Inventaris van het archief van de gevangenis van Oudenaarde. Overdrachten 1999 en 2022, 1912-2019

Archive

Name: SI Oudenaarde 2022

Period: 1912-2019

Inventoried scope: 22,4 linear meters

Archive repository: State archives in Ghent

Heading : Justice

Inventory

Authors: Baert, J. — Drossens, Paul

Year of publication: 2022

Code of the inventory: M58

...

Archiefvormer

Naam

Gevangenis Oudenaarde

Geschiedenis

Vrijheidsberoving als straf is een relatief recent fenomeen. In het ancien régime diende de gevangenis voornamelijk voor de hechtenis van personen tijdens het onderzoek en het proces. Aan het einde van de achttiende eeuw kwam hier onder invloed van de Verlichting geleidelijk aan verandering in. Onder het Oostenrijkse bewind richtten de Staten van Vlaanderen en van Brabant tuchthuizen op in respectievelijk Gent en Vilvoorde. De doorbraak van de gevangenisstraf in de strafwetgeving vond plaats in de Franse periode. Parallel met de nieuwe gerechtelijke organisatie werd in onze contreien ook het Franse model voor het gevangeniswezen ingevoerd.
De gevangenis in Oudenaarde was aan het begin van het Franse bewind ondergebracht in een gebouw op de Markt. Omstreeks 1810 verhuisde de gevangenis naar de Doornikse Poort. Wanneer een deel van dat gebouw door versterkingswerken moest worden afgebroken, schoof het stadsbestuur vanaf 1825 de kerk van het voormalige klooster van Sion naar voren als valabele locatie voor een arrondissementele gevangenis. In de zomer van 1827 ging Willem I akkoord om de kerk als arresthuis in te richten. De aanbesteding werd uitgeschreven in augustus 1828 en de werken waren afgerond in 1829. Kort na de oplevering betrokken de cipier met zijn gezin en een knecht-bewaker het gebouw en arriveerden de eerste gedetineerden. Het arresthuis van Oudenaarde was bestemd voor voorlopig gehechten en kortgestraften van beide geslachten. Aanvankelijk ging het om veroordeelden tot een gevangenisstraf van drie maanden. Vanaf 1839 fungeerde het arresthuis ook als strafhuis en werden correctionele straffen tot zes maanden in de inrichting uitgezeten.
Het cellulaire opsluitingsmodel van Ducpétiaux werd vanaf 1844 geleidelijk aan in heel België ingevoerd. In 1870 kreeg het een wettelijke basis en werd het de norm. Niet-cellulaire gevangenissen, zoals Oudenaarde, boetten hierdoor aan belang in. Minderjarigen mochten hier vanaf 1853 hun straf enkel nog uitzitten als die niet meer dan een maand bedroeg. Vanaf 1895 kwamen de minderjarigen die op vaderlijk verzoek waren opgesloten niet langer terecht in Oudenaarde, maar in de hulpgevangenis van Gent. Het Algemeen Reglement van 1905 deelde de gevangenissen volgens hun relatief belang op in vier klassen. Oudenaarde hoorde tot de vierde en laagste klasse.
Rond de eeuwwisseling werd actie ondernomen opdat ook het arrondissement Oudenaarde over een cellulaire gevangenis zou beschikken. In 1898 werd hierover al druk gecorrespondeerd tussen het ministerie van Justitie, de gouverneur en het stadsbestuur. Louis Bouckaert tekende de plannen in 1904-1908. In de zomer van 1914 was de cellulaire gevangenis gebruiksklaar. De oorlog stak echter stokken in de wielen. De Duitse bezetter richtte het leegstaande gebouw in als kazerne. De naam werd in het groot op de gevel geschilderd: de König Friedrich August Kaserne.
De niet-cellulaire strafinrichting bleef tijdens de oorlog fungeren als arrondissementele gevangenis voor gemeenrechtelijke gedetineerden van beide geslachten. Mogelijk sloten de Duitsers hier ook Belgische burgers op, maar niet langer dan enkele dagen. Zwaardere gevangenisstraffen werden immers in Gent uitgesproken en doorgaans uitgezeten in Duitsland. Een week voor de Wapenstilstand sloeg het noodlot toe. Op 3 november gingen zowel het gerechtsgebouw als de gevangenis in vlammen op na een bombardement. De gebouwen en hun inboedel, inclusief het archief, werden volledig vernietigd.
De cellulaire gevangenis, tijdens de oorlog in gebruik als kazerne, bleef grotendeels gespaard en kon snel effectief als gevangenis in gebruik genomen worden. Op 1 april 1919 kwamen de eerste gedetineerden aan. De wederopbouw van het poortgebouw, de portiersloge en de beheersgang waren dan nog volop aan de gang. Pas in 1922 waren de werken volledig afgerond. De gevangenis van Oudenaarde was de laatste cellulaire gevangenis die werd gerealiseerd binnen het grootse bouwprogramma dat onder Ducpétiaux was opgestart. Voor het eerst kon in Oudenaarde een regime van individuele afzondering voor elke gedetineerde worden toegepast.
De bezettingsgraad van de gevangenis lag van bij aanvang heel laag. Hoewel voorzien voor zeker 160 gedetineerden, verbleven er zelden meer dan vijftig. Dit kon in tijden van besparing niet zonder gevolg blijven. Van hogerhand werden al snel maatregelen genomen om de werking af te bouwen en het personeelsbestand in te krimpen. Vanaf juli 1924 mochten in het vrouwenkwartier enkel nog beklaagden, passanten en veroordeelden tot maximum tien dagen gevangenisstraf worden opgesloten. Kort erna werd de functie van hoofdbewaker afgeschaft. Vanaf november 1930 was er geen geneesheer meer aan de inrichting verbonden. Om het personeel verder te kunnen verminderen, werden vanaf 1 mei 1931 alleen nog gedetineerden opgenomen met een gevangenisstraf van maximum drie maanden. De betrekkingen van directeur, aalmoezenier en rekenplichtige werden afgeschaft. Twee jaar later viel het doek over de gevangenis. Met ingang van 1 juli 1933 werd ze, als bezuinigingsmaatregel, opgeheven. De gedetineerden uit het arrondissement Oudenaarde werden voortaan opgesloten in de Gentse hulpgevangenis.
Door de sluiting van de centrale gevangenis van Gent in december 1935 kreeg het leegstaande gevangenisgebouw van Oudenaarde een tweede leven. In de centrale gevangenis zaten op dat moment enkel nog mannen opgesloten die het celregime fysiek of mentaal niet meer aankonden. De fysiek zwakke veroordeelden werden in Merksplas ondergebracht, de mentaal zwakkeren kwamen terecht in Oudenaarde. Op 30 en 31 december werden 116 gedetineerden uit Gent overgebracht. De inrichting heropende officieel op nieuwjaarsdag. Ze fungeerde opnieuw als arrondissementeel arresthuis, maar alleen voor mannelijke betichten. Daarnaast deed ze dienst als gesticht voor veroordeelde, niet-geïnterneerde mannen die omwille van hun mentale toestand ongeschikt werden bevonden om het celregime in andere strafinrichtingen te ondergaan. Oudenaarde was een van de gespecialiseerde inrichtingen die in het interbellum in het leven werden geroepen voor de methodische classificatie van gedetineerden. Voor de Eerste Wereldoorlog geschiedde de classificatie op basis van hechtenistitel, strafduur, leeftijd en geslacht. Nu speelden ook de gerechtelijke antecedenten en de specifieke therapeutische behoeften mee. De minister van Justitie besliste om een gedetineerde naar Oudenaarde te sturen, na advies van de gevangenisdirecteur en de geneesheer-antropoloog. Vooral de argumentatie van die laatste telde. De geneesheer-antropoloog van de inrichting waar de gedetineerde verbleef, moest een motivering geven voor de overplaatsing naar Oudenaarde. Omgekeerd ging de geneesheer-antropoloog van Oudenaarde om de drie maanden na of het verblijf hier nog gegrond was. In de inrichting heerste een gemengd regime. De gedetineerde verbleef overdag vaak in gemeenschap: in het werkhuis of in de klas, op de wandeling of tijdens de lichaamsoefeningen. Eten en slapen deed hij individueel in de cel.
Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger België binnen. Vanaf het begin van de vijandelijkheden liet de Belgische overheid staatsgevaarlijk geachte Belgen en buitenlandse verdachten preventief aanhouden. In Oudenaarde werden tussen 10 en 16 mei drie Belgen en 28 buitenlanders opgesloten. Door de snelle Duitse opmars werd een deel van de arrestanten al vanaf 12 mei geëvacueerd naar de kazernes Saint-Jean en Ruquoy in Doornik, waar de geïnterneerden uit Oost-Vlaanderen werden gecentraliseerd in afwachting van overbrenging naar een Frans interneringscentrum. Op 14, 15 en 16 mei volgden de andere geïnterneerden, op twee na, die op 18 mei naar Oostende werden overgebracht. Ondertussen was ook de evacuatie van de gemeenrechtelijke gedetineerden gestart. Van 14 tot 18 mei werd de hele gevangenis ontruimd. 78 gedetineerden werden vrijgelaten, de overigen getransfereerd naar de inrichting van sociaal verweer in Doornik en vandaar op 18 mei naar de Noord-Franse gevangenis van Loos, bij Rijsel. De gevangenis van Oudenaarde bleef leeg tot 8 juni. Hierna kwamen met mondjesmaat 'de vaste klanten' aan: beklaagden die door het Belgische gerecht waren aangehouden en geesteszwakke veroordeelden afkomstig uit strafinrichtingen van over het hele land.
Tijdens de oorlog sloot het Belgische gerecht ook andere categorieën op in Oudenaarde: correctioneel veroordeelden voor sluikslachting, inbreuken op de ravitaillering of onwettige handel, bijvoorbeeld, maar ook vaders die door de kinderrechter tot enkele dagen gevangenisstraf waren veroordeeld omwille van inbreuken op de leerplichtwet. In juli 1940 leverden de Duitsers de eerste gedetineerden aan. In bijna alle gevallen ging het om Belgische burgers die door een Duits gerecht waren veroordeeld tot straffen van minder dan drie maanden. Hun straf zaten ze volledig uit in Oudenaarde. Daarnaast werden er regelmatig Belgen opgesloten die niet veroordeeld waren, maar ter beschikking gesteld van de Duitse bezetter. Zij verbleven maar een korte tijd in de gevangenis vooraleer vrijgelaten te worden of overgebracht naar een niet nader genoemde locatie. Vanaf 1943 werden er geen door het Duits gerecht veroordeelden meer ingeschreven. Wel arriveerden er nog regelmatig terbeschikkinggestelden; tot in april 1943 een omzendbrief de gevangenisdirecteur verbood hen nog in zijn inrichting op te nemen. Hierna verbleven er enkel nog gemeenrechtelijke gedetineerden. In tegenstelling tot de meeste gevangenissen had Oudenaarde geen Duitse afdeling. Gedetineerden werden afgeleverd door de Duitse politiediensten en weer uitgehaald, maar in de gevangenis ondergingen ze hetzelfde regime als de gemeenrechtelijke gevangenen. De Gestapo betrad nooit de inrichting en na de oorlog getuigden de directeur en het griffiehoofd dat de Duitsers er nooit misbruiken hadden gepleegd. De Duitsers sloten in totaal iets meer dan 400 personen op in Oudenaarde.
Op 2 september 1944 trokken de geallieerden de Frans-Belgische grens over en rukten vandaar razendsnel op richting de hoofdstad en de Antwerpse haven. Het Britse leger bereikte Oudenaarde een dag later. In de late namiddag werden hier de eerste zeven van collaboratie verdachte personen door de Rijkswacht aangehouden en in de gevangenis opgesloten. De volgende zes dagen werden nog 151 mannen geïnterneerd. Na enkele weken werden zij overgebracht naar de gevangenis of het interneringscentrum van Gent. In december kwamen de eerste veroordeelde incivieken binnen: een honderdtal uit de gevangenis van Antwerpen en op de laatste dag van het jaar 152 mannen en twintig vrouwen uit die van Luik. Met 476 gedetineerden kende de gevangenis een voorlopig dagrecord. Regelmatig belandden nu Franstalige geïnterneerden uit Gent en Lokeren in Oudenaarde. In de volgende weken en maanden werden zij, samen met de op oudejaarsavond binnengekomen incivieken, in kleine groepjes overgebracht naar Luik, Verviers en Vorst. Na de overgave van nazi-Duitsland op 8 mei 1945 stroomden grotere aantallen incivieken binnen, dikwijls in groepen van twintig tot vijftig. In enkele weken tijd verdubbelde de bevolking. De piek in de cijfers werd bereikt op 18 juli, met 632 gedetineerden. Opmerkelijk is dat het niet om geïnterneerden ging, maar uitsluitend om veroordeelde incivieken die naar Oudenaarde werden overgebracht om de gevangenissen en interneringscentra van Gent, Brugge, Ieper en Kortrijk te ontlasten.
De overbevolking werd in twee bewegingen teruggedrongen. Eind oktober 1945 werden in vier transporten van telkens vijftig personen de 'wapendragers' overgebracht naar het interneringscentrum van Beverlo, waardoor de bevolking daalde van zeshonderd tot net geen vierhonderd. In de tweede helft van januari 1946 werden nog eens een tweehonderdtal incivieken overgebracht naar de interneringscentra van Beverlo, Hemiksem, Kortrijk, Lokeren en Sint-Kruis. Deze overbrengingen waren een rechtstreeks gevolg van de nieuwe classificatievoorschriften van 28 december 1945. Voor de inrichting in Oudenaarde impliceerde dit dat hier geesteszwakke incivieken werden geplaatst. Ze nam voortaan ook de veroordeelden op die na tien jaar hechtenis in een cel vroegen om niet langer het cellulair regime te moeten ondergaan. Geesteszwakke incivieken werden vanaf december 1950 in de gevangenis van Gent opgesloten.
De gevangenis van Oudenaarde bleef tot in de jaren 1960 fungeren als bijzondere inrichting voor langgestrafte mannelijke veroordeelden die door hun geestestoestand ongeschikt werden verklaard om het (cel)regime van andere strafinrichtingen te ondergaan. Momenteel huisvest ze nog steeds langgestrafte veroordeelden en gedetineerden die een moeilijk detentiegedrag vertonen in een andere gevangenis. Daarnaast is het nog steeds een arresthuis, voor personen in voorlopige hechtenis uit het arrondissement Oudenaarde. In 1971 werden de gevangenissen op basis van grootte en relatief belang ingedeeld in drie categorieën: grote (klasse 1), middelgrote (klasse 2) en kleine (klasse 3). De strafinrichting van Oudenaarde werd met een capaciteit van 132 plaatsen geclassificeerd als een inrichting van de tweede klasse.

Organisatie

De werking van de gevangenissen en het penitentiair regime werden tot de publicatie van de Basiswet van 12 januari 2005 (1) in grote mate geregeld via reglementen en voorschriften, uitgevaardigd door de uitvoerende macht.
Het Koninklijk Besluit van 4 november 1821 was het eerste kaderreglement. Het eerste huishoudelijk reglement van de gevangenis van Oudenaarde dateert van 12 maart 1833. (2)
Het Algemeen Reglement van 6 november 1855 legde de basisprincipes vast voor het gevangenisregime in de huizen van verzekering en van arrest. (3) Het was zowel van toepassing op cellulaire inrichtingen als inrichtingen met een gemeenschapsregime, zoals de gevangenis van Oudenaarde. De reglementaire bepalingen handelden over het personeel, de dagindeling van de gedetineerden, het disciplinair regime, het morele en religieuze regime, de penitentiaire arbeid enz.
Met het Algemeen Reglement (A.R.) van 30 september 1905 werden de verschillende gevangenisreglementen opgeheven en vervangen door een overkoepelend reglement dat de belangrijkste facetten van het gevangenisregime regelde. (4) Het telde niet minder dan 500 artikelen en wordt aanzien als de juridische consolidatie van het cellulair regime, dat bij wet van 4 maart 1870 werd vastgelegd.
In Oudenaarde werd vanaf 1936, naast het A.R. van 1905, een bijzonder reglement van kracht, dat het regime regelde in de gevangenis die nu voornamelijk fungeerde als inrichting voor geesteszwakke veroordeelde mannen die het cellulair regime niet meer aankonden. (5)
Het Algemeen Reglement van 1905 werd vervangen door het Algemeen Reglement van 21 mei 1965. (6) Bijkomende bepalingen waren in de Algemene Instructie (A.I.) van 12 juli 1971 opgenomen. (7)

Hierna wordt kort stilgestaan bij de diensten en functies binnen de gevangenis (alsook de eventuele rechtsvoorgangers en -opvolgers) die rechtstreeks aan de basis liggen van de in voorliggende inventaris beschreven archiefbestanddelen, met name de administratieve commissie, de directie en de griffie, de gestichtsraad en de personeelsconferentie. Voor een uitgebreide bespreking van alle actoren die doorheen de jaren actief waren binnen de gevangenis, zie DROSSENS P., Archiefselectielijst van de buitendiensten van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen, Brussel, 2009, p. 34-42 en MAES E., Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf. 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, 2009, p. 1060 e.v.

De administratieve commissie dateert van het begin van de 19de eeuw. Zij stamt af van de onder het Franse bewind ingestelde 'raad van liefdadigheid'. Onder het Nederlandse bewind werd elke gevangenis bestuurd door een college van regenten of een administratieve commissie. Na de Belgische onafhankelijkheid werden deze twee organen gelijkgeschakeld en werd het college van regenten omgedoopt tot administratieve commissie. Die bestond uit door de Koning benoemde leden en werd (in theorie) tot 1865 voorgezeten door de provinciegouverneur. Later werden ook de procureur des konings, de burgemeester en de krijgsauditeur van rechtswege aan de commissie toegevoegd. De vergaderingen vonden plaats in de gevangenis.
De commissie was aanvankelijk een machtig orgaan met ruime controle-, advies- en beslissingsbevoegdheden. Haar takenpakket omvatte het bestuur van de inrichting en het regelen van alle onderdelen van de dienst. Geleidelijk aan namen haar bevoegdheden echter af en aan het begin van de 20ste eeuw was de commissie geëvolueerd naar een intermediaire instantie met een bijna exclusieve toezichts- en adviesfunctie. Het A.R. van 1965 en de A.I. van 1971 perkten de bevoegdheden van de administratieve commissie, in het Nederlands voortaan de bestuurscommissie geheten, verder in. De commissie behield weliswaar enkele toezichts- en adviestaken, maar in de praktijk kreeg vooral de directeur meer armslag ten nadele van de bestuurscommissie. Hij was niet langer verplicht de commissie in te lichten over de evolutie van de gevangenisbevolking, de belangrijke gebeurtenissen of de door hem genomen maatregelen. De voornaamste taak van de bestuurscommissie was het verlenen van advies in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Met de afschaffing van de wet-Lejeune en de inwerkingtreding van een nieuwe procedure voor voorwaardelijke invrijheidstelling verloor de commissie in 1999 ook voor deze materie haar adviesbevoegdheid.
Bij K.B. van 4 april 2003 werden bovengenoemde bestuurscommissies afgeschaft en vervangen door commissies van toezicht. (8) Die werden wettelijk verankerd in de Basiswet van 2005. Op centraal niveau werd een Centrale toezichtsraad opgericht. Daarmee kwam men tegemoet aan de decennialange kritiek op het gebrek aan onafhankelijk extern toezicht op de gevangenissen. De commissies oefenden een onafhankelijk toezicht uit op de bejegening van de gedetineerden. Zij informeerden de minister en de Centrale toezichtsraad over het welzijn van de gedetineerden en bemiddelden tussen de directeur en de gedetineerden bij informele klachten. Sinds 1 september 2019 zijn deze commissies van toezicht, ingesteld bij de FOD Justitie, ontbonden en vervangen door nieuwe commissies van toezicht onder auspiciën van de Centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen, ingesteld bij het Federaal parlement. (9)

De leiding van elke strafinrichting berust bij de directeur, die meestal wordt bijgestaan door één of meerdere adjuncten. In de meeste gevangenissen bleef zijn beslissingsbevoegdheid tot aan de Tweede Wereldoorlog vrij beperkt. Het overheersende cellulair regime, de sturing vanuit Brussel en de aanzienlijke zeggenschap van de administratieve commissie lieten de directeur weinig vrijheid om op lokaal niveau initiatieven te nemen. In Oudenaarde had de directeur vanaf 1936 door het atypische gemengd gemeenschapsregime dat hier heerste heel wat meer armslag om in functie van de plaatselijke behoeften een eigen gevangenisbeleid uit te stippelen. Na de oorlog vond dit met de doorbraak van het gemeenschapsregime ook ingang in de andere strafinrichtingen.
Deze decentralisering van het beslissingsniveau is duidelijk af te leiden uit het A.R. van 1965 en de A.I. die onder meer de organisatie van tewerkstellings-, vormings- en ontspanningsactiviteiten van de gedetineerden aan de lokale directie overliet. Enerzijds voert de directeur de richtlijnen en instructies vanuit Brussel uit door de talrijke ministeriële omzendbrieven te vertalen in dienstorders, anderzijds kan de directeur via interne dienstnota's diverse voorschriften uitvaardigen betreffende de lokale inrichtingspraktijk. Deze dienstnota's kunnen betrekking hebben op aspecten van het gevangenisregime in het algemeen of meer specifiek gericht zijn op bepaalde gedetineerden, personeelszaken, aspecten van de veiligheid, e.d.m. De Basiswet van 2005 bestendigde de positie van de directeur die binnen het nieuwe wettelijke kader een belangrijke rol blijft vervullen op het vlak van de interne regimebedeling.

De gevangenisgriffie heeft doorheen de tijd steeds dezelfde taken verricht. In eerste instantie staat het griffiepersoneel in voor het bijhouden en beheren van de documenten betreffende de juridische en penitentiaire toestand van de gedetineerden. De griffie is tevens belast met de berekening van de strafduur en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen inzake vrijheidsberoving die worden meegedeeld via aanhoudingsmandaten, dagvaardingen, akten van beroep of verzet, strafverminderingen, overplaatsingsbevelen, invrijheidstellingen e.d.m. Tot slot treedt de griffie op als administratief verbindingscentrum tussen de gerechtelijke en de administratieve overheden enerzijds en de gedetineerden anderzijds en verstrekt het griffiepersoneel inlichtingen aan de gedetineerden inzake hun juridische en penitentiaire toestand.

De personeelsconferentie werd voor de secundaire gevangenissen pas ingesteld in 1891. Dit orgaan stond onder het voorzitterschap van de directeur en bestond verder uit de adjunct-directeur, de aalmoezenier, de geneesheer, de onderwijzer en de hoofdbewaarder. Andere personeelsleden konden op uitnodiging aan de bijeenkomsten deelnemen. Het A.R. nam de meeste bepalingen die opgenomen waren in de Ministeriële Omzendbrief van 5 mei 1891 over. De voornaamste taak van de conferentie was het opstellen van het moreel klassement van de veroordeelde en de bespreking van de vragen die hieromtrent rezen. De leden wisselden hun meningen uit en formuleerden voorstellen tot voorwaardelijke invrijheidstelling voor gedetineerden die in de morele boekhouding waren ingeschreven. In het A.R. van 1965 werd de samenstelling van de vergadering enigszins gewijzigd. Naast de directeur, die het voorzitterschap bleef uitoefenen, zetelden ook de adjunct-directeurs, de geneesheer-antropoloog, de geneesheer, de onderwijzer, de maatschappelijk assistent en de hoofdbewaarder in de conferentie. In beginsel namen de aalmoezenier en de morele consulenten aan de vergadering deel indien een gedetineerde die van hen geestelijke bijstand ontving, werd besproken. Men kon als personeelslid ook nog steeds uitgenodigd worden tot de vergadering. Het takenpakket bleef ongewijzigd. Met de gewijzigde wetgeving inzake voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.) eind jaren 1990 werd (in het Nederlands) de benaming 'personeelsconferentie' vervangen door 'personeelscollege'. Dit college was samengesteld uit de directeur, zijn adjuncten, een psycholoog en een maatschappelijk assistent van de Psychosociale Dienst en de hoofdbewaarder of de penitentiair assistent. Wanneer hijzelf of de directeur hierom verzocht, maakte ook de geneesheer-antropoloog deel uit van het college. Men vergaderde minstens éénmaal per maand onder het voorzitterschap van de directeur. Het voornaamste doel van de bijeenkomsten van het personeelscollege bleef het onderzoek van de individuele gevallen en de grondige bespreking van de vraagstukken die daarbij rezen. Indien het advies van het personeelscollege positief was, stelde de gevangenisdirecteur een voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling op. In 2007 werden de samenstelling en voornamelijk de werking van het personeelscollege ingevolge de vernieuwde VI-wetgeving opnieuw gewijzigd. (10) Het college bestaat nu uit ten minste één directeur, één lid van het bewakingspersoneel, één lid van de psychosociale dienst en een secretaris. De bevoegdheden van het college werden drastisch ingeperkt. In essentie vervult het college niet langer de filterfunctie van voorheen, waarbij het als beslissend tussenorgaan optrad in de besluitvoering over de toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten. Het is de directeur die de huidige V.I.-procedure, die ook wordt toegepast voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of op overlevering, opstart en een advies uitbrengt minimum twee maanden voor de veroordeelde aan de tijdsvoorwaarden voldoet. Het personeelscollege komt enkel nog samen indien de veroordeelde dit wenst. Tijdens de vergadering krijgen de leden van het college de kans de veroordeelde te bevragen. Uiteindelijk wordt een consensus gezocht over de te formuleren opmerkingen die in het verslag worden opgenomen. De schriftelijke opmerkingen van het personeelscollege worden dan bij het dossier gevoegd.

In de gevangenis van Oudenaarde bestond van 1936 tot 1939 ook een gestichtsraad, die wekelijks vergaderde. Dit orgaan stond in voor de interne classificatie van de gedetineerden. Officieel bestond de gestichtsraad uit de directeur, de geneesheer-antropoloog, de onderwijzer en de hoofdbewaker. In de praktijk woonden ook het bureelhoofd, de klerk eerste klasse en de bewakers de vergaderingen bij. Bij hun aankomst verbleven alle veroordeelden minstens een week in de cel. Op de eerstvolgende vergadering bestudeerde de gestichtsraad hun antropologisch en moreel dossier. Eerst werden ze bij wijze van proef aan het werk gezet in het atelier van de zakkenplakkers. Bleek hun houding correct, dan besliste de gestichtsraad in welke cel en sectie de gedetineerde terecht kwam, welk werk hij moest uitvoeren en of hij onderwijs mocht volgen. Na het beoordelen en klasseren van de nieuwkomers, ging de gestichtsraad over tot de morele classificatie van de andere veroordeelden, een tiental per keer. Om goed gedrag te stimuleren, werkte de raad een puntensysteem uit waarbij de gedetineerden in drie categorieën werden opgedeeld: de onverschilligen, de tussengroep en de keurgroep. Hoe hoger geklasseerd, hoe meer voordelen men genoot. Maandelijks duidde de gestichtsraad uit de keurgroep 'dienders' (fatiken) aan. De wekelijkse vergaderingen van de gestichtsraad waren bovendien het uitgelezen moment om dienstmededelingen te doen en beroepsopleiding te geven aan de aanwezige bewakers. Vooraleer over te gaan tot de bespreking en klassering van de gedetineerden gaf de directeur of de bureeloverste geregeld een uiteenzetting over de bestuursreglementen, de grondbeginselen van het strafrecht, het gebruik van vuurwapens enz. De theorie werd soms onmiddellijk in de praktijk omgezet. Tijdens of na de vergadering werden dan bijvoorbeeld schiet- of brandoefeningen georganiseerd. Na 1 september 1939 kwam de gestichtsraad niet meer samen. Mogelijk vormde de mobilisatie van de geneesheer-antropoloog de directe aanleiding. Met de afschaffing werd enkele maanden voordien al even gedreigd, omdat bewakers die de gestichtsraad hadden bijgewoond tegen alle regels in vertrouwelijke informatie hadden doorgespeeld aan gedetineerden.

Archief

Het archief van de oude, niet-cellulaire gevangenis is verloren gegaan ingevolge het bombardement en de vernieling van de gevangenis in november 1918.
Een eerste overbrenging van gevangenisarchief van Oudenaarde naar het Rijksarchief vond plaats op 22 juli 1999. Dit archiefblok werd kort erna geïnventariseerd en de inventaris gepubliceerd. (11)
Na een inspectiebezoek op 20 september 2013 werd andermaal besloten om het statische archief dat nog in de gevangenis berustte naar het Rijksarchief over te brengen. Paul Drossens stelde al een overbrengingslijst op van de registers die werden bewaard in de vochtige kelderruimten onder de directeurswoning. (12) Van een overbrenging kwam ondanks herhaaldelijk aandringen lang niets terecht. Pas in 2022 vonden op 30 maart, 29 juli en 7 september drie archiefoverbrengingen plaats, met het oog op de voorbereiding van de tentoonstelling Van kerker tot huis. 100 jaar gevangenis Oudenaarde (oktober-november 2022) en een themanummer van G|oud gewijd aan de geschiedenis van de Oudenaardse gevangenis (september 2022).

Inhoud

Deze inventaris heeft betrekking op dat deel van het archief van de gevangenis van Oudenaarde dat al naar het Rijksarchief is overgebracht. In totaal omvat het archiefblok na verpakking 22,40 strekkende meter. De oudste documenten dateren van 1912, de recentste van 2019. De voornaamste archiefreeksen zijn de notulen van de administratieve commissie (1954-1991), van de gestichtsraad (1936-1939) en van de personeelsconferentie (1919-1971), de registers van dienstbevelen (1922-1965), de dagboeken van in- en uitschrijving en de rollen van het arresthuis, huis van bewaring en strafhuis (1919-1973), de opsluitingsregisters (1973-2001), de opsluitingsfiches (vanaf 1936) en de opsluitingsdossiers (1919-1950).

Selecties en vernietigingen

De 'oude', niet-cellulaire gevangenis is in november 1918 afgebrand. Het gevangenisarchief is integraal verloren gegaan in de brand. Er resteren enkel nog twee registers van de medische dienst die teruggaan tot 1912 (nrs. 244 en 246).
Het archief is in 2022 geselecteerd conform de richtlijnen in de selectielijst. (13) Door slechte bewaaromstandigheden en jarenlange blootstelling aan vocht in de archiefkelder vertoonden een aantal te bewaren stukken zodanige vocht- en schimmelschade dat werd beslist om ze te vernietigen. Het gaat met name om de statistieken van na 1965.

Toekomstige aangroei/aanvullingen

Dit archief is niet afgesloten. Op termijn zullen recentere archiefdocumenten van de gevangenis van Oudenaarde naar het Rijksarchief worden overgebracht.

Ordening

De ordening die werd gehanteerd, is gebaseerd op het archiefschema dat wordt voorgesteld in ROTTHIER I., De gevangenisgids. Archiefgids betreffende de archieven van de Vlaamse
penitentiaire inrichtingen
, Brussel, 2001, p. 82-86 en op de indeling in DROSSENS P., Archiefselectielijst van de buitendiensten van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen, Brussel, 2009.

Strikt gezien bestaat het archief uit twee 'blokken', die respectievelijk in 1999 en in 2022 naar het Rijksarchief zijn overgebracht. Voor de gebruiksvriendelijkheid opteerden we ervoor beide blokken in één inventaris te gieten. Omdat vertrokken werd van een bestaande, al gepubliceerde inventaris is de oorspronkelijke nummering behouden. De nummering van de stukken die in 2022 naar het Rijksarchief Gent zijn overgebracht, start met nummer 251. In augustus werd de inventarisatie afgerond. Het overgebrachte steekkaartsysteem vertoonde echter hiaten. Bij navraag in de gevangenis werden de ontbrekende fichelades alsnog gevonden en in september naar het Rijksarchief overgebracht. Die bestanddelen werden beschreven op hun correcte plaats in het archiefschema. Omdat de al toegekende nummers niet meer zijn gewijzigd, verspringen sommige inventarisnummers en is er niet steeds een doorlopende nummering.

Voorwaarden voor de raadpleging

Documenten ouder dan 100 jaar zijn vrij raadpleegbaar. Privacygevoelige documenten zijn raadpleegbaar mits de toelating van het diensthoofd van Rijksarchief Gent, als gemachtigde van de Algemeen Rijksarchivaris, en de ondertekening van een onderzoeksverklaring

Voorwaarden voor de reproductie

Voor de reproductie van archiefdocumenten gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief.

Toegangen

Het steekkaartsysteem in deze inventaris (nrs. 298-300, 381-393) bestrijkt de periode 1936-2019 en vormt voor dat tijdsbestek de voornaamste toegang op de opsluitingsdossiers. De steekkaarten zijn alfabetisch geordend. Voor de voorgaande jaren kunnen de rollen en dagboeken van in- en uitschrijving als (chronologische) toegang fungeren, mits de datum van opsluiting gekend is.

Aanwijzingen voor het gebruik

Bepaalde documenten zijn in slechte staat en vertonen sporen van waterschade. Dit is aangegeven in de annotatie.
De opsluitingsdossiers zijn geordend op datum van uitschrijving. Die datum vindt men in de opsluitingsfiches, de dagboeken van in- en uitschrijving of de rollen. De opsluitingsdossiers hebben betrekking op gedetineerden die in Oudenaarde zijn vrijgekomen. Indien een gedetineerde tijdens zijn opsluiting naar een andere strafinrichting werd overgebracht, reisde zijn opsluitingsdossier mee. Het dossier berust in het archief van de inrichting waar de gedetineerde het laatst verbleef. Opsluitingsdossiers bevatten alle administratieve stukken die betrekking hebben op de hechtenis en de invrijheidstelling, zoals het bevel tot aanhouding, een uittreksel van het vonnis, fiches van bezoeken en van de briefwisseling, rapportbriefjes, informatiebulletins van de lokale overheid, medische verslagen en stukken betreffende (vervroegde) invrijheidstelling. Uitzonderlijk bevatten ze foto's en egodocumenten, zoals brieven en tekeningen.

Bestaan en bewaarplaats van originelen

Van veroordeelde gedetineerden waarvan de straf meer dan drie maanden bedroeg, hield de gevangenisadministratie sinds het midden van de negentiende eeuw een moreel verslag bij in een register. Ze kon zo genadevoorstellen en, vanaf de wet-Lejeune van 1888, voorstellen tot voorwaardelijke invrijheidstelling motiveren. De registers van morele boekhouding van Oudenaarde zijn bewaard voor de periode 1919-1924 en in deze inventaris beschreven (nrs. 48-49). In 1924 werd dit register vervangen door een dossierstelsel. Het moreel dossier van een gedetineerde werd na zijn vrijlating niet in het archief van de gevangenis bewaard, maar overgemaakt aan het Centraal Antropologisch Laboratorium, dat instond voor de bewaring van de dossiers van alle Belgische strafinrichtingen. De 122.854 morele dossiers van de jaren 1924-1952 berusten in het Algemeen Rijksarchief 2 - depot Cuvelier.

Documenten met een verwante inhoud

De provinciegouverneur had vooral in de 19de eeuw een belangrijke taak inzake het toezicht op de strafinrichtingen in zijn provincie. In het archief van de provincie Oost-Vlaanderen zitten dan ook talloze dossiers, statistieken en brieven over de bouw en het onderhoud van de gevangenissen, de evolutie van de gevangenisbevolking, het levensonderhoud, de tewerkstelling en het transport van de gedetineerden, het financieel beheer van de inrichtingen en diverse personeelsgerelateerde zaken (benoemingen, ontslagen, verloven, verloning, uniform, enz.).

Bibliografie

BAERT J., Inventaris van het archief van de gevangenis te Oudenaarde (1912-1975). Overdracht 1999. Brussel, 1999.
DROSSENS P., Archiefselectielijst van de buitendiensten van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen, Brussel, 2009.
DROSSENS P., De gevangenis van Oudenaarde. Het sluitstuk van Ducpétiaux' cellulaire droom, G|oud, 2022, 2, 24-44.
Jaarverslag 1998 van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen
, Brussel, (1999).
LYBEERT S., De Oudenaardse gevangenis in het ancien régime. De Ammanije, de vergissing en de oplossing, G|oud, 2022, 2, 6-23.
MAES E., Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf. 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, 2009.
ROTTHIER I., De Gevangenisgids. Archiefgids betreffende de archieven van de Vlaamse penitentiaire inrichtingen, Brussel, 2001.
VANDERBEKEN T., DELVAUX A., De gevangenis na 1950, G|oud, 2022, 2, 48-60.

Beschrijvingsbeheer

Het eerste blok (nrs. 1-250) werd in 1999 door John Baert geïnventariseerd. De stukken die in 2022 naar het Rijksarchief zijn overgebracht, werden geordend, beschreven en geëtiketteerd door Paul Drossens. Jurgen Cazaux en Nele De Moor stonden in voor de verpakking.

Gevangenisdirecteurs van Oudenaarde


1829-1830 Geeraerts Egidius
1830-1834 Guyaux N.
1834-1836 Hochsteyn
1837-1840 Dierickx Jacques Bernard
1840-1844 Aerts Jan Leonard
1844-1846 Gils
1846-1848 Louvau August Joseph†
1848-1852 Van Herberghen Edouard†
1853-1858 Deynoodt Emmanuel
1858-1859 Schotte
1859-1861 Tuytschaevers Francis
1861-1881 Van Loo Jan
1881-1886 Van Calster Pieter
1886-1893 Pierre Charles
1893-1894 Van Waerebeke Emiel
1894-1908 Deleus Octaaf
1908-1909 De Ridder Gustavus
1909 Van Iseghem Gustave
1909-1911 Van Even André
1911-1922 Legot†
1922-1923 Wackers, wnd.
1923-1933 Luyckx Edmundus
1936-1943 André
1943-1946 Bouchat†
1946-1947 Van Dormael, wnd.
1947-1950 Grondal, wnd.
1950-1955 Boeykens
1955-1965 Lenssen Jaak
1965-1974 Driessens André
1974-1977 Segers Carolus
1977-1986 Pultau L.
1986-1987 Pandelaers André
1987-1992 Nicole De Clercq
1992-2005 Godelieve Van De Velde
2005-heden Hans Claus

†: overleden in functie

 2511936 feb. 3-1968 jan. 15.1 deel
 2521999 nov. 11-2003 mei 20.1 deel
253Notulen van de bestuurscommissie. 1946 sep. 9-1965 okt. 11.1 deel