Name: Abdij van Ninove
Period: 1092-1796 (1812)
Inventoried scope: 17 linear meters
Archive repository: State archives in Ghent
Heading : Abbeys, monasteries and commanderies
Authors: Peersman, C. — Put, Eddy
Year of publication: /
Code of the inventory: K144
In het begin van de 12de eeuw werd in de plaatselijke parochiekerk een seculier kapittel opgericht door Amalrik II, heer van Ninove. Dat werd in 1137 omgevormd tot een premonstratenzerabdij door Gerard, heer van Ninove, die hiervoor een beroep deed op de abdij van Park bij Leuven. Op 11 november 1137 kwamen zeven religieuzen uit de moederabdij in Ninove aan. De heer van Ninove schonk hun het visrecht in de Dender, de tienden van Herlinkhove en een aantal gronden.
De eerste jaren van deze nieuwe gemeenschap waren erg onrustig. De eerste abt, Gillebert van Laon, zou wegens wanbeheer door het generaal kapittel afgezet zijn. Een conflict met de abdij van Dielegem (Jette) over de parochiekerken van Liedekerke en Denderleeuw sleepte jarenlang aan, en werd ten slotte pas na bemiddeling door Bernard van Clairvaux opgelost.
Het primitieve domein, dat zich hoofdzakelijk te Ninove situeerde, werd vooral onder het abbatiaat van Gerard (1142-1185) sterk uitgebreid. Volgens het Liber Miraculorum, (1) één van de belangrijkste bronnen voor de vroegste abdijgeschiedenis, liet hij een tiental curiae of uithoven bouwen, hoofdzakelijk in de Dendervallei gelegen; in het Henegouwse Renissart (Arquennes) werd een tweede kern van landbouwexploitatie uitgebouwd. In 1142 nam Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen, de abdij onder zijn bescherming. De welvaart van de jonge gemeenschap vertaalde zich ook in de bouw van een abdijkerk en een volwaardig kloostercomplex in 1157-1185 op een nieuwe lokatie ten noorden van de stad. Belangrijke en lang regerende abten tijdens de eerste eeuwen waren onder meer: Gerard (1142-1185), Radulfus (1209-1246), Jan Van Hartbeke (1274-1304), Jan Van Dendermonde (1336-1359) en Cornelis Van Hamme (1359-1391).
Zijn de eerste twee eeuwen van de abdijgeschiedenis eerder fragmentarisch te reconstrueren aan de hand van gegevens uit het mirakelboek, de 13de-eeuwse stichtingsgeschiedenis en de oorkondenschat, vanaf de 15de eeuw wordt het bronnenmateriaal rijker en diverser. Drie lange abbatiaten tekenen deze periode: Jan vanden Nokerstock (1391-1426), Bartholomeus van Hoemen (1426-1447) en Johannes Beverlinc (1447-1484). Wellicht was het in de 15de en de vroege 16de eeuw dat de verering van de H. Cornelius een hoogtepunt kende. Naar verluidt trok Ninove bedevaarders uit heel Europa aan. Op het einde van de 15de eeuw maakte de abdij een diepe financiële crisis door. Met de Corneliusrelieken werden bedeltochten op het platteland georganiseerd; het domein van Kalf in Wachtebeke werd in 1496 verkocht.
In de eerste helft van de zestiende eeuw trad er een herstel in, maar tijdens de Opstand kende de abdij opnieuw een erg bewogen geschiedenis. Zoals de meeste andere norbertijnenabdijen werd zij heen en weer geslingerd tussen trouw aan de koning van Spanje en steun aan de opstandelingen. De abdijgoederen werden geconfisqueerd, een aantal religieuzen vertrok in ballingschap naar Brussel. Bij de verkiezingen na de dood van abt Van der Maelen in september 1578 kwam de grote interne verdeeldheid aan het licht. Petrus Aloys, die tegen de wil van de religieuzen in tot abt benoemd werd, zag zich verplicht om de tegenkandidaat Christiaan Sterck als coadjutor met recht op opvolging aan te duiden. De abt-generaal ging nog een stapje verder en benoemde Sterck tot enig vicaris. Die riep de religieuzen samen in Aalst, waar ze opnieuw een gemeenschapsleven moesten uitbouwen. Daar kwam niet veel van terecht: hun levenswandel bleek allesbehalve voorbeeldig en de oude tweespalt bleef bestaan. De toestand escaleerde snel: wederzijdse bedreigingen, gevangenzetting, verkiezingen en tegenverkiezingen. Ondertussen was de abdij in 1578 en 1580 geplunderd en in brand gestoken door Staatse troepen. Sterck week uit naar Renissart; Aloys bleef in het huis te Aalst, dat in april 1582 door Staatse troepen werd ingenomen. (2) De meeste religieuzen werden gevangen genomen en kwamen pas na betaling van een losgeld opnieuw vrij.
Ze weken uit naar Bergen en keerden in 1585 uiteindelijk naar Ninove terug, waar het moeilijke werk van de heropbouw wachtte: de hoeven waren vernield en vele landerijen lagen sinds jaren onbewerkt. De abdijkerk was verwoest, zodat de abdijgemeenschap lange tijd (tot 1638) gebruik moest maken van de plaatselijke parochiekerk. In 1588 werd Aloys als abt opgevolgd door Adriaan Wasteels. Die werd op zijn beurt in 1594 opgevolgd door Antoon De Langhe (1594-1606), die een belangrijke rol zou spelen in de heropleving van de abdij. (3)
Van de 17de-eeuwse abten springt vooral de figuur van Jan David (1613-1636) in het oog. Hij ging verder ging met de heropbouw van de abdij, was verscheidene malen vertegenwoordiger van de Brabantse circarie op het algemeen kapittel in Prémontré en visitator van buitenlandse circarieën. (4) Onder het abbatiaat van Christiaan Roelofs (1637-1657) werd een kapel binnen de abdijmuren in gebruik genomen en werden de relieken van de patroonheiligen van de parochiekerk naar deze kapel overgebracht, wat aanleiding gaf tot de nodige heibel. Deze relieken zijn overigens altijd al een bron van discussie tussen stad en abdij geweest. Meestal gold er een modus vivendi waarbij de stad de fiertel bij gelegenheid van de jaarlijkse ommegang voor een dag in bruikleen kreeg. Tussen 1597 en 1638 betaalde de abdij huurgeld voor het gebruik van de parochiekerk, maar tegelijkertijd kon zij beschikken over het grootste deel van de inkomsten uit offergaven. Toen de religieuzen in 1638 uit de parochiekerk wegtrokken en het schrijn meenamen, kwam het tot een scherpe confrontatie. Uiteindelijk werd er een akkoord gesloten dat bepaalde dat de abdij eigenaar was van de relieken, maar dat de stad ze op pinkstermaandag voor één dag mocht lenen voor de traditionele ommegang. (5)
In 1640 werden de werken aan de nieuwe abdijkerk aangevat, maar tot 1727 moesten de officies gezongen worden in de kleine noodkapel. De tweede helft van de 17de eeuw werd vooral gekenmerkt door aanhoudende oorlogsellende. Onder abt Jan De Neve (1657-1685) werd de bouw van de abdijkerk verdergezet, zij het met onderbrekingen; in 1678 werd de abdij door de Fransen gebrandschat en ook in de jaren '90 waren er voortdurend moeilijkheden. Verscheidene malen moesten de religieuzen vluchten naar hun refugehuis in Gent. Pas onder het lange abbatiaat van Ferdinand Van der Haeghen (1712-1754) werden de werken aan de kerk beëindigd. In 1727 werd de indrukwekkende barokkerk door de aartsbisschop van Mechelen gewijd; de binnenafwerking zou nog vele jaren in beslag nemen. Vanaf 1761 werd ook de bouw van de andere abdijgebouwen aangevat door abt Ferdinand Van der Eecken (1754-1783). Na een onderbreking ten gevolge van de langdurige vacature van de abtszetel werden de werkzaamheden onder het abbatiaat van Johannes Pameleirre verdergezet. (6) De tweede helft van de 18de eeuw werd vooral getekend door de kerkpolitiek van de Oostenrijkers. Maria Theresia wierp met het amortisatiedecreet van 1753 en het edict op de tiendheffers van 1769 een dam op tegen de ongebreidelde accumulatie van rijkdommen door de grote abdijen. Jozef II ging nog een stap verder en stelde het maatschappelijk nut van vele kloosters in vraag. Het befaamde rapport De Külberg kwam tot het besluit dat de abdij van Ninove met zijn jaarinkomen van 65.000 gulden en zijn 13 buitenheren in parochiedienst moest worden gespaard.
Het was slechts uitstel van executie. Op 1 september 1796 werd de abdij door de nieuwe Franse machthebbers opgeheven. De goederen werden geconfisqueerd en op 20 januari 1797 ontruimden de laatste norbertijnen de abdijgebouwen. Prior Van Haelen en notaris Jean François Chaboceau slaagden er in een aantal bezittingen uit de handen van de Fransen te houden. (7) In 1812 kwamen deze malversaties aan het licht en werden ook de archieven en een aantal verduisterde waardevolle voorwerpen ontdekt. Twee jaar voordien hadden de resterende kanunniken de abdijkerk aan de stad Ninove afgestaan. De laatste abt, Johannes Pameleirre, was in 1800 overleden. De meeste abdijgebouwen werden in de jaren '20 van de 19de eeuw afgebroken.
Structuur van de abdijgemeenschap
De abdij van Ninove lag aanvankelijk op het grondgebied van het bisdom Kamerijk. Na de hervorming van de bisdommen in 1559 ressorteerde zij onder het aartsbisdom Mechelen. Binnen de orde van Prémontré maakte de - Vlaamse - abdij deel uit van de Brabantse circarie.
De interne organisatie van deze gemeenschap van reguliere kanunniken van Prémontré was klassiek. Aan het hoofd stond de abt die voor het leven verkozen werd; de procedure die in de middeleeuwen gevolgd werd, is niet altijd even duidelijk. In de nieuwe tijd vonden abtsverkiezingen plaats onder toezicht van enkele door de regering aangestelde commissarissen, waaronder doorgaans een bisschop en een raadsheer van de Raad van Vlaanderen. De abten waren lange tijd vooral grands seigneurs, die zich eerder als grootgrondbezitter en rentenier dan als herder gedroegen. De nieuwe statuten van 1630 probeerden het abbatiaat in contrareformatorische zin te hervormen tot een meer pastorale bediening.
De politieke invloed van de abten wisselde. De bisdommen, abdijen en kapittels van het graafschap Vlaanderen stuurden drie gedeputeerden naar het College van de Geestelijkheid en de Vier Leden, dat optrad als bestendige deputatie van de Staten van Vlaanderen. Vanuit Ninove werden onder meer Antonius De Langhe, Johannes David, Christianus Roelofs, Ferdinandus Van der Haeghen en Johannes Pameleirre afgevaardigd. (8)
In het bestuur van de abdij werd de abt bijgestaan door officiales. (9) Op het vlak van het geestelijk bestuur waren dat de prior, de subprior, de circator, de cantor en succantor, de biechtvader, de novicenmeester en de ziekenmeester. De prior waakte over de handhaving van de tucht. Daarin werd hij geassisteerd door de subprior en door de circator (letterlijk: de rondganger). De cantor moest er over waken dat tijdens de eredienst alles verliep zoals voorgeschreven. In zakelijke aangelegenheden werd de abt geholpen door de provisor, die het goederenbeheer superviseerde. Wellicht vanaf het einde van de 17de eeuw werd er een onderscheid gemaakt tussen het goederenbeheer in Vlaanderen en dat in Brabant-Henegouwen; of dat inhield dat er ook twee provisoren waren, is niet altijd duidelijk. (10) De cellarius (keldermeester) stond in voor de dagelijkse voeding, de pitancier voor de tractaties op feestdagen en bij bijzondere gelegenheden. De lector was verantwoordelijk voor het onderwijs en de sacrist beheerde de inkomsten afkomstig van de bedevaarders. Daarnaast was er, zoals in de andere norbertijnenabdijen, wellicht ook een bibliothecaris en een verantwoordelijke voor de ontvangst van gasten.
Ninove was een middelgrote abdij. De gemeenschap telde in de 17de en de 18de eeuw gemiddeld 35 kanunniken. Daarvan werden er een aantal als buitenheren ingeschakeld in de parochiezorg en in het beheer van de proosdijen die de abdij bezat in Arquennes (Renissart) en Dikkelvenne (Boechoute). Jaarlijks werden er één tot drie novicen ingekleed. Opvallend is de sterke recrutering uit Brussel. Voor de periode 1594-1795 zijn 28 ontslagen en uittredingen bekend, wat ongeveer 10 % betekent van het totaal aantal kanunniken. (11) Lekenbroeders, die in de 12de en de 13de eeuw erg talrijk waren geweest, kwamen in de nieuwe tijd blijkbaar niet meer voor.
Tot de familia (lekenpersoneel) werden gerekend: de twee portiers, de kamerknecht van de abt, de koks, de bakkers en molenaar(s), de brouwer, de hovenier, de wijngaardenier, de smid, een stalknaap (palfrenier), herders, wasvrouwen, enzTussen de 15de en de 18de eeuw bleef het aantal personeelsleden vrij stabiel op 30 à 35. Daarnaast had de abdij ook nog boswachters en dagloners in dienst.
Zielzorg
In de loop der eeuwen verwierf de abdij een aantal parochies, waarnaar buitenheren werden uitgezonden. Bij een vacature droeg de abt een kandidaat voor aan de bisschop; die kon wel nagaan of de kandidaat aan alle vereisten voldeed, maar kon hem niet onderwerpen aan een concursus of een vergelijkend examen. De feitelijke keuze lag dus nagenoeg volledig in handen van de abt. In de meeste van deze parochies betaalde de abdij de wedde van de pastoor en/of de onderpastoor. Daarnaast leverde de abdij ook een aantal kapelanen, die geen pastorale verantwoordelijkheid hadden, maar die ertoe gehouden waren om wekelijks een aantal missen op te dragen, niet alleen in parochiekerken, maar ook in huiskapellen in residenties van lokale heren.
De abdij bezat het begevingsrecht van de volgende beneficies: het pastoraat en een kapelanij te Voorde, het pastoraat en vier kapelanijen te Ninove, het pastoraat van Liedekerke (1146), het pastoraat van Borchtlombeek (1146) met de kapelanij van Onze-Lieve-Vrouw en de kapel van Strijtem, het pastoraat van Pamel en Ledeberg (1179); in 1602 kwam daar nog Okegem bij, dat tot dan door de Sint-Adriaansabdij van Geraardsbergen bediend was. Andere parochies werden occasioneel door buitenheren van Ninove bediend, zo bijvoorbeeld Oetingen, Outer, Denderwindeke, Sint-Antelinks en Woubrechtegem. Op het moment van de afschaffing waren er ongeveer 15 buitenheren: de pastoors van Ninove, Borchtlombeek, Strijtem, Okegem, Liedekerke, Outer en Woubrechtegem en onderpastoors in Ninove, Borchtlombeek, Pamel, Liedekerke, Denderwindeke en Outer.
Met de parochie Ninove bestond er een zeer aparte relatie. De verplichtingen van de abdij als tiendheffer en de discussies over het bezit van de relieken van de H. Cornelius, die van Ninove een belangrijk bedevaartsoord maakten, lagen aan de basis van vele conflicten. Vooral in de periode tussen 1585 en 1638, toen abdij en parochie hetzelfde kerkgebouw deelden, waren de verhoudingen erg gespannen. (12)
Volledigheidshalve dient nog vermeld te worden dat fraters van Ninove regelmatig dienst deden als proost van de norbertinessenpriorijen van Tussenbeke (Serskamp) en - in mindere mate - Leliëndaal in Mechelen. Voor Tussenbeke was de abt van Drongen in principe verantwoordelijk, maar de facto lijkt die jurisdictie tijdens bepaalde perioden op Ninove te zijn overgegaan. (13)
Abdijdomein, tiendrechten en heerlijke rechten
Het uitgebreide abdijdomein kwam vooral in de 12de en de 13de eeuw tot stand. (14) In een eerste fase werd het bewerkt door lekenbroeders van de abdij die onder leiding van een schuurmeester (magister curtis) op één van de uithoven verbleven. Vanaf de 14de eeuw werd dit systeem vervangen door een formule waarbij het beheer van de hoeven werd uitbesteed aan pachters. De inkomsten uit deze verpachtingen vormden de voornaamste bron van inkomsten voor de abdij.
In 1784 bezat de abdij 1827 bunder of 2248 hectaren land. Het pachthof van Renissart vormde met zijn 140 bunder de grootste landbouwuitbating. (15) Ook de Ninoofse hoeven ter Schoor, ter Duyst en te Ruysbroek waren belangrijk. Naast landbouwgrond beheerde de abdij heel wat bossen, onder meer in Liedekerke, Pamel, Boechoute en Renissart. In Ninove zelf bezat de abdij een water- en een windmolen; daarnaast waren er watermolens in Iddergem (hof te d'Eene), Meerbeke (hof te Wol(f)putte) en Borchtlombeek en windmolens in Appelterre, Renissart en Sint-Antelinks. Van de 17 huizen die de abdij op het einde van de 18de eeuw bezat, waren het gasthof De Keizer in Ninove (in 1767 gekocht en tot pachthoeve omgevormd) en het refugehuis in Gent de belangrijkste. Refuges in Dendermonde, Aalst en Brussel werden in de 16de en de 17de eeuw afgestoten.
Overzicht van de voornaamste pachthoven (16)
Appelterre
Hof ter Loots (hof ter Cleyen)
Arquennes
Drie hoeven van Renissart
Borchtlombeek
Hof te Kattem
Dikkelvenne
Twee hoeven van Boechoute
Iddergem
Hof te d'Eene
Meerbeke
Hof te Wolfputte
Hof te Schalkem
Ninove
Hof te Ruysbroek
Hof ter Duyst
Hof ter Schoor
De Keyzer
Okegem
Hof te Eversem (ook hof te Hazeleer genoemd)
Hof te Voorde
Pamel
Hof te Pamel
Sint-Antelinks
Hof te Roeselaar
Sint-Renelde (Saintes)
Hof te Hartbeke (Herbecq)
Woubrechtegem
Hof ten Berge
De abdij verwierf in de loop der eeuwen heel wat tiendrechten. De inkomsten hieruit (ca. 15 % van het totaal) waren minder groot dan die uit pachten (ca. 55 %). De oudste tiendrechten betroffen Herlinkhove, Liedekerke en Meise; de belangrijkste tiendgebieden waren gesitueerd in Borchtlombeek en Strijtem. (17)
De abdij bezat heerlijke rechten in Ninove, Kattem, Saintes en Woubrechtegem. Het laathof dat de abdij in Ninove zelf bezat, bestreek een uitgebreid gebied. De heerlijkheid Kattem werd in 1195 gekocht van de abdij van Haspres. In Saintes bezat de abdij heerlijke rechten in Herbecq. De eigendom van de heerlijkheid ten Berge in Woubrechtegem gaat wellicht terug op de schenking van een leen door de graaf van Vlaanderen in 1195. Het leenhof zetelde in een hoeve die de abdij ter plaatse bezat. In 1630 en 1642 werd de heerlijkheid Sint-Antelinks-Woubrechtegem door de vorst in leenpand gegeven aan de abt van Ninove, die vanaf dan de plaatselijke schepenen aanstelde.
Dynamische fase
De abdijarchivaris, doorgaans de subprior, beheerde het archief, waarvan de ruggengraat bestond uit een omvangrijke oorkondenschat, met daarin de eigendomstitels en de privileges van de abdij. Er zijn aanwijzingen dat er een tijdlang een onderscheid is gemaakt tussen de goederen van de abt en die van het convent. Die klassieke afsplitsing, bedoeld om abdijgemeenschappen tegen spilzieke (commende-)abten te beschermen, was in de abdij van Averbode eerder theoretisch; dat lijkt ook in Ninove zo te zijn. (18) Wel zijn er vele sporen van het middeleeuwse dienstensysteem, waarbij verschillende officies specifieke inkomsten toegekend kregen. Vooral de goederen van de pitancie en de infirmerie werden - zeker in de late middeleeuwen - apart beheerd. Vermits de pitantiarius instond voor extra tractaties op feestdagen en bij gelegenheid van jaargetijden, lag het voor de hand dat testamentaire beschikkingen in dat verband vaak in het voordeel van de pitancie gebeurden. In 1300 beloofde abt Jan van Hartbeke om de belangrijke goederen van het Hof te Wolfputte (Meerbeke) voor de pitancie aan het convent af te staan. (19) De eigendomstitels van de pitancie werden blijkbaar ook apart bewaard: in een dorsale notitie op een charter uit 1369 is er sprake van de 'pitancie cof[f]er'. (20)
Dat onderscheid tussen de goederen van het convent in het algemeen, de pitancie en infirmerie schemert ook later nog door, (21) maar het is - ook al gelet op de fragmentarische bewaring van de boekhouding - moeilijk om uit te maken hoe lang dat systeem zich gehandhaafd heeft. Het nationaal kapittel van 1572 schafte de pitancie in principe af. Het meest plausibel lijkt me dat het onderscheid in de 17de en de 18de eeuw pro forma aangehouden werd, maar dat het goederenbeheer gecentraliseerd werd. (22) In de loop van de nieuwe tijd werd er een onderscheid ingevoerd tussen het goederenbeheer in Vlaanderen enerzijds en in Brabant en Henegouwen anderzijds, die door twee verschillende provisoren gesuperviseerd werden.
Verder is de archiefvorming zeer herkenbaar. De registratie van pachtcontracten in pachtboeken vanaf de 14de eeuw, de zeer gedetailleerde rekeningen in de 15de eeuw en de aanmaak van kaartboeken in de tweede helft van de 17de eeuw passen binnen het algemeen stramien van de archiefvorming in de norbertijnenabdijen, die voor een stuk vanuit Prémontré gestuurd werd. (23)
Vanaf het midden van de jaren '80 van de 18de eeuw zijn er heel wat sporen van een lekenrentmeester. Jan Baptist (Van) Steenberghe, oud-schepen van Ninove en griffier van Woubrechtegem en Sint Antelinks, die in zijn eerste rekening kloeg dat hij van nul af aan was moeten beginnen als ontvanger van de abdij, legde verschillende nieuwe registers aan. (24) Een duidelijk globaal beeld ontbreekt als gevolg van de zeer brokkelige overlevering van het archief.
In de 17de eeuw was blijkbaar ook de belangstelling voor het statisch archief gegroeid. Getuigen daarvan zijn de Syllabus alphabeticus (inv. nr. 70/71), opgesteld door abt Jan De Neve en aangevuld door diens opvolger Ferdinand De Moor, en Godfried Van Elshoudts Liber Chronotaxis in qua diriguntur in annos Domini Pontificum, Episcoporum primo Cameracensium, post Archi-episcoporum Mechliniensium, Comitum Flandriae, initium, progressus, abbates, diplomata, fundationes, donationes, gesta, resolutiones capitulares, pertinentes ad ecclesiam cornelio-cyprianam Ninhoviensem (1652) (inv. nr. 70). De eerste bevat een inventaris van de charters, verdeeld in drie classes: pauselijke bullen, vorstelijke oorkonden en stukken betreffende Ninove. De chronotaxis is een zeer gedetailleerd compendium over de goederenverwerving tijdens de eerste decennia van de abdijgeschiedenis.
Over de context van de 18de-eeuwse inventaris (inv. nr. 74) is weinig bekend; hij is opgemaakt volgens een topografische systematiek die gelijkenis vertoont met die in de cartularia. De nummers stemmen overeen met de dorsale notities op de charters. Niet alleen de charters, maar ook de registers worden beschreven (p. 429-431). Voor de rest is er, onder meer bij gebrek aan een titelpagina, over deze toegang weinig bekend. Het meest recente stuk dat er in beschreven werd, dateert uit 1718.
Statische fase
Bij de afschaffing van de abdij in september 1796 verklaarden de twee provisoren De Vleminck en Van Bever dat de abdijarchieven omwille van de tijdsomstandigheden elders in veiligheid waren gebracht, maar dat ze niet konden zeggen waar. De commissarissen belast met de inventarisatie maakten dan maar een lijstje op van de 24 registers en liassen die ze ter plaatse aantroffen. (25)
In de bewogen jaren vóór en na de afschaffing van de abdij verdween er heel wat archief. In 1812 kwam er bij de administratie een brief toe waarin de afzender voorstelde om bekend te maken waar het archief verborgen was, uiteraard tegen een behoorlijke vergoeding. De prefect van het Scheldedepartement gaf opdracht tot huiszoekingen waarbij niet alleen het archief, maar ook schilderijen, meubels en sieraden boven water kwamen. Voormalig provisor De Vleminck, lector Macqué en notaris Chaboceau werden aangehouden en gevangengezet. Ze bekenden dat er bij de verkoop van gronden en huizen in 1795 geld achterover gedrukt was en dat er ook in het buitenland goederen bewaard werden. Bij een zekere Ellinckhuysen in Rotterdam werden vier kisten gerecupereerd, waarin niet alleen archief, maar ook het reliekschrijn van de H. Cornelius bewaard werd. (26) Ook op andere plaatsen werd er abdijarchief teruggevonden.
Na inventarisatie in opdracht van een zekere Delafoulhouze, vérificateur, werd het archief in 1813 in ontvangst genomen door de archivaris van het Scheldedepartement; in 1841 werd het, samen met een beknopte neerleggingslijst, door de administratie van de Registratie en de Domeinen aan het Rijksarchief te Gent overgemaakt. (27) De 15de-eeuwse rekeningen en pachtboeken waren in 1838 blijkbaar langs een andere weg in het Rijksarchief terechtgekomen. (28) Na een tussenstop in Rijksarchief Ronse (1964) werd het archief in 1978 omwille van een herschikking van de ressorten van het Rijksarchief overgebracht naar het Rijksarchief te Beveren.
Een plaatsingslijst uit 1879 is wellicht van de hand van Felix d'Hoop (1827-1897). Op deze lijst is duidelijk merkbaar hoe uit de collectie varia van het Rijksarchief te Gent een aantal bestanddelen gevoegd werden bij het blok dat afkomstig was van het Scheldedepartement. Deze lijst heeft tot recente datum dienst gedaan als inventaris 30 van het Rijksarchief te Ronse (inventaris K 2 in Rijksarchief Beveren). Naast deze plaatsingslijst werden in de 19de en de 20ste eeuw ook een aantal analyses van akten van leenverhef vervaardigd. De Inventaire sommaire des archives de l'abbaye de Ninove, die Robert Schoorman in 1901 publiceerde, is verwaarloosbaar omwille van zijn wel erg summier karakter.
Tenslotte moet vermeld worden dat een deel van het archief (waaronder een aantal kaarten) via kanunnik Petrus Josephus Van Helmont (1745-1823) in het archief van het aartsbisdom Mechelen-Brussel terechtkwam. (29) Het werd in 1984 door C. Van de Wiel beschreven in het artikel Praemonstratensia in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen (12de eeuw-1898), in Analecta Praemonstratensia, 1984, 60, p. 185-223.
Het archief dat in voorliggende inventaris ontsloten wordt, is het residu van een geheel dat ooit veel uitgebreider geweest is. Gelet op het wedervaren van het archief in het begin van de 19de eeuw is het weinig verwonderlijk dat het bewaarde materiaal overwegend te maken heeft met het goederenbeheer. Bescheiden met betrekking tot de bediening van parochies zijn, op enkele uitzonderingen na, niet bewaard. Ze moeten er wel geweest zijn. De norbertijnen verplichtten hun buitenheren om op gezette tijdstippen inventarissen van hun (bibliotheek)bezit bij de abt in te leveren. In vergelijking met bijvoorbeeld Averbode en Park is er bijzonder weinig van dit soort materiaal bewaard.
Dit weinig homogene archief bevat wel een aantal topstukken, die het regionale belang ruim overstijgen.
Het tijdens de officies gebruikte kapittelboek (12de eeuw, met aanvullingen tot in de 17de eeuw) (inv. nr. 92) bevat het oudst bewaarde martelarenboek en necrologium van de norbertijnen in de Nederlanden. Van het necrologium bestaan twee recentere, aangepaste versies. In 1652 vervaardigde kanunnik Franciscus Charité een kopie, die tot 1693 verder werd aangevuld. In dat jaar werd het volledig herschreven door abt Ferdinand De Moor, die alle namen schrapte die niet met de geschiedenis van de eigen abdij verbonden waren (inv. nr. 93) Op die manier kwam het derde necrologium (inv. nr. 94) tot stand, dat tot op het einde van de 18de eeuw in gebruik zou blijven. (30)
Van het chartarium werd een belangrijk deel in 1841 - niet zonder feilen - uitgegeven door DE SMET J.-J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis. Corpus chronicorum Flandriae Appendix (Recueil des chroniques de Flandre, publié sous la direction de la Commission Royale d'Histoire, dl. 2), Brussel, 1841, p. 751-983. (31) Ernest Soens (1867-1918), priester-leraar aan het Sint-Lievenscollege te Gent en later pastoor van Destelbergen, kopieerde de meeste andere charters in 26 schriftjes, waarvan de nummers 1 tot 5 en 14 verdwenen zijn, (inv. nrs. 967-987) en publiceerde diverse bijdragen over de geschiedenis van de abdij. Het meest tot de verbeelding sprekende stuk uit de oorkondenschat van de abdij van Ninove is wel inv. nr. 324 met het zegel van Bernardus van Clairvaux.
Er kan verder gewezen worden op de vijf cartularia (inv. nrs. 68-69), de 15de-eeuwse rekeningen en pachtboeken (inv. nrs. 136-137 en 832-844). Belangrijk is ook de abdijkroniek die archivaris Godfried Van Elshoudt in 1652 opstelde onder de titel Liber Chronotaxis in qua diriguntur in annos Domini Pontificum, Episcoporum primo Cameracensium, post Archi-episcoporum Mechliniensium, Comitum Flandriae, initium, progressus, abbates, diplomata, fundationes, donationes, gesta, resolutiones capitulares, pertinentes ad ecclesiam cornelio-cyprianam Ninhoviensem. Enkel het eerste deel (tot 1197) is bewaard gebleven (inv. nr 70).
De dagboeken van de abten (inv. nrs. 71 en 72) mogen zonder meer topstukken worden genoemd. In de 17de en de 18de eeuw was het niet ongewoon dat geestelijke hoogwaardigheidsbekleders een dagboek bijhielden. Ook binnen de orde van Prémontré zijn hiervan bekende voorbeelden aan te wijzen. (32) Voor Ninove zijn de dagboeken bewaard gebleven van de abten Jan De Neve (1666-1684), verdergezet door Ferdinand De Moor, Charles Charité en Denis Freysers (1685-1712), en van abt Ferdinand Van der Haeghen (1712-1754), voortgezet door zijn opvolger Ferdinand Van der Eecken (1754-1758). Oudere dagboeken van de hand van Johannes David, Christiaan Roelofs en Jan De Neve voor de periode 1626-1665 zijn blijkbaar verloren gegaan. Het spreekt voor zich dat deze dagboeken rijke bronnen vormen, al is het genre vaak als oratio pro domo gebruikt en werden deze dagboeken niet dagelijks bijgehouden, maar achteraf in elkaar gezet. (33)
Ook de kaarten verdienen een aparte vermelding. Twee grote campagnes leverden het leeuwendeel van het kaartmateriaal op: de eerste door Philips De Dijn in het midden van de 17de eeuw, de tweede door Judocus De Deken in het midden van de 18de eeuw. De meeste van deze kaarten zijn gelinkt aan de leggers (zie inv. nrs. 124-135). De 18de-eeuwse kaarten bevinden zich overwegend in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen. Een echt kaartboek, zoals dat bijvoorbeeld voor Averbode en Park bestaat, is er voor Ninove niet voorhanden. (34)
De zeer fragmentarische overlevering maakt dat een globaal beeld moeilijk is. De representatie van het archiefmateriaal blijft brokkelig en weinig homogeen. Er werd uitdrukkelijk voor gekozen om de bestanddelen die in het archief van het aartsbisdom Mechelen-Brussel bewaard worden en die zonder twijfel van de abdij van Ninove afkomstig zijn, ook in deze inventaris te integreren met behulp van pro-memoriebeschrijvingen.
De vraag naar de archiefvormer is pragmatisch opgelost. Er werd van uit gegaan dat de abdij als geheel archief vormde, ook al is er - zeker voor de middeleeuwen - wel degelijk een onderscheid te maken tussen het convent en de abt. Na de tridentijnse hervorming werd het gescheiden goederenbeheer in principe afgeschaft en vervaagde dat onderscheid. Toch bleven abt en gemeenschap ook in de 17de en de 18de eeuw gescheiden wonen, wat uiteraard ook voor de archiefvorming gevolgen moet hebben gehad. Het is evident dat de dagboeken van de abt en het register waarin hij benoemingen noteerde (inv. nrs. 71, 72 en 875) nooit in de handen van het convent zijn gekomen. Toch weegt dat gegeven onvoldoende zwaar door om de indeling van deze inventaris te bepalen. Wel is het goed om voor ogen te houden dat de eenheid van het archief niet altijd even vanzelfsprekend is geweest.
De twee proosdijen (Renissart en Boechoute) zijn omwille van hun afhankelijkheid van het moederhuis niet als aparte archiefvormers beschouwd, maar hebben toch een zekere autonomie, die ook in de archiefvorming duidelijk wordt. De bestanddelen die het gevolg zijn van de uitoefening van heerlijke rechten door de abt vormen aparte afdelingen in de inventaris (Leenhof ten Berge, Laathof van Ninove, Laathof van Kattem).
Bij de ordening van het materiaal met betrekking tot het grondbezit en de uitbating op de pachthoven van de abdij werd de topografische systematiek van de cartularia als uitgangspunt genomen. (35) In het beheersarchief kunnen voor elke uitbating drie luiken worden onderscheiden: eigendomstitels en andere oorkonden, kaartmateriaal uit de 17de-18de eeuw en - overwegend 18de-eeuwse - pachtcontracten en manualen. Het onderscheid tussen de diverse geografische entiteiten is niet altijd haarscherp te maken. Het dienstensysteem, met afzonderlijk goederenbeheer van de pitancie en de infirmerie was onvoldoende zichtbaar in de bronnen om de hoofdindeling van deze afdeling te bepalen. (36) De voornaamste 'anomalieën' worden aangegeven. Dat de 15de-eeuwse rekeningen van de proosdij geen melding maken van inkomsten uit het pachthof te Wolfputte in Meerbeke is bijvoorbeeld te verklaren door het feit dat deze middelen in de kas van de pitancie terechtkwamen.
De bestanddelen die onder de hoofding 'parochiezorg en bediening van kapelanijen' beschreven worden, vormen evenmin een homogeen geheel. In enkele gevallen gaat het misschien zelfs om afgedwaald parochiearchief. Buitenheren die na een promotie of omwille van ziekte naar de abdij terugkeerden, brachten niet zelden ook archief mee dat buiten de abdij gevormd was. Ook dat is een klassiek gegeven in archieven van norbertijnengemeenschappen.
Het probleem van de verhouding tussen het archief in zijn geheel en de oorkondenschat is klassiek. In dit geval is gekozen voor een traditionele format: een combinatie van een inventaris en een - later te verschijnen - chronologisch opgevatte regestenlijst. De relatie tussen de inventaris en de nadere toegang in de vorm van een regestenlijst is al op diverse manieren opgevat. In de traditionele oplossing wordt het chartarium gezien als één bestanddeel, dat in de inventaris formeel en rudimentair beschreven wordt in één of enkele archiefnummers; daarop wordt een nadere toegang gemaakt in de vorm van een regestenlijst, die dan uiteraard een belangrijke meerwaarde biedt. Een andere - radicale - oplossing bestaat er in om de oorkonden volledig uit de eigenlijke inventaris te halen. Het abdijarchief van Boudelo biedt hiervan een goed voorbeeld: Asaert inventariseerde het archief zonder de charters; Vleeschouwers maakte een gedetailleerde toegang van die verzameling charters. (37) Verschaeren en Nuyttens in de inventarissen van de abdijarchieven van Beaulieu en Ename kozen voor een tussenoplossing, waarbij de charters in de systematiek van de inventaris worden ingepast. (38) Houdt Verschaeren er nog een dubbele nummering op na (verwijzingen naar regesten in de inventaris en verwijzing naar inventaris in de regestenlijst), dan beschrijft Nuyttens zowel oorkonden als andere bestanddelen in één doorlopende nummering. In deze toegang is voor deze laatste oplossing gekozen.
Omwille van de op stapel staande regestenlijst werd de beschrijvingsdiepte beperkt. De tekstuitgaven van De Smet en verscheidene andere publicaties werden, net als de verwijzing naar de transcripties van Soens, opgenomen op stuksniveau om de transparantie van de nieuwe nummering te vergroten. Om dezelfde reden wordt in bijlage een omnummeringstabel tussen de nummering van De Smet en de nieuwe nummers in deze inventaris opgenomen. Vanuit dezelfde filosofie werden de talrijke vidimi in deze inventaris niet allemaal afzonderlijk beschreven, maar - wanneer er geen duidelijke context voor was - bij het gevidimeerde origineel gevoegd. De inventaris wint op die manier aan overzichtelijkheid. De chronologische context van de vidimi, die door deze handelwijze verstoord wordt, zal in de regestenlijst veel beter tot zijn recht komen.Vidimi waarvan het origineel niet bewaard werd, zijn uiteraard op datum van opmaak van de kopie gerangschikt.
Alle stukken uit dit bestand zijn openbaar. Voor reproductie gelden de voorwaarden en de tarieven van toepassing in het Rijksarchief. De bescheiden met een volwaardig archiefnummer zijn raadpleegbaar in het Rijksarchief. De pro-memoriebeschrijvingen betreffen stukken die bewaard worden in het archief van het aartsbisdom Mechelen-Brussel. Beide archiefdiensten bezitten digitale kopieën van elkaars cartularia.
De bestaande toegangen, de plaatsingslijst uit 1879 (inventaris nr. 30 van het Rijksarchief te Ronse, inventaris K 2 in het Rijksarchief te Beveren) en de Inventaire sommaire des archives de l'abbaye de Ninove van Robert Schoorman zijn niet langer bruikbaar. Van de oorkonden in deze toegang bestaat er thans een conceptregestenlijst, verzorgd door Catharina Peersman (aspirant FWO-Vlaanderen aan de K.U.Leuven), die later wordt uitgewerkt tot een afzonderlijke publicatie. Van de leendenombrementen en de akten van leenverhef in het archief van het Leenhof ten Berge werden analytische beschrijvingen gemaakt (zie infra, inv. nrs. 925-934).
Dit archief bezit veel onderzoekspotentieel. Voor een efficiënt gebruik is het heel belangrijk om de - vaak enkel formeel beschreven - hoogwaardige bestanddelen op te sporen. De topstukken werden boven al beschreven (zie p. 19-20). Voor diverse vormen van lokaal historisch onderzoek wordt aangeraden om niet enkel onder de betrokken geografische hoofding te zoeken, maar ook in de afdeling 'Beheer van gelden en goederen - algemeen'. Het spreekt voor zich dat pachtboeken, rekeningen en dergelijke een schat aan informatie bevatten voor alle lokaliteiten waar de abdij van Ninove bezittingen had.
Volledigheidshalve dient nog aangestipt te worden dat alle data in paasstijl werden omgezet in nieuwjaarsstijl.
ARDURA B., Abbayes, prieurés et monastères de l'ordre de Prémontré en France des origines à nos jours: dictionnaire historique et bibliographique, Nancy, 1993.
ASAERT G. en VERSCHAEREN J., Onze-Lieve-Vrouweparochie te Ninove (1576-1835): inventaris van het neergelegd archief (Rijksarchief te Gent, Toegangen in beperkte oplage, 35), Brussel, Brussel, 1988.
BACKMUND N., Monasticon Praemonstratense : id est historia circariarum atque canonicarum candidi et canonici ordinis Praemonstratensis, 3 dln., Straubing, 1949-1960.
BERGE W., De iconografie van de voormalige abdijkerk te Ninove, in SMEYERS M. (uitg.), Archivum artis Lovaniense. Bijdragen tot de geschiedenis van de kunst der Nederlanden. Opgedragen aan Prof. Em. Dr. J.K. Steppe, Leuven, 1981, p. 357-387.
BERLIÈRE U., La prévôté de Renissart à Arquennes, in Monasticon Belge, dl. 1, Maredsous, 1890, p. 420-422.
BERLIÈRE U., La prévôté de Renissart à Arquennes, in Annales du Cercle archéologique de Mons, 1898, 28, p. 193-218.
BIJSTERVELD A.J.A. en VAN DE PERRE D., Het mirakelboek en de stichtingsgeschiedenis van de Ninoofse Abdij (Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis, series B, dl. 24), Leuven, 2001.
BIJSTERVELD A.J.A., Conflict and Compromise: The Premonstratensians of Ninove (Flanders) and the Laity in the Twelfth Century in A.J.A. BIJSTERVELD, H. TEUNIS en A. WAREHAM (uitg.), Negotiating Secular and Ecclesiastical Power: Western Europe in the Central Middle Ages (International Medieval Research, 6) (Turnhout, 1999), p. 167-183.
BREUGELMANS J., DE KERPEL M. en MERCKAERT Ch., De orde van Prémontré. Dl. 1 Bibliografie (Archief en Bibliotheekwezen van België, Extranummer 30), Brussel 1987.
CORTHOUTS J., Inventaris van de handschriften in het abdijarchief te Tongerlo (Bibliotheca Analectorum Praemonstratensium, 17), Tongerlo, 1987.
DE BROUWER J., Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1559-1621 volgens de verslagen van de dekenale bezoeken, Aalst, 1961.
DE BROUWER J., Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1621-1796, 5 dln., Dendermonde, 1975.
DE CAVELE J., DE MAEYER J., QUAGHEBEUR P. en TRIO P. (uitg.), De Oude Abdij van Drongen, Drongen, 2006.
De glans van Prémontré. Oude kunst uit witherenabdijen der Lage Landen. Tentoonstellingscatalogus, Heverlee, 1973.
DE HEMPTINNE Th. en VERHULST A., De oorkonden der graven van Vlaanderen (juli 1128-september 1191). 2 : Uitgave. 1 : Regering van Diederik van de Elzas (Juli 1128-17 Januari 1168) (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, Verzameling van de akten der Belgische vorsten, 6), Brussel, 1988.
DE HEMPTINNE Th. en VERHULST A. m.m.v. DE MEY L., De oorkonden der graven van Vlaanderen (juli 1128-september 1191). 2 : Uitgave. 2 : Regering van Filips van de Elzas. 1 : 1168-1177 (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, Verzameling van de akten der Belgische vorsten, 6), Brussel, 2001.
DE KEMPENEER J., Aantekeningen uit de dagboeken van de prelaten der Norbertijnenabdij van Ninove, 1657-1783. Tienen, 1995 (ook in afleveringen verschenen in De Denderklok, 1975-1981).
DEKKERS P.J.V., Het archief van de abdij van Averbode onder het Ancien Regime. Analyse van administratie en archivering, in Nederlands Archievenblad, 1994, 98, p. 143-157.
DE LEEMANS P., De codex actorum van Ferdinand Vander Haeghen, 46e abt van Ninove (1712-1754), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2 delen, Leuven, 1995.
DE LEEMANS P., Het "Liber Reverendorum Dominorum Abbatiae Ninoviensis ab anno 1690". Inleiding, tekstuitgave en commentaar, Leuven, Onuitgegeven scriptie tot het behalen van het diploma Aanvullende Studies in de Geschiedenis - Nieuwe en Nieuwste Tijd, 1996.
DE LIMBURG-STIRUM Th., Les bouteillers héréditaires de Flandre, Preuves. (Publications de la Société d'Emulation de Bruges), Brugge, z.d.
De premonstratenzerabdij van Ninove (1137-1796), Catalogus van de tentoonstelling over Kerk en Patroonheiligen, Ninove, 1985.
DEPREZ M. e.a. (uitg.), Bibliografie van de gemeenten van het Land van Aalst (1950-1983), 2 dln., Aalst, 1985.
DE SAINT-GENOIS J., Histoire des avoueries en Belgique, Brussel, 1837.
DE SAINT-GENOIS J., Notice sur le dépot des archives de la Flandre Orientale, Gent, 1841.
DE SMET J.-J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis. Corpus chronicorum Flandriae Appendices (Recueil des chroniques de Flandre, publié sous la direction de la Commission Royale d'Histoire, dl. 2), Brussel, 1841, p. 751-983.
DE SMET J.-J., Chronicon Balduini Ninoviensis ex autographo, Brussel, 1840.
DHANENS E., De Onze-Lieve-Vrouwkerk te Ninove (Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen, XI), Gent, 1980.
ERENS M.A., De oorkonden der abdij Tongerlo, 4 dln., Tongerlo, 1948-1958.
EVERS J.J., Formularium praemonstratense, II (Editio textuum), in Analecta Praemonstratensia, 1932, 8 en 1933, 9, passim.
Gallia Christiana. Instrumenta, Parijs, 1731.
GERITS T.J., De premonstratenzer kloosterarchieven in Vlaams België, in J. VAN DEN NIEUWENHUIZEN (uitg.), Religieuze Archieven en Bibliotheken in België, (Archief- en Bibliotheekwezen in België. Extranummers, dl. 1), Brussel, 1968, p. 134-137.
GOOVAERTS L., Écrivains, artistes et savants de l'Ordre de Prémontré, 4 dln., Brussel, 1899-1909.
GUYOTJEANNIN O. (uitg.), Le chartrier de l'abbaye Prémontrée de Saint-Yved de Braine (1134-1250), Parijs, 2000.
GYSSELING M., Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226) (Bouwstoffen en studiën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands, IV), 2 dln., Tongeren, 1960.
GYSSELING M. en KOCH A.F.C., Diplomata Belgica ante annum millesimum centesimum scripta, Brussel, 1950.
HUGO C.L., Sacri et canonici Ordinis Praemonstratensis Annales. Probationes, II, Nancy, 1736.
LAURENT R., Les sceaux des princes territoriaux belges du Xe siècle à 1482, Brussel, 1993.
LEFÈVRE Pl., L'Abbaye Norbertine d'Averbode pendant l'époque moderne, Dl. 1 : L'organisation constitutionelle et la vie religieuse (1591-1797) (Université de Louvain, Recueil de travaux publiés par les membres des conférences d'histoire et de philologie, 2de reeks, dl. 4), Leuven, 1924.
LEFÈVRE Pl., De l'utilité des cartulaires pour le classement et la publication des documents provenant des anciennes institutions religieuses, in Archives et Bibliothèques de Belgique, 1926, 3, p. 59-63.
LEFÈVRE Pl. (ed.), Les Statuts de Prémontré réformés sur les ordres de Grégoire IX et d'Innocent IV au XIIIe siècle (Bibliothèque de la Revue d'Histoire Ecclésiastique, 23), Leuven, 1946.
LEFÈVRE Pl., Les abbayes prémontrées dans les Pays-Bas autrichiens à la fin du XVIIIe siècle, in Analecta Praemonstratensia, 1963, 39, p. 267-276.
LINDEMANS J., Parochiezorg der Norbertijnen in West-Brabant, in Eigen Schoon en de Brabander, 1933-1934, 16, p. 200-210.
MAES S.F.,Inventaris van de figuratieve kaarten in het Abdijarchief van Park, te Heverlee, in Mededelingen van de geschied- en oudheidkundige kring voor Leuven en omgeving, 1971, 11, p. 3-38.
MEIJNS B., De vestiging van norbertijnenabdijen in het graafschap Vlaanderen (1129-1156), in Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis, 1998, 1, p. 135-162.
MERSCH B.,De vroegste geschiedenis van de Premonstratenzer abdij te Ninove (1137-1257), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Leuven, 1971.
MERSCH G. en WAUTHOZ-GLADE J., Abbaye de Ninove, in Monasticon Belge, dl. VII, Province de Flandre orientale, vol. 3, Luik, 1980, p. 485-535.
MERSCH G., Prévôté de Boechoute à Dikkelvenne, in Monasticon Belge, dl. VII, Province de Flandre orientale, vol. 3, Luik, 1980, p. 569-575.
MIRAEUS A. en FOPPENS J.F., Opera diplomatica et historica, Leuven, 1723-1748.
MONFRIN J. en MANTOU R., Chartes en langue française antérieures à 1271 conservées dans les provinces de Flandre orientale et de Flandre occidentale (Documents linguistiques de la Belgique romane, dl. II), Parijs, 1987.
NUYTTENS M., Inventaris van het Archief van de Abdij van Ename (Rijksarchief te Ronse, Inventarissen, 13), Brussel, 1980.
NUYTTENS M., Les abbés prémontrés dans les Etats de Flandre, figures politiques, XVIe-XVIIIe siècle, in D.-M. DAUZET en M. PLOUVIER (uitg.), Abbatiat et abbés dans l'ordre de Prémontré (Bibliotheca Victorina, 17), Turnhout, 2005, p. 185-193.
PAIRON E., De financiën van de Sint-Baafsabdij in de 14e-15e eeuw, in Handelingen van de Maatschappij voor Oudheidkunde en Geschiedenis te Gent, nieuwe reeks, 1981, 35, p. 61-79.
PEERSMAN C., Les chartes en ancien français antérieures à 1300 de l'abbaye de Ninove: édition et analyse, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Leuven, 2003.
PEERSMAN J., De abdijkerk te Ninove. Een verhaal van norbertijnen, bedevaarders en parochianen, Ninove, 2000.
PEERSMAN J., Wijnen voor de norbertijnen. Het grondbezit van de Ninoofse abdij te Meerbeke en de bestemming van zijn opbrengsten door de eeuwen heen, in Meerbeke vereeuwigd 1900-2000, 2001, p. 35-50.
PEERSMAN J., La vie quotidienne des abbés de Ninove d'après leurs journaux (1666-1712), in D.-M. DAUZET en M. PLOUVIER (uitg.), Abbatiat et abbés dans l'ordre de Prémontré (Bibliotheca Victorina, XVII), Turnhout, 2005, p. 195-212.
PIRENNE H., Album belge de diplomatique. Recueil de fac-similés pour servir à l'étude de la diplomatique des provinces belges au Moyen-Age, Jette-Brussel, 1909.
PREVENIER W., De oorkonden der graven van Vlaanderen (1191-1206) (Publicaties van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, Verzameling van de akten der Belgische vorsten, 5), 3 dln., Brussel, 1964-1971.
RAMACKERS J., Papsturkunden in den Niederlanden (Belgien, Luxemburg, Holland und Französisch Flandern) (Abhandlungen der Akademie der Wissenschaften in Göttingen. Philologisch-historische Klasse, 3. Folge 9), Berlijn, 1933-1934.
ROCKWELL W.W., Liber Miraculorum Ninivensium Sancti Cornelii Papae, Ein Beitrag zur flandrischen Kirchengeschichte, Göttingen-New York, 1925.
ROOBAERT B. en VAN HOLLEBEKE J.J., Le Liber Chronotaxis de Godfried van Elshoudt (1137-1197) et les seigneurs d'Enghien, in Annales du Cercle Archéologique d'Enghien, 2003, XXXVII, p. 5-23.
SCHOORMAN R., Inventaire sommaire des archives de l'abbaye de Ninove (Rijksarchief te Gent, Inventarissen, 8), Brussel, 1901.
SOENS E., De kerk van Ninove en haar mobilier, in Handelingen der Maatschappij van Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1907, 7, p. 215-258.
SOENS E., De herberg der abdij Ninove te Gent, in Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, 1910, 18, p. 150-184.
SOENS E., De pachthoven en molens der abdij van Ninove, in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Akademie voor Taal- en Letterkunde, 1910, p. 322, 653 en 711-717.
SOENS E., Het domein der Premonstratenzer abdij van Ninove, in Analecta Praemonstratensia, 1928, 4, p. 266-293 en 374-405.
SOENS E., Het hof van Pamel, uithof der Norbertijnerabdij van Ninove, in Eigen Schoon en de Brabander, 1933, 16, p. 210-230.
SOENS E., De parochiezorg der norbertijnen in Brabant. Liedekerke, in Eigen Schoon en de Brabander, 1933, 16, p. 206-207.
SOENS E., Het hof van Kattem, uithof der Norbertijnerabdij van Ninove, in Eigen Schoon en de Brabander, 1934, 17, p. 49-62.
SOENS E., De tienden der abdij van Ninove te Meise en omstreken, in Eigen Schoon en de Brabander, 1935, 18, p. 113-119.
SOENS E., De bezittingen der abdij van Ninove te Liedekerke, in Eigen Schoon en de Brabander, 1937, 20, p.1-4.
SOUFFREAU G.,Leenverheffingen en denombrementen van Leenhof Ten Berge van de abdij van Ninove te Woubrechtegem : 1504-1794 : bewaard in de Rijksarchieven te Beveren-Waas en te Ronse, Woubrechtegem, 2001.
SOUFFREAU G., Geschiedenis van de Windmolen van de Abdij van Ninove te Sint-Antelinks genaamd Molen Ter Rijst 1428-1798, Woubrechtegem, 2003.
SOUFFREAU G., Geschiedenis van het pachthof van de abdij van Ninove te Woubrechtegem genaamd het Hof ten Berge (1412-1797), Met een schets van de daaropvolgende gebeurtenissen (1797-2005), Woubrechtegem, 2005.
TOMBEUR P., DEMONTY P. en PREVENIER W., Thesaurus diplomaticus CD-ROM, Turnhout, 1997.
VALVEKENS E., De Zuid-Nederlandsche norbertijnerabdijen en de opstand tegen Spanje, maart 1576 - 1585 (Université de Louvain, Recueil de travaux, publiés par les membres des conférences d'histoire et de philologie, 2de reeks, dl. 18), Leuven, 1929.
VAN BAVEL B.J.P., Schakels tussen stad en abdij : De stadshoven van de norbertijner abdijen in de Nederlanden (ca. 1250-ca. 1600), in Analecta Praemonstratensia, 2000, 76, p. 133-157.
VAN DEN HURK A.W., Norbertijnse zielzorg in Noord-Brabant. Achtergronden, overzicht, documentatie, in Noordbrabants Historisch Jaarboek, 1984, 1, p. 33-82.
VAN DEN NOORTGATE M., Diplomatisch-paleografisch onderzoek van de oudste oorkonden van de Sint-Cornelius- en Cyprianusabdij van Ninove 1137-1300, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1990.
VAN DE PERRE D., De relatie tussen parochie en abdij te Ninove, inzonderheid in de periode 1585-1638, in Het Land van Aalst, 1985, 37, p. 121-184.
VAN DE PERRE D., Het altaar van Huizingen en de abdijen van Vermand, Terkameren, Ninove en Vicoigne, in Analecta Praemonstratensia, 1992, 68, p. 241-263.
VAN DE PERRE D. en VAN HAUWE R., De geschiedenis van Denderwindeke. Deel III: Parochie en kerkelijk grondbezit tijdens de middeleeuwen, inzonderheid de aanwezigheid van de abdijen van Vermand (Fr.), Vicoigne (Fr.) en Ninove (1138-1490), in Het Land van Aalst, 1994, 46, p. 73-130.
VAN DE PERRE D., De abdijen van Ninove en Jette (Dielegem) en hun geschil over de kerk en het kapittel van Liedekerke (1092-1180), in Analecta Praemonstratensia, 1995, 71, p. 264-299.
VAN DE PERRE D., Het toponiem 'Loots' te Zandbergen, Appelterre, Ophasselt en Smeerebbe, in Het Land van Aalst, 1999, 51, p. 231-239.
VAN DE PERRE D., De oudste bisschoppelijke en grafelijke oorkonden van de abdij van Ninove (1138-1167), in Analecta Praemonstratensia, 2001, 77, p. 54-93.
VAN DE PERRE D., De relatie tussen vier dertiende-eeuwse kroniekteksten uit de Ninoofse abdij, in Het Land van Aalst, 2001, 53, p. 287-296.
VAN DE PERRE D. en COCK M., Over molens in Pollare en laten in Outer; Zes onuitgegeven oorkonden van de Sint-Cornelius- en Sint-Cyprianusabdij te Ninove (1215-1265), in Het Land van Aalst, 2002, 54, p. 81-112.
VAN DE PERRE D., De Ninoofse abt Jan van den Nockerstock (1391-1426) en de plaatsing van de relieken van Sint-Berlindis in een nieuw schrijn te Meerbeke (1412), in Het Land van Aalst, 2003, 55, p. 300-305.
VAN DE PERRE D., Is 'De Mallaard' (Nederwijk) de oudste bewoningskern van Ninove?, in Het Land van Aalst, 2005, 57, p. 5-24.
VAN DE PERRE D., Het Ninoofse kapittelboek, in Memorievieringen bij Norbertijnen (Werkgroep Norbertijner Geschiedenis in de Nederlanden, Bijdragen van de Contactdag, 16), Averbode, 2006, p. 33-46.
VAN DE PERRE S., Het leefkader van de Sint-Cornelius- en Sint-Cyprianusabdij te Ninove : een zoektocht doorheen structuren en netwerken (1391-1510), Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Leuven, 1990.
VAN DER SPEETEN J. en STEYAERT R., Inventaris van het archief van de dekenij Ninove, in Het Land van Aalst, 1985, 37, p. 185-195.
VAN DE WIEL C., Praemonstratensia in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen (12de eeuw-1898), in Analecta Praemonstratensia, 1984, 60, p. 185-223.
VANDE WINKEL G., Beschrijvinge der Abbatiale kerck van de HH. Cornelius ende Cyprianus nevens Ninove (1779): tekstuitgave, in Analecta Praemonstratensia, 1984, 60, p. 75-84.
VANDE WINKEL G, Jean de Neve, abbé de Ninove, veut incorporer un couvent de soeurs grises à l'ordre de Prémontré (XVIIe siècle), in Actes officiels du 17e colloque du Centre d'études et de recherches Prémontrées, Amiens, 1992, p. 45-48 en 74-75.
VANDE WINKEL G. (uitg.), De abdij van Sint-Cornelius en Sint-Cyprianus: 700 jaar premonstratenzerleven te Ninove, Catalogus van de tentoonstelling, Ninove, 1989.
VANDE WINKEL G., m.m.v. LUYPAERTS G., STEYAERT R., VAN DER SPETEN J. en VAN ISTERDAEL H., De premonstratenzerabdij van Ninove (1137-1796), Ninove, 1985.
VAN DYCK L.C. en JANSSENS H., Woordenlijst betreffende de orde van Prémontré, Averbode, 2000.
VAN DURME L., Het uithof van de abdij van Ninove te Dikkelvenne (Bochoute) en Velzeke: een historisch-toponymisch mikro-onderzoek, in Het Land van Aalst, 1985, 37, p. 1-35.
VANGASSEN H., Geschiedenis van Ninove, 2 dln., Ninove, 1949 en 1960.
VAN GESTEL C., Historia sacra et profana Archiepiscopatus Mechliniensis, Den Haag, 1725.
VAN ISTERDAEL H., Historiek van het hof te Eversem of hof te Hazeleer, in Mededelingen van de heemkring Okegem, 1978, 3, p. 72-138.
VAN ISTERDAEL H., Bijdrage tot de geschiedenis van de abdij van Ninove, in Mededelingen van de heemkring Okegem, 1979, 4, p. 80-95.
VAN ISTERDAEL H., De heren van (en in) de heerlijkheid Okegem, in Mededelingen van de heemkring Okegem, 1997, 22, p. 1-35.
VAN ISTERDAEL H., De heren en vrouwen van de heerlijkheid Idevoorde, in Mededelingen van de heemkring Okegem, 1998, 23, p. 1-38.
VAN ISTERDAEL H., De archieven van de heerlijkheid Sint-Antelinks en Woubrechtegem (1605-1795) en van de heerlijkheden Holbeke (1393-1795), Pumbeke (1771) en leenhof Ten Berge (1527-1794) (Rijksarchief te Ronse, Inventarissen, 32), Brussel, 2000.
VAN LANI S.,Administratie en archief van het voormalig Norbertinessenklooster van Gempe ('s-Hertogeneiland) in Sint-Joris-Winge: een lang en eeuwenoud verhaal, in Analecta Praemonstratensia, 1997, 73, p. 48-74.
VAN LOKEREN A., Les chartes de l'abbaye de Saint-Pierre au Mont-Blandin à Gand depuis sa fondation jusqu'à sa suppression, Gent, 1868-1869.
VAN SYNGHEL G.A.M. en DILLO M., m.m.v. VAN DER VLIST E.T. (uitg.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. 2: De heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom, 2 dln. (Rijks geschiedkundige publicatiën), Den Haag, 1999.
VERBESSELT J., Problemen rond Liedekerke, Denderleeuw en Strijtem-Borcht-Lombeek, in Eigen Schoon en Brabander, 1980, 63, p. 1-28.
VERBESSELT J., Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw, Dl. 23 en Dl. 27, Brussel, 1991 en 2001.
VERCAUTEREN F., Les actes des comtes de Flandre (1071-1128) (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, Verzameling van de akten der Belgische vorsten, 2), Brussel, 1938.
VERSCHAEREN J., Inventaris van het archief van de Sint-Adriaansabdij te Geraardsbergen, Brussel, 1974.
VLEESCHOUWERS C., Het archief van de Abdij van Boudelo te Sinaai-Waas en te Gent. Deel II. - Regesten der Oorkonden (Rijksarchief te Gent, Inventarissen, 64), Brussel, 1983.
WALTERS J. en PEERSMAN J., De pachthoeven van de abdij te Ninove, Ninove, 1995.
WARLOP E., The Flemish Nobility before 1300, 4 dln., Kortrijk, 1975-1976.
WEYNS N.J., La réforme des Prémontrés aux XVIe et XVIIe siècles, particulièrement dans la circarie de Brabant, in Analecta Praemonstratensia, 1970, 46, p. 5-15.
WILLEMS G., L'abbaye de Ninove de l'ordre de Prémontré. Origine et premiers développements, 1137-début XIVe siècle, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Brussel, 1968.
WOUTERS W. en PEERSMAN J., Een opgraving heropgegraven. Norbertijnen in Ninove (prov. Oost-Vlaanderen), interimverslag, in Archeologie in Vlaanderen, 1993, 3, p. 339-357.
De beschrijving en de ordening werden verzorgd door Eddy Put. Hij kon daarbij vertrekken van de 19de-eeuwse plaatsingslijst toegeschreven aan Felix d'Hoop en van de plaatsingslijst van Constant Van de Wiel voor het materiaal bewaard in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen (VAN DE WIEL C., Praemonstratensia in het aartsbisschoppelijk archief te Mechelen (12de eeuw-1898), in Analecta Praemonstratensia, 1984, 60, p. 185-223).
Bij de beschrijving van de oorkonden werd gebruik gemaakt van de conceptregestenlijst van Catharina Peersman (K.U.Leuven), die als aspirant voor het FWO-Vlaanderen de volledige oorkondencollectie doornam voor haar doctoraatsproject. Beide auteurs konden terugvallen op DE SMET J.-J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis. Corpus chronicorum Flandriae Appendices (Recueil des chroniques de Flandre, publié sous la direction de la Commission Royale d'Histoire, dl. 2), Brussel, 1841, p. 751-983, die een gedeelte van de oorkonden uitgaf en op het werk van Ernest Soens (1867-1918), priester-leraar aan het Sint-Lievenscollege te Gent en later pastoor van Destelbergen, die de meeste andere oorkonden transcribeerde. De verwijzingen naar deze transcripties en naar alle bekende uitgaven werden aan de beschrijvingen van de oorkonden toegevoegd door Catharina Peersman, die ook de data in paasstijl naar nieuwjaarsstijl omzette. De inleiding werd geschreven door Eddy Put. De plaats- en persoonsnamenindex en de omnummeringstabellen werden door beide auteurs opgemaakt.
Herman Janssens, Michel Nuyttens, Jaak Peersman, Dirk Van de Perre, Georges Vande Winkel en Herman Van Isterdael lazen de tekst na. Ook Marc Carnier, Gerrit Vanden Bosch, Stefan Van Lani en Bernard Roobaert verschaften nuttige inlichtingen of gaven commentaar bij onderdelen van deze inventaris. Langs deze weg bedanken de auteurs iedereen die heeft bijgedragen tot de totstandkoming van deze inventaris. Het spreekt voor zich dat zij alleen de eindverantwoordelijkheid dragen.
Gillebertus I (1138-1142)
Gillebertus II (1142)
Gerardus (1142-1185)
Arnoldus Wala (1185-1190)
Mattheus van Schorisse (1190-1195)
Algotus (1195-1199)
Steppo (1199-1204)
Henricus (1206-1208)
Johannes de Spinis (1208-1209)
Radulfus (1209-1246)
Sigerus (1246-1251)
Daniel (1253-1257)
Guillielmus van Haaltert (1257)
Aegidius (1258-1270)
Peregrinus (1270-1271)
Henricus van Aalst (1271-1274)
Johannes van Hartbeke (1274-1304)
Johannes Millys (1304-1315)
Johannes Scamp (1315-1317)
Aegidius Cellarius (1317-1324)
Johannes van Impe (1324-1326)
Simon de Costere (1326-1328)
Guillielmus Bussere (1328-1336)
Johannes van Dendermonde (1336-1359)
Cornelius van Hamme (1359-1391)
Johannes Neukerstock (vanden Nokerstock) (1391-1426)
Bartholomeus van Hoemen (1426-1447)
Johannes Beverlinc (1447-1484)
Guillielmus de Castro (Vanden Burcht) (1484-1499)
Gerardus van den Pardeke (1499-1510)
Johannes Clerici (Clercx) (1511-1525)
Cornelius Hey (1525-1543)
Johannes ab Avena (Van den Evene) (1543-1567)
Michaël Malenus (Van der Maelen) (1567-1578)
Petrus Aloys (1578-1587)
Adrianus Wasteels (1588-1594)
Antonius De Langhe (1594-1606)
Christianus Van den Abeele (1606-1613)
Johannes David (1613-1636)
Michaël Mordack (1636-1637)
Christianus Roelofs (1637-1657)
Johannes De Neve (1657-1685)
Ferdinandus De Moor (1685-1698)
Carolus Charité (1698-1701)
Dionysius Freysers (1702-1712)
Ferdinandus Van der Haeghen (1712-1754)
Ferdinandus Van der Eecken (1754-1783)
Johannes Pameleirre (1788-1796)
1 - 3 | Bevestigingsoorkonden door Nicolaas I, bisschop van Kamerijk. | ||||||||
Miraeus A. en Foppens J.F., Opera diplomatica et historica, 1, Leuven, 1723, p. 527-528. Van Gestel C., Historia Archiepiscopatus Mechliniensis II, Den Haag, 1725, p. 196-197. Hugo C.L., Sacri et canonici Ordinis Praemonstratensis Annales, Nancy, 1736, CCXXVII. Thesaurus diplomaticus, Turnhout, 1997, D4773. Van de Perre D., De oudste bisschoppelijke en grafelijke oorkonden van de abdij van Ninove (1138-1167), in Analecta Praemonstratensia, 2001, 77 p. 80-82. | 1 | 1138. | 1 charter | ||||||
Gallia Christiana. Instrumenta, V, Parijs, 1731, kol. 294-296. De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 3. Thesaurus diplomaticus, Turnhout, 1997, D3111. Van de Perre D., De oudste bisschoppelijke en grafelijke oorkonden van de abdij van Ninove (1138-1167), in Analecta Praemonstratensia, 2001, 77, p. 83-85. | 2 | 1139. | 1 charter | ||||||
De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 22. Thesaurus diplomaticus, Turnhout, 1997, D3127. Van de Perre D., De oudste bisschoppelijke en grafelijke oorkonden van de abdij van Ninove (1138-1167), in Analecta Praemonstratensia, 2001, 77, p. 85-89. | 3 | 1165. | 1 charter | ||||||
4 - 16 | Pauselijke bevestigingsoorkonden. | ||||||||
Hugo C.L., Sacri et canonici Ordinis Praemonstratensis Annales, Nancy, 1736, CCXXIX . Migne J.P., Patrologia Latina, 180, Parijs, 1844-1855, kol. 1561-1562.In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 4 | Eugenius III, 1147. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
Hugo C.L., Sacri et canonici Ordinis Praemonstratensis Annales, Nancy, 1736, CCXXXI. Thesaurus diplomaticus, Turnhout, 1997, D4343.In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 5 | Alexander III, 1178. Met afschriften, 16de en 17de eeuw. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 54. Ramackers J., Papsturkunden in den Niederlanden, Berlijn, 1934, nr. 29. Thesaurus diplomaticus, Turnhout, 1997, D3153.In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 6 | Urbanus III, 1186. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 84. Thesaurus diplomaticus, Turnhout, 1997, D3177.In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 7 | Innocentius III, 1198. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 147.In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 8 | Gregorius IX, 1227. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 9 | Benedictus XII, 1339. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 10 | Urbanus III, 1186. Notarieel uittreksel, 1340. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 11 | Clemens VI, 1352. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 12 | Innocentius VI, 1355. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 13 | Innocentius VI, 1359. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 14 | Innocentius, 1355. Vidimus, 1360. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 15 | Urbanus III, 1186. Vidimus, 1360. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
In deze bullen, erg variabel in lengte, worden de eigendommen en/of de privileges van de abdij bevestigd en - in een aantal gevallen - ook opgesomd. | 16 | Concilie van Bazel, 1434. | 13 charters en 2 stukken | ||||||
17 | Akte waarbij Siger, aartsdiaken van Kamerijk in Brabant, de pauselijke akte van 8 februari 1200 bevestigt, waarin een aantal privileges van de premonstratenzers opgesomd worden [begin 13de eeuw]. | 1 charter | |||||||
De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 185. | 18 | Afschrift van een indult uit 1238 waarbij paus Gregorius IX bevestigt dat pauselijke brieven niet tegen de premonstratenzers kunnen gebruikt worden, tenzij de orde hierin uitdrukkelijk genoemd wordt. [13de eeuw]. | 1 charter | ||||||
De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 202. | 19 | Indult waarbij paus Innocentius IV de abdij van Ninove het voorrecht verleent dat ze niet zonder meer verplicht kan worden tot de uitbetaling van pensioenen (abdijbroden) of tot de aanvaarding van opgelegde benoemingen. 1247. | 1 charter | ||||||
De Smet J.J., Codex diplomaticus abbatiae Ninoviensis, Brussel, 1841, nr. 220. | 20 | Akte waarbij pauselijk legaat Petrus bevestigt dat de abdij van Ninove niet kan verplicht worden tot de betaling van pensioenen of de aanvaarding van benoemingen tenzij uitdrukkelijk van deze dispensatie melding wordt gemaakt. 1254. | 1 charter | ||||||
21 | Vidimus door de officiaal van Laon van de akte waarbij paus Gregorius IX aan de orde van Prémontré een aantal privileges verleent (1227). 1271. | 1 charter | |||||||
22 | Bulle waarbij paus Clemens VII de Sint-Adriaansabdij te Geraardsbergen bevel geeft tot restitutie van de van de abdij van Ninove ontvreemde goederen. 1393. | 1 charter | |||||||
23 | Afschrift van een privilege van paus Innocentius III uit 1198, waarbij aan de kerken, hoeven en schuren van de premonstratenzers asielrecht wordt toegekend. [14de eeuw]. | 1 charter | |||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 970, nr. 168. | 24 | Vidimus door de abt van de Sint-Adriaansabdij te Geraardsbergen van een pauselijk indult uit 1247 dat de abdij van Ninove toestaat om - met uitzondering van leengoederen - erfenissen van geprofeste religieuzen te verwerven. 1420. | 1 charter | ||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 971, nrs. 185bis en 183. | 25 | Akten met betrekking tot de vrijstelling van de abdij van Ninove van de betaling van een vergoeding voor de organisatiekosten van het Concilie van Bazel. 1432 en 1436. | 1 charter | ||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 971, nrs. 185bis en 183. | 26 | Akten met betrekking tot de vrijstelling van de abdij van Ninove van de betaling van een vergoeding voor de organisatiekosten van het Concilie van Bazel. 1432 en 1436. | 1 charter | ||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 971, nr. 186. | 27 | Akte waarbij het Concilie van Bazel de abt van Sint-Baafs te Gent en de deken van het Sint-Pieterskapittel te Leuven de opdracht geeft om de abdijen, en die van Ninove in het bijzonder, te beschermen tegen onrechtmatige belastingen, bezitsstoornis en andere vormen van inmenging door de wereldlijke macht. 1434. | 1 charter | ||||||
28 | Akte waarbij het Concilie van Bazel een bulle van Eugenius IV uit 1433 bevestigt, waarin de aflaten op de feestdag van het H. Sacrament (donderdag na de eerste zondag na Pinksteren) worden opgesomd. 1434. | 1 charter | |||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 973, nr. 219; 974, nr. 221; 976, nr. 265. | 29 | Akten met betrekking tot de aanstelling door paus Pius II van de abt van Sint-Baafs in Gent, de deken van het Sint-Pieterskapittel te Leuven en de deken van de Sint-Joriskerk te Keulen om als gedelegeerde rechters op te treden tegen de kerkelijke en wereldlijke gezagsdragers die de bezittingen, inkomsten en rechten van de abdij van Ninove bedreigen. 1462, 1464 en 1521 (vidimus). | 1 charter | ||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 973, nr. 219; 974, nr. 221; 976, nr. 265. | 30 | Akten met betrekking tot de aanstelling door paus Pius II van de abt van Sint-Baafs in Gent, de deken van het Sint-Pieterskapittel te Leuven en de deken van de Sint-Joriskerk te Keulen om als gedelegeerde rechters op te treden tegen de kerkelijke en wereldlijke gezagsdragers die de bezittingen, inkomsten en rechten van de abdij van Ninove bedreigen. 1462, 1464 en 1521 (vidimus). | 1 charter | ||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 973, nr. 219; 974, nr. 221; 976, nr. 265. | 31 | Akten met betrekking tot de aanstelling door paus Pius II van de abt van Sint-Baafs in Gent, de deken van het Sint-Pieterskapittel te Leuven en de deken van de Sint-Joriskerk te Keulen om als gedelegeerde rechters op te treden tegen de kerkelijke en wereldlijke gezagsdragers die de bezittingen, inkomsten en rechten van de abdij van Ninove bedreigen. 1462, 1464 en 1521 (vidimus). | 1 charter | ||||||
32 | Vidimus door de Raad van Vlaanderen van een akte waarbij paus Innocentius IV aan vorsten en edelen verbiedt om onder het mom van patronaatsrecht ongeoorloofde diensten te eisen van cisterciënzerabdijen (1244). 1476. | 1 charter | |||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 977, nr. 277. | 33 | Bulle waarbij paus Clemens VII de abten van Ninove het recht verleent om op bepaalde plaatsen en bij bepaalde gelegenheden de pontificalia te dragen, om de tonsuur en de vier lagere wijdingen toe te dienen aan religieuzen van de eigen abdij en om kerkornamenten, klokken en ontheiligde plaatsen te (her)wijden. 1532. | 1 charter | ||||||
Transcriptie door E. Soens in inv. nr. 983, nr. 423. | 34 | Vidimus door de Raad van Vlaanderen van de bulle waarbij paus Bonifatius VIII aan de norbertijnenabdijen de toelating geeft om novaaltienden te innen op die plaatsen waar ze al de gewone tienden bezaten (1295). 1670. | 1 charter | ||||||
Voor de context, zie: VALVEKENS J.B., Le Chapitre Général de Prémontré et les nouveaux statuts de 1505, in Analecta Praemonstratensia, 1938, 14, p. 53-94. | 35 | Statuten van de orde van Prémontré (1505). 1506. | 1 deel | ||||||
36 | "Privilegia quaedam ordinis Praemonstratensis", transcripties van en aantekeningen over een aantal privileges van de orde. Eerste helft 17de eeuw. | 1 deel |