninove woonde. Pastoor, baljuw en leenmannen gaven aan de griffier het bevel om alle documenten van de kerkfabriek, armentafel, en kapelanie neer te leggen in de archiefkoffer in de kerk. De baljuw van Lieferinge Gillis Van Vreckom, herbergier te Neigem, werd eveneens vernoemd. Hij bewaarde niet enkel de drie sleutels van de koffer maar ook het geld van de kerkfabriek en armentafel afkomstig van verkopingen van bomen. De griffier was niet geneigd om afstand te doen van "wettelijke akten" omdat hij vond dat dergelijke akten in zijn griffie moesten berusten ter vrijwaring van ieders rechten. In 1732 leverde griffier Sebastiaen Du Pont een attest af waarin hij verklaarde dat de archiefstukken van de kerkfabriek en van de armentafel werden bewaard "in de comme staende in de sacristye van de kercke van het selve Liefferynghe" (26).
Bij wet van 5 brumaire jaar V met verwijzing naar de wet van 7 messidor jaar II, werd door de Raad der Ouderlingen opgelegd om alle archieven (= titels en papieren) eigendom van de republiek, samen te brengen in de hoofdplaats van het departement of bij de griffie van de rechtbanken "de chefs-lieux". Ter uitvoering van deze wet werd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Oudenaarde veel archief van schepenbanken en andere opgeheven instellingen gedeponeerd. Pas in 1875 werden deze archieven overgebracht naar het Rijksarchief te Gent. De omvang bedroeg 2785 zware liassen (27). Uit de briefwisseling (28) vernemen we meer details over deze overbrenging: "...l'ordre émané de monsieur le ministre de la justice de la remise entre vos mains des anciens greffes scabinaux de l'arrondissement d'audenarde reposant actuellement en mon greffe... Je ferai faire de toutes ces archives des paquets, contenant un certain nombre de liasses, et portant chacun un numéro d'ordre, ainsi que le nombre de liasses qu'ils renferment, avec le nom du greffe auquel elles appartiennent... l'inventaire que je vous transmettrai sera dressé en conséquence...". Het archief van Lieferinge maakte deel uit van deze overdracht.
In 1881 organiseerde F.H. D'Hoop een enquête bij de gemeentebesturen van Oost-Vlaanderen. Zijn studie over de archieven van de provincie Oost-Vlaanderen werd gepubliceerd in 1886 (29). Het archief van de heerlijkheid Lieferinge was toen reeds ondergebracht in het Rijksarchief te Gent. D'Hoop somde op: de dorpsrekeningen vanaf 1617, akten en contracten vanaf 1593, aangiften van nalatenschap vanaf 1647 en ferieboeken vanaf 1565. In 1881 bewaarde men ter plaatse geen Ancien Régime archief meer. Archivaris Félix-Henri d'Hoop overhandigde bij zijn bezoek te Lieferinge op 18 augustus 1881 een kopie van de nieuw opgemaakte inventaris van het archief van de heerlijkheid Lieferinge. Het is deze inventaris die tot nog toe gebruikt werd in de leeszaal.
Van latere aanwinsten kunnen we de oorsprong achterhalen. Op 11 juni 1888 werd archief geruild tussen de stad Aalst en het Rijksarchief te Gent (30). Het Rijksarchief te Gent ontving toen van het stadsarchief van Aalst drie manualen voor de inning van de belasting te Lieferinge van de periode 1783-1790 (31). Ze zijn zo goed als zeker afkomstig van J. De Wolf, laatste belastingontvanger van Lieferinge van het Ancien Régime, die te Aalst woonde. Het waren de eerste aanvullingen die bij de inventaris werden bijgeschreven. Nadien werden ook stukken van het archief van de vroegere heren en vrouwen van Lieferinge én van de bezitters van de hoeve te Lieferinge in de 19de eeuw aan het archief toegevoegd. Deze werden aangekocht door het Rijksarchief op een veiling van de nagelaten documenten van Auguste De Portemont (32). In 1992 droeg het Rijksarchief te Ronse één stuk van de heerlijkheid Lieferinge afkomstig uit Ancien Regimearchief van Geraardsbergen (het voormalige nummer 1978) over aan Rijkarchief Beveren om het te integreren bij de inventaris van Lieferinge.
Het archief van Lieferinge draagt sporen van het verblijf in de Rechtbank van Oudenaarde. Een aantal archiefstukken van dorpen uit de streek van Oudenaarde raakten vermengd. Ze werden uit de inventaris verwijderd en toegevoegd aan de instelling waar ze thuishoorden. Een tweede bron van vermenging van archiefstukken met andere instellingen was de griffier van Lieferinge, die niet enkel te Lieferinge werkzaam was, maar ook in andere dorpen.
In 1964 verhuisde het archief van de heerlijkheid Lieferinge van het Rijksarchief van Gent naar het pas opgerichte Rijksarchief te Ronse. Omwille van de wijzigingen in de grenzen van het gerechtelijke arrondissementen keerde het archief in 1978 terug naar het Rijksarchief te Gent. Vandaar vertrok het voor bewaring naar het Rijksarchief te Beveren als archief van het gerechtelijk arrondissement Dendermonde. Uiteindelijk keerde het archief terug naar Rijksarchief Gent bij de opening van het nieuwe gebouw in 2015.
De archiefstukken zijn openbaar en vrij raadpleegbaar in de leeszaal van het Rijksarchief te Gent.
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief.
Alle stukken werden beschreven door ere-rijksarchivaris Herman Van Isterdael.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
1 | Afschriften van het testament, verleden voor de schepenen van het Kestergewoud, van Philippe de Colins, heer van Heetvelde en Lieferinge, opgemaakt anno 1762. 1764 en 1786. | 1 omslag |