Inventaris van het archief van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen, 1830-2008.

Archive

Name: Koninklijk Atheneum van Antwerpen

Period: 1830-2008

Inventoried scope: 70 linear meters

Archive repository: State archives in Antwerp

Heading : Education, Culture and Science

Inventory

Authors: Bart Willems

Year of publication: 2009

Code of the inventory: AV1

...

Archiefvormer

Naam

Koninklijk Atheneum van Antwerpen
Parallelle namen
: Athénée d'Anvers, Athénée Royal d'Anvers

Geschiedenis

Toen de Zuidelijke Nederlanden, op 1 oktober 1795 bij de Franse republiek werden aangehecht, was de breuk met het ancien régime ook op het vlak van het onderwijs totaal. De bestaande onderwijsstructuren werden met één pennentrek afgeschaft en vervangen door nieuwe, 'revolutionaire' initiatieven. Het gevolg was dat vanaf dan vooral de staat zich inliet met de organisatie van het onderwijs en dat de invloed van de katholieke kerk op dit domein verminderde. Het onderwijs werd zowel inhoudelijk als pedagogisch ingrijpend gemoderniseerd. (1)
Voor de geschiedenis van het onderwijs in België zijn de onderwijsplannen van Jean Claude François Daunou van belang omdat zijn onderwijswet van 25 oktober 1795 ook in onze gewesten werd geïmplementeerd. De zogenaamde wet-Daunou voerde écoles primaires in voor het lager onderwijs, écoles centrales voor het middelbaar onderwijs en écoles spéciales voor het hoger onderwijs.
De oprichting van een école centrale te Antwerpen in 1797 verliep zeer moeizaam. De centrale administratie van het departement van de Twee Neten (de provincie Antwerpen) koos uiteindelijk voor het voormalige klooster van de ongeschoeide karmelieten in Antwerpen, de hoofdplaats van het departement. (2) Naast de keuze van het schoolgebouw zorgde ook de selectie van de leraars voor grote problemen. Over de leerlingen van de école centrale is er weinig kwantitatieve noch kwalitatieve informatie beschikbaar. In het jaar VII (1798-1799) telde de onderwijsinstelling 50 à 80 leerlingen, die in de praktijk bijna allemaal ofwel het vak tekenen of wiskunde volgden. De andere vakken wekten geen of nauwelijks belangstelling op.
Onder Napoleon werden vanaf 1799 opnieuw plannen gemaakt voor onderwijshervormingen. Vooral het feit dat de lagere scholen en de écoles centrales nauwelijks op elkaar aansloten, was een punt van kritiek. In de wet van 1 mei 1802 werd de oprichting van 45 lycea door de staat vastgelegd. Zij golden als opvolgers van de te hoog gegrepen écoles centrales. (3) In de 'Belgische' departementen werden lycea in Brussel, Gent, Luik en Brugge opgericht. Onder dit onderwijsniveau werden écoles secondaires communales opgericht, ofwel door de gemeenten, ofwel door particulieren. Ze werden wel door de staat gesubsidieerd en geïnspecteerd. Deze scholen dienden de kloof tussen de lagere scholen en het voortgezet onderwijs te overbruggen.
Antwerpen kreeg geen lyceum en moest zich tevreden stellen met een école secondairecommunale (ook collège communal genoemd). Een keizerlijk decreet van 6 januari 1807 beval de oprichting van de school, die uiteindelijk haar deuren opende op 1 oktober 1807 in het gewezen klooster van de zwartzusters. Tussen de afschaffing van de école centrale in 1802/03 en de oprichting van de école secondairecommunale bleef de Scheldestad gedurende vijf jaar verstoken van openbaar middelbaar onderwijs. (4) De beheerraad was samengesteld uit de onderprefect van het arrondissement Antwerpen, de maire van Antwerpen, de gouvernementscommissaris bij de Rechtbank van Eerste Aanleg, twee leden van de gemeenteraad, de vrederechter en de directeur van de school. Het onderwijzend personeel bestond, naast de directeur, uit een adjunct-directeur en nog drie leerkrachten. Er werden lessen Latijn, Frans, geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde, godsdienst en handel gegeven.
Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-1830) bleef de école secondairecommunale aanvankelijk voortbestaan tot 30 maart 1818. In april 1818 werd het Koninklijk Atheneum van Antwerpen opgericht als opvolger van de école secondairecommunale. Dit was het gevolg van het Koninklijk Besluit van 25 september 1816, dat het hoger en middelbaar onderwijs regelde en dat stipuleerde dat er op het huidige grondgebied van België drie rijksuniversiteiten werden opgericht (nl. in Gent, Luik en Leuven). In de provinciehoofdplaatsen zonder universiteit werden athenea opgericht. Naast een atheneum in Antwerpen kwam er één in Brugge, Brussel, Doornik, Luxemburg, Maastricht en Namen. (5) Elders bleven de collèges communaux bestaan. Zij vielen nog steeds onder de bevoegdheid van de lokale overheden. De athenea werden rijksinstellingen.

Bij Koninklijk Besluit van 19 februari 1817 verscheen een Algemeen Reglement op de Inrigting der Athenea en Kollegien, in de Zuidelijke Provinciën van het Koninkrijk der Nederlanden. (6) Het reglement bepaalde dat in de athenea gedurende zes jaar onderwijs werd gegeven in Latijn, Grieks, geschiedenis, aardrijkskunde, mythologie, wiskunde, Frans en Nederlands. In de rhetorica werden fysica en natuurlijke historie aan het programma toegevoegd. (7) Het minimum aantal leerkrachten voor athenea bedroeg tien. Twee van hen waren belast met het onderwijs in de oude talen. Zij droegen de titel van professor en dienden de graad van doctor in de Letteren en Wijsbegeerte te hebben. De professor van de eerste klas of rhetorica, was tevens het hoofd van de school (de prefect). De twee leerkrachten voor de wetenschappen droegen ook de titel van professor en hadden het diploma van doctor in de Wis- en Natuurkunde behaald. De zes andere leerkrachten waren regenten. Ze dienden minstens over de graad van kandidaat in de Letteren en Wijsbegeerte te beschikken. Vanaf 1 januari 1823 werd het Koninklijk Besluit van 15 september 1819 van kracht dat bepaalde dat het Nederlands in het openbare leven, zo ook in het onderwijs, in de Vlaamse provincies en de arrondissementen Brussel en Leuven voortaan verplicht werd gesteld. (8)
Een lokaal 'bureau van administratie' was belast met het toezicht op het atheneum. De leden van dit plaatselijke bestuurscomité werden door de centrale regeringsinstanties benoemd. Net als bij de école secondairecommunale zetelde de burgemeester van rechtswege in dit 'bureau van administratie'. Het bureau was verantwoordelijk voor het opstellen van de begroting die na de goedkeuring door de Commissaris-Generaal voor het Onderwijs en voor de Kunsten en Wetenschappen aan het stadsbestuur werd overgemaakt. Op het einde van het schooljaar werd een jaarverslag opgesteld over de toestand van het onderwijs op het Koninklijk Atheneum. Dit verslag werd naar het 'bureau van administratie' opgestuurd. (9)
Het eerste Koninklijk Atheneum van Antwerpen vond onderdak in de voormalige prefectuur van het Zeewezen in de Prekersstraat. Voorheen deed het gebouw dienst als klooster van de predikheren. Het klooster was echter door de Fransen in beslag genomen. Dit gebouw werd bij Koninklijk Besluit van 25 november 1817 door de staat aan de stad Antwerpen afgestaan met het oog op de inrichting van het atheneum.
In uitvoering van artikel 37 van het Algemeen Reglement op de Inrigting en het Bestuur der Kostscholen opterigten bij de Athenea en Kollegien werd op 1 december 1826 een Reglement van Orde en Tucht voor het Koninklijk Atheneum te Antwerpen opgesteld. (10) Onder het bewind van prefect Le Helloco (1818-1837) steeg het aantal leerlingen van 160 in 1818 tot 180 in 1828. Nadien liep het leerlingenaantal terug, wellicht onder invloed van de regimewisseling en een cholera-epidemie in 1832. Tot 1833 telde de school nog geen honderd leerlingen. Pas na 1834 kende de school een gestage toename van haar leerlingenpopulatie. (11)
In de Belgische grondwet werd de vrijheid van onderwijs vastgelegd als een duidelijke reactie tegen de monopolistische tendensen van de vorige regimes. De staat mocht nog onderwijs organiseren, maar binnen door de wet vastgelegde normen. In de praktijk betekende dit een verzwakking van het openbaar onderwijs en een versterking van het particulier (katholiek) onderwijs. In 1848 waren er voor het voortgezet onderwijs immers een vijftigtal vrije onderwijsinstellingen, tegenover acht athenea en zestien gemeentelijke colleges onder staatstoezicht. (12) Het Atheneum van Antwerpen bleef na de Belgische omwenteling bestaan, maar de titel 'Koninklijk' verdween in 1831 omdat die verwees naar koning Willem I. Na de omwenteling herwonnen de gemeenten een groot deel van hun zelfstandigheid. Het gevolg hiervan was dat van oktober 1830 tot de organieke wet op de organisatie van het middelbaar onderwijs van 1850, het Atheneum van Antwerpen een gemeentelijke instelling was. Ze stond wel onder toezicht van het rijksbestuur, aangezien die subsidies toekende. (13) Bovendien wist de regering in zekere mate controle op de scholen te behouden door vanaf 1841 interscolaire wedstrijden voor instellingen met een volledige humaniora (zoals de athenea) te organiseren. Van overheidswege waren deze wedstrijden een indirecte controle op het efficiënt gebruik van staatsgelden.
Het eerste doel van de athenea was om leerlingen voor te bereiden op de universiteit. Maar door de creatie van een beroepsafdeling 'handel en nijverheid' in 1835 hoopte het Antwerpse atheneum in te spelen op de verzuchtingen van de burgerij om ook onderwijs aan te bieden dat niet alleen op algemene vorming was afgestemd, maar een meer utilitair karakter had. Vanaf het schooljaar 1840-1841 telde de beroepsafdeling zelfs meer leerlingen dan de humaniora-afdeling. Het aantal leerkrachten kort na de Belgische onafhankelijkheid bedroeg dertien. Zes van hen waren reeds in de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden aan het atheneum verbonden. Jean Smolderen gaf zelfs al sinds de Franse Tijd les aan het Antwerpse atheneum. Het onderscheid tussen professoren en regenten bleef behouden tot 1844. Door het toegenomen aantal leerlingen bleek het gebouw in de Prekersstraat veel te krap. Een verhuis naar het 'Huis de Moelenaere' op de Sint-Jacobsmarkt bood vanaf 2 januari 1840 een tijdelijk soelaas.
Op 1 juni 1850 werd uiteindelijk een wet gestemd die de organisatie van het middelbaar onderwijs voor jongens regelde. Als gevolg van die wet werden tien (14) koninklijke athenea en vijftig rijksmiddelbare scholen (RMS) opgericht. Naast deze staatsinstellingen bestonden er ook gemeentelijke en provinciale onderwijsinstellingen. Deze werden onderverdeeld in: 1. colleges met regeringssubsidies, 2. colleges die uitsluitend van de gemeenten afhankelijk waren en 3. colleges, meestal bisschoppelijke, die door de gemeenten werden 'aangenomen'. Door het instellen van een officiële inspectie, een staatsprogramma en een controle op de organisatie van de scholen en het onderwijs werd de rol van de staat weer groter. Voortaan heette het atheneum van de Scheldestad weer 'Koninklijk Atheneum van Antwerpen'. De wet bepaalde tevens dat het godsdienstonderwijs ook in de officiële instellingen verplicht was. Tegelijk werden de diplomavereisten van de leraars bij wet vastgelegd. Wie les wilde geven aan een atheneum diende de graad van doctor behaald te hebben of geaggregeerde leraar van het middelbaar onderwijs van de hogere graad te zijn. Vanaf 1851 werd de beroepsafdeling vanaf het tweede jaar opgesplitst in een Handels- en Nijverheidsafdeling en een Wetenschappelijke afdeling. Een reactie op de nieuwe wet van 1850 kwam er van de kant van de gemeenten en de clerus. Gemeenten zagen zich beknot in de organisatie van het middelbaar onderwijs. De Kerk hekelde vooral het feit dat het christelijke karakter van de rijksmiddelbare scholen werd aangetast. In de zogenaamde Conventie van Antwerpen werd een oplossing uitgewerkt voor het Atheneum van Antwerpen. (15) De regeling omvatte de volgende punten: 1. alleen een katholiek priester werd uitgenodigd om de godsdienstlessen te geven en 2. het lerarenkorps zou 'homogeen' zijn, wat inhield dat de geestelijke overheid bij benoemingen advies zou geven. Het Antwerpse compromis werd als model genomen voor andere athenea, maar uiteindelijk zou de Conventie van Antwerpen in lang niet alle staatsscholen worden toegepast, zodat het probleem van het middelbaar onderwijs bleef wegen op het politieke leven. (16)
In de periode 1850-1884 steeg het aantal leerlingen gestaag. Telde de school in 1850 250 leerlingen, dan was dit aantal in 1884 reeds opgeklommen tot 596. Een ruimere locatie drong zich dus andermaal op. Ditmaal werd resoluut gekozen voor nieuwbouw. Naar de plannen van de Stadsbouwmeester Pieter Dens, verrees op het Gemeenteplein (nu Franklin Rooseveltplaats) een majestueus nieuw schoolgebouw. Na vier jaar van bouwactiviteit werd op 6 oktober 1884 de nieuwe school officieel ingehuldigd. De school werd dus opgetrokken tijdens de eerste schoolstrijd (1879-1884). In 1881 had de liberale regering een wet op het middelbaar onderwijs gestemd die onder meer de inrichting van negentien athenea, onder andere in Mechelen, omvatte, maar de schoolstrijd woedde vooral na de stemming van de wet op het lager onderwijs in 1879. (17)
Legde Willem I het Nederlands in de onderwijsinstellingen van de Zuidelijke provincies op, dan werd dit na de Belgische onafhankelijkheid teruggeschroefd. Het Frans werd opnieuw de onderwijstaal. Pas in 1883 werden de eerste stappen gezet naar de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs in de Vlaamse provincies. Vanaf 1883 werden enkele vakken in het Nederlands gegeven. Het is dan ook geen toeval dat leerlingen en leerkrachten van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een belangrijke rol hebben gespeeld in de Vlaamse beweging. (18) In 1884 stichtten enkele leerlingen van het Antwerpse atheneum de Vlaamsche Kring, met als doel de zelfstudie in de moedertaal te bevorderen. In een pamflet uit 1885 reageerden ze onder de naam 'De ruitenbrekers' zeer scherp op een toespraak van Guido Gezelle waarin hij van de Vlaamse studenten meer respect voor het Frans eiste en hen 'verwaande ruitenbrekerij' verweet. (19)
In 1891 gaven de leerlingen van het Atheneum van Antwerpen het tijdschrift De Goedendag uit. Het blad reageerde onder meer tegen de taaltoestanden in de school. De prefect, de Waal Louis Lamarche, dreigde hierop met het wegzenden van een aantal leerlingen. Het volgende nummer werd clandestien uitgegeven. Uiteindelijk verscheen het tijdschrift, met vallen en opstaan, ongeveer vijftig jaar lang. Onder meer Paul Van Ostaijen publiceerde hierin jeugdwerk. Daarnaast werd er ook een Mouvement Wallon opgericht, maar die organisatie kwam nooit echt van de grond. Veel leraars van het atheneum stonden vijandig of minstens onverschillig tegenover de Vlaamse bewustwording. De schooldirectie was bijna een eeuw lang Fransgezind. In 1913 werd Eduard Loos als prefect van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen aangesteld. In Goedendag werd hij omschreven als fanatiek anti-Vlaams én katholiek. Hij botste dan ook meermaals met zijn studenten. Een eerste incident greep plaats toen de prefect een nieuwe leerkracht Nederlands in het Frans kwam voorstellen.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bestond er een soort 'godsvrede' tussen de Nederlandstalige en Franstalige leerlingen. Die eindigde op 18 juli 1916, de dag van de proclamatie, toen een oud-leerling in het Frans een geladen toespraak hield tegen het 'activisme'. Onmiddellijk verschenen er nieuwe pamfletten en werden de muren van de school beklad. In 1917 werd prefect Loos tijdelijk vervangen, maar na de wapenstilstand in 1918 keerde hij terug. Meteen staken de spanningen tussen de Nederlandstalige en de Franstalige leerlingen terug de kop op.
In 1927 werd vanuit het Koninklijk Atheneum van Antwerpen het Vlaamsch Antwerps Studenten Verbond opgerichten in 1928 zag de Vlaamsche Bond der Oud-Atheneumstudenten Antwerpen het levenslicht. Tien jaar later, in 1938, werd de Vlaamsche Oud-leerlingenbond van het Atheneum opgericht (onder meer door Paul Lebeau, leraar van het atheneum en Vlaams romancier). Op 20 februari 1939 voerden de leerlingen van het atheneum in de Antwerpse Stadsschouwburg De Leeuw van Vlaanderen op. De opvoering kreeg heel wat weerklank in de pers en werd toen beschouwd als 'de eerste uiting van het huidige Vlaamsch leven van het atheneum'.
Na de Tweede Wereldoorlog was er van de Vlaamse beweging in het Atheneum niet veel meer te bespeuren. Acht leerkrachten kwamen tijdens de oorlog om in Duitse gevangenschap, vijfentwintig leerkrachten werden na de bevrijding van de school verwijderd. Net zoals andere Rijksscholen, vierde het Koninklijk Atheneum van Antwerpen in 1950 het 100-jarige bestaan van het Rijksonderwijs. Vanaf de tweede helft van de jaren 1950 zette zich een structurele daling van het aantal leerlingen in. Had de school in 1955 nog 1.013 leerlingen, dan was het aantal in 1965 gedaald tot 651, in 1975 tot 339. In 1981 waren er nog maar 292 leerlingen. Onder meer de oprichting van nieuwe (Rijks)scholen in de randgemeenten na het Schoolpact van 1958 en de invoering van het Vernieuwd Secundair Onderwijs, waarbij de eerste graad werd overgeheveld naar de RMS van Antwerpen, kunnen deze structurele daling ten dele verklaren. De eerste vrouwelijke leerkracht werd in 1961 aangesteld, waarna de vervrouwelijking zich niet alleen in het lerarenkorps verder doorzette. Als gevolg van de omzendbrieven van 1969 en 1970, waarin coëducatie in de Rijksscholen werd gestimuleerd, liepen vanaf de jaren 1970 steeds meer meisjes school in het Koninklijk Atheneum van Antwerpen. In 2001 kreeg de school voor het eerst een vrouwelijk schoolhoofd. Een tweede vestigingsplaats werd in 1988 in Wilrijk opgericht. Door de veranderende sociologische samenstelling van de stadsbevolking groeide vanaf de tweede helft van de jaren 1980 het aantal leerlingen met een vreemde nationaliteit. Om de taalachterstand van anderstalige nieuwkomers op te vangen, werden vanaf 1992 speciale klassen ingericht. Anno 2008 is het Koninklijk Atheneum van Antwerpen geëvolueerd naar een multiculturele school met leerlingen met meer dan 45 nationaliteiten.

Bevoegdheden en activiteiten

Het Algemeen Reglement op de Inrigting der Athenea en Kollegien, in de Zuidelijke Provinciën van het Koninkrijk der Nederlanden uit 1817 legde de studieduur in de athenea vast op zes jaar. Het is duidelijk dat het leerplan gebaseerd was op de humaniorastudies, maar tegelijk werd de studie van de wetenschap uitgebreid. Artikel twee van het Algemeen Reglement bepaalde dat er in de athenea les werd gegeven in Grieks, Latijn, geschiedenis, aardrijkskunde 'fabelkunde', elementaire wiskunde, Frans, 'Hollands' of 'Vlaams', natuurkunde en 'natuurlijke historie'. Toch is het wachten tot 1850 tot er daadwerkelijk een wetenschappelijke afdeling (de Moderne Humaniora) wordt ingericht. Werden de athenea opgericht met als doel de leerlingen voor te bereiden op universitair onderwijs, dan werd met het oprichten van een beroepsafdeling voor handel en nijverheid in 1835 tegemoet gekomen aan de maatschappelijke verzuchting om ook een meer utilitair onderwijs te organiseren. In 1842 werden Duits en Engels aan het programma van de humaniora toegevoegd.
Op 1 juni 1850 werd de organieke wet voor het middelbaar onderwijs uitgevaardigd waarin de organisatie van de athenea en de rijksmiddelbare scholen werd vastgelegd. (20) Vanaf 1 september 1851 bestonden er aan het Antwerpse atheneum twee studieafdelingen. De humaniora bestond uit zes klassen en een voorbereidend jaar. Het laatste jaar werd de rhetorica genoemd. Het curriculum van de beroepsafdeling telde vijf jaren; er werd tevens een voorbereidend jaar ingericht. Vanaf de 2de 'klasse' werd de beroepsafdeling opgesplitst in een Handels- en Nijverheidsafdeling die in 1860 samengevoegd werden en een Wetenschappelijke afdeling (zie figuur 1).


Figuur 1: Leerprogramma vanaf 1850.

Bron: Eeuwfeest van het Rijksmiddelbaar onderwijs, 1850-1950, p. 13.

Na 1850 werden nog verschillende wijzigen aan het leerprogramma aangebracht. Zo werd in oktober 1869 het Latijn in het voorbereidende jaar afgeschaft en kwam er één gemeenschappelijk voorbereidend jaar voor beide afdelingen van het atheneum. In 1874 werd een zesde klas bij de beroepsafdeling gevoegd. In 1881 werd het voorbereidende jaar de 7e klasse genoemd en werd de splitsing van de Wetenschappelijke en de Handels- en Nijverheidsafdeling na de 4e klasse verplaatst. Vanaf 31 augustus 1887 werd de beroepsafdeling 'Moderne of Nieuwe Humaniora' genoemd en in 1888 werd de Oude Humaniora in twee afdelingen opgesplitst. Van de 5e klasse af werden de afdelingen Grieks-Latijn en Latijn-Wiskunde ingericht. In oktober 1924 werd de voorbereidende of 7e klasse afgeschaft. (21)

Figuur 2: Leerprogramma na 1887.

Bron: Eeuwfeest van het Rijksmiddelbaar onderwijs, 1850-1950, p. 21.

In 1927 werd het programma van de Rijksmiddenschool (RMS) eengemaakt met de eerste cyclus van de Moderne Humaniora. De leerlingen die hun studie aan een RMS hadden beëindigd, konden tot de 3e klasse van de athenea worden toegelaten zonder dat de homologatie van hun getuigschrift van middelbare studies in gevaar kwam.
Na de Tweede Wereldoorlog werd een aantal detailhervormingen in het programma ingevoerd. In 1946 werd de Handelsafdeling gerevaloriseerd en tot een Economische afdeling omgevormd. Voortaan konden leerlingen die de Economische afdeling hadden doorlopen zich rechtstreeks inschrijven in de hogere handelsscholen. De afdeling Latijn-Wetenschappen, die al bestond tussen 1881 en 1887 werd in 1949 opnieuw opgericht. In 1958 werd de Wetenschappelijke afdeling van de Moderne Humaniora opgedeeld in een 'Wetenschappelijke A' met de nadruk op wiskunde en een 'Wetenschappelijke B' met de nadruk op wetenschappen. Tien jaar later, in 1968, werd het aanbod in de traditionele humaniora nog uitgebreid met de richting Menswetenschappen.
Vanaf de jaren 1950 onderging ook het technisch onderwijs een aantal hervormingen. Voorheen kende het technisch onderwijs een grote autonomie, maar na de Tweede Wereldoorlog schoof het steeds dichter op naar het middelbaar onderwijs om uiteindelijk te integreren in één structuur met het Vernieuwd Secundair Onderwijs (VSO). Ook de invoering van de Omnivalentiewet van 8 juni 1964 onder minister Janne betekende een gelijkschakeling van het technisch onderwijs. Zowel leerlingen van de humaniora als leerlingen van het technisch onderwijs konden voortaan naar de universiteit, mits zij slaagden in een maturiteitsproef.
Vanaf het schooljaar 1972-1973 startte ook het Koninklijk Atheneum van Antwerpen met het VSO, ook Secundair Onderwijs van type I genoemd. Hiermee werd een hele reeks hervormingen in één klap doorgevoerd. Een eerste was het onderbrengen van het middelbaar onderwijs en het technisch onderwijs in één structuur. Die structuur bestond uit drie graden van twee jaar. In de eerste graad was de basisvorming grotendeels gemeenschappelijk, ongeacht of men vanaf de tweede graad opteerde voor een studierichting in het ASO, TSO, BSO of KSO. Naast het eerste jaar kon nog een aanpassingsklas worden ingericht ('eerste leerjaar B'). De eerste graad, de observatiegraad, werd in autonome Middenscholen georganiseerd. Hiermee werden de zesde en vijfde klasse uit het programma van het Koninklijk Atheneum gelicht en werden ze als eerste en tweede jaar in de Rijksmiddenschool van Antwerpen ingericht. In het Koninklijk Atheneum van Antwerpen konden lessen gevolgd worden vanaf de oriënteringsgraad (3e en 4e jaar) en de determineringsgraad (5e en 6e jaar, voorheen de poësis en rhetorica). Het uiteindelijke doel van deze hele hervormingsoperatie was het aantal zittenblijvers te minimaliseren door de studiekeuze langer uit te stellen en door het optiesysteem en meer soepele overgangsmogelijkheden door te voeren. (22) In de jaren tachtig van de twintigste eeuw escaleerde het conflict tussen de voorstanders van het VSO enerzijds en de voorstanders van het traditioneel onderwijs anderzijds (type II) in de zogenaamde 'typenstrijd'. Vanaf 1976 werden in het Koninklijk Atheneum van Antwerpen technische afdelingen Handel, Boekhouden-Informatica en Secretariaat ingericht.
Uiteindelijk werd de tegenstelling tussen type I en type II doorbroken door het invoeren van de eenheidsstructuur die op 1 september 1989 van kracht werd in alle secundaire scholen in Vlaanderen. De eenheidsstructuur was duidelijk een compromisoplossing. (23) Van het VSO werd de indeling in drie graden, de (gedeeltelijke) gemeenschappelijk basisvorming in de eerste graad, de optiemogelijkheden, de A- en B-stroom, de indeling in ASO, TSO, KSO en BSO vanaf de tweede graad overgenomen. Een tegemoetkoming aan de voorstanders van het type II was het reduceren van het aandeel van de gemeenschappelijke vorming ten voordele van geprofileerde opties, waardoor het principe van uitstel van studiekeuze werd verlaten.

Organisatie

Gemeenten hadden sedert 1830 alle vrijheid in de organisatie van hun scholen. Pas met de organieke wet op het middelbaar onderwijs van 1 juni 1850 werd voor lange tijd de organisatie van athenea en rijksmiddelbare scholen vastgelegd. Artikel 11 luidde: "La direction des athénées et des écoles moyennes appartient au gouvernement, qui en nomme tout le personnel. Il y exerce la surveillance par l'intermédiaire des inspecteurs et d'un bureau local d'administration." (24) Dit bestuurscollege was samengesteld uit de burgemeester of de bevoegde schepen die voorzitter was van rechtswege en vier tot zes leden die op voordracht van het gemeentebestuur door de regering werden aangesteld. Het bestuurscollege werd om de drie jaar verkozen. Het had als opdracht toezicht te houden op de gehanteerde handboeken, advies te geven over de benoeming van het personeel, het opmaken van de begroting en de rekeningen en over het opstellen en doen naleven van het intern reglement. De budgetten, rekeningen en reglementen werden pas door de regering goedgekeurd na advies van de gemeenteraad en de bestendige deputatie (artikel 13).
Het Koninklijk Besluit tot regeling van de bevoegdheden en de werking van de schoolraden der athenea en middelbare scholen van 1 juli 1852 schafte het bestuurscollege af als administratief orgaan van de openbare middelbare scholen en verving het door schoolraden. (25) De schoolraad van het atheneum bestond uit negen leden. Drie leden waren lid van de gemeenteraad en werden benoemd door de minister van Openbaar Onderwijs op voordracht van de gemeenteraad. Drie leden werden gekozen door de minister van Openbaar Onderwijs, onder de ouders van leerlingen of onder oud-leerlingen van de school en drie leden werden eveneens gekozen door de minister van Openbaar Onderwijs onder de inwoners van de agglomeratie die belang stelden in de ontwikkeling van het openbaar onderwijs. Het schoolhoofd fungeerde als de secretaris en had een raadgevende stem. De gouverneur van de provincie zat de schoolraad ex officio voor. De waarnemend voorzitter werd verkozen door de leden van de schoolraad. De schoolraad werd om de vier jaar verkozen en de uittredende leden mochten opnieuw benoemd worden. Elk jaar diende de schoolraad een schriftelijk verslag over zijn werkzaamheden over te maken aan de minister van Openbaar Onderwijs. De schoolraad had de bevoegdheid "suggesties voor te leggen aan de minister van Openbaar Onderwijs, waardoor de bloei en de uitbreiding der school kunnen worden bevorderd" (artikel 2).
De Schoolpactwet van 29 mei 1959 vormde de basis voor de organisatie van het onderwijs dat door de overheid werd gefinancierd of gesubsidieerd. De periode van een nationaal Schoolpact werd in 1988 afgesloten toen het onderwijs overgeheveld werd van het nationale naar het regionale niveau. Tot 1988 was het ministerie van Onderwijs de inrichtende macht van het Rijksonderwijs en nam dienaangaande ook de meeste beslissingen. Het onderstaand schema geeft een overzicht van de ministeries die bevoegd waren voor onderwijs vanaf 1830. (26)
Overzicht van de ministeries bevoegd voor het openbaar onderwijs vanaf 1830
830-1878; Ministerie van Binnenlandse Zaken
1878-1884; Ministerie van Openbaar Onderwijs
1884-1907; Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs
1907-1932; Ministerie van Wetenschappen en Kunsten
1932-1961; Ministerie van Openbaar Onderwijs
1961-1969; Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur
1969-1983; Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur
1983-1989; Ministerie van Onderwijs
1989-; Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement Onderwijs
Sinds 1967 waren er twee nationale ministers van Onderwijs, één voor het Vlaamse en één voor het Franstalige landsgedeelte. De beheersfunctie van de inrichtende macht werd/wordt in grote mate uitgeoefend door het schoolhoofd (de prefect/directeur).
De grondwetswijziging van 1988 schonk de Vlaamse en Franse gemeenschappen autonomie op onderwijsvlak. Het 'Bijzonder decreet betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs' van 19 december 1988 (27) trad op 1 september 1989 in voege, waardoor in Vlaanderen aan het Rijksonderwijs autonomie werd gegeven. Het Vlaamse Rijksonderwijs werd omgevormd tot het Gemeenschapsonderwijs en werd volgens het bijzonder decreet geleid door de Autonome Raad van het Gemeenschapsonderwijs (ARGO). Het decreet verleende ook aan de scholen zelf een grotere autonomie en verantwoordelijkheid. Voor het Gemeenschapsonderwijs fungeerden de Centrale Raad en de lokale schoolbesturen (LORGO's) van de ARGO als inrichtende macht. De Centrale Raad van het Gemeenschapsonderwijs beheerde de financiële middelen, bepaalde het pedagogisch project en de leerplannen, beheerde het schoolgebouwenfonds en hield zich bezig met de benoemingen van het personeel in dit onderwijsnet.
De lokale schoolraden kregen vanaf 1 april 1991 beslissingsbevoegdheid over materies van lokaal belang, zoals het onderwijs- en personeelsbeleid, het materieel en het financieel beheer. De lokale schoolraad bestond uit het schoolhoofd, vertegenwoordigers van de ouders, de lokale sociale, economische en culturele verenigingen en het onderwijzend personeel. Per school of groep van scholen die om geografische, pedagogische of infrastructurele redenen samenhoorden, kon in het Gemeenschapsonderwijs één lokale schoolraad worden opgericht. Deze LORGO's waren samengesteld uit vier of vijf verkozen vertegenwoordigers van de ouders. Deze vertegenwoordigers coöpteerden op hun beurt vier of vijf vertegenwoordigers uit de lokale sociale, economische en culturele milieus. Deze beide fracties coöpteerden op hun beurt drie of vier vertegenwoordigers van de leerkrachten uit het pedagogisch college. Eén schoolhoofd nam deel aan de stemmingen, bereidde de vergaderingen voor en voerde de beslissingen uit. Ook de leerlingen van de derde graad van het secundair onderwijs konden voor bepaalde aangelegenheden betrokken worden bij de werking van de lokale schoolraad. Zij hadden evenwel geen recht op een permanente vertegenwoordiging. De voorzitter en de ondervoorzitter van de raad werden verkozen uit de raadsleden die geen functie in de school hadden. De lokale schoolraden hadden beslissingsbevoegdheid over alles wat op lokaal vlak kon geregeld worden, zoals het materiële en financiële beheer, het onderwijskundige vlak en het personeelsbeleid (enkel de aanstelling van tijdelijke leerkrachten).
Het 'Bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs' (28), bepaalde dat de LORGO's hun bevoegdheid bleven uitoefenen tot 1 april 2001. Vanaf dan werden er nieuwe schoolraden ingesteld. Deze raden functioneren als advies- en overlegorganen. Tegenover de directeur hebben zij adviesbevoegdheid inzake de algemene organisatie van de school, het schoolwerkplan, de werving van leerlingen, de programmatie van het studieaanbod, de infrastructuur van de school en de organisatie van het leerlingenvervoer. Daarnaast kunnen zij advies verstrekken inzake de criteria voor de aanwending van het lestijdenpakket, de organisatie van de niet-lesgebonden opdrachten, de veiligheid, en het schoolreglement. Tevens hebben zij informatierecht over de beslissingen die het schoolleven beïnvloeden. Deze schoolraden zijn samengesteld uit drie door de ouders verkozen leden, drie door en uit de personeelsleden verkozen leden en twee door deze beide groepen gecoöpteerde leden uit de lokale sociale, economische en culturele milieus. De directeur woont de vergaderingen bij met raadgevende stem. Het nieuwe decreet verruimde de bevoegdheden van de verkozen bestuursorganen op lokaal vlak. Vooral met het oog op het stimuleren van een participatiecultuur werd medezeggenschap van personeelsleden, leerlingen, ouders en maatschappelijke actoren bij de totstandkoming van het schoolbeleid door de wetgever ingebouwd en dit als garantie voor een democratischer schoolbeleid.
Vanaf 1 januari 2000 is medebeheer door ouders en personeel ook mogelijk via de raad van bestuur en/of de algemene vergadering van de scholengroep. Een scholengroep heeft de bevoegdheid van inrichtende macht voor scholen en internaten die ertoe behoren. De algemene vergadering van de scholengroepen bestaat uit twee afgevaardigden per schoolraad van de scholengroep. Per schoolraad wordt één afgevaardigde verkozen door en uit de vertegenwoordigers van de ouders en de gecoöpteerde leden van de schoolraad en één afgevaardigde door en uit de vertegenwoordigers van het personeel. De algemene vergadering bekrachtigt de begroting, de rekeningen en de aanstelling van de algemeen directeur van de scholengroepen. De raad van bestuur van een scholengroep bestaat uit zes leden, verkozen door de leden van de schoolraden, drie leden gecoöpteerd door de rechtstreeks verkozen leden op voorstel van het college van directeurs (m.a.w. alle directeurs van de scholen en het Centrum voor Leerlingenbegeleiding van de scholengroep) en de algemeen directeur van de scholengroep. Deze laatste heeft evenwel geen stemrecht. Deze raad van bestuur heeft alle rechten om het algemeen, het pedagogisch, het materieel, het financieel en het personeelsbeleid voor de scholengroep te voeren als inrichtende macht en beschikt daarenboven over alle bevoegdheden die niet aan andere bestuursorganen zijn toevertrouwd.
In het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap fungeren 28 scholengroepen en de Raad van het GO! als inrichtende machten. Het Koninklijk Atheneum van Antwerpen behoort tot Scholengroep nr. 1 'ANTIGON'. ANTIGON staat voor 'Antwerpse Instellingen van het Gemeenschaponderwijs'. Alle scholen van het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap in de stad Antwerpen en haar districten, alsook de internaten en Centra voor Leerlingenbegeleiding die eraan verbonden zijn, maken er deel van uit. (29)

Archief

Geschiedenis

Sinds de organieke wet op het middelbaar onderwijs van 1850 beheerde het Koninklijk Atheneum als rijksinstelling zijn eigen archief. Het statische archief werd in ongeordende staat op verschillende locaties in de school bewaard (zolder en kelders). Dit archief was op geen enkele wijze ontsloten. Het Koninklijk Atheneum van Antwerpen werd daarenboven in de loop van de geschiedenis twee maal door een brand geteisterd, waardoor heel wat archieven verloren zijn gegaan. De grote hiaten die het archiefbestand vertoont, zijn hier voor een groot deel aan te wijten. Een eerste brand vond plaats op 10 juli 1968. Vermoedelijk waren werkzaamheden op de zolder van de aanpalende Rijksmiddelbare School hiervan de oorzaak. Vooral de zolderverdieping werd zwaar beschadigd door het vuur. De onderliggende verdiepingen leden voornamelijk waterschade. In de nacht van 14 op 15 januari 2003 werd het voorgebouw door een brand vernield. Daarnaast zijn wellicht verschillende archiefstukken na verhuisoperaties, directiewissels en/of onoordeelkundige selecties verloren gegaan.

Verwerving

Naar aanleiding van het 200-jarig jubileum van de school werd het Rijksarchief Antwerpen gecontacteerd door dhr. Wouter Van Loo, leerkracht plastische opvoeding en verantwoordelijke van de tentoonstelling over 200 jaar Koninklijk Atheneum Antwerpen, met de vraag of een eventuele archiefoverdracht kon worden voorbereid. Na een eerste inspectie op 3 juli 2007 werd op voorstel van Michel Oosterbosch, afdelinghoofd van het Rijksarchief Antwerpen, door de directie van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen beslist om, althans het statische archief, na reiniging, in bewaring te geven aan het Rijksarchief Antwerpen om zo de optimale bewaring te garanderen. De overdracht werd vanaf september 2008 vanuit het Rijksarchief Antwerpen begeleid door Bart Willems, die ook instond voor de uiteindelijke inventarisering.

Inhoud

Dit bestand bevat archieven vanaf 1830 tot 2008. Stukken betreffende de vroegste geschiedenis van de school (1807 tot ca. 1850) zijn echter eerder zeldzaam. Archief van en over het Koninklijk Atheneum van Antwerpen uit de eerste helft van de negentiende eeuw is te vinden in het Stadsarchief van Antwerpen (Modern Archief, nrs. 206 en 211). De belangrijkste reeksen betreffen briefwisseling, uitslagen van leerlingen, palmaressen, afwezigheidsregisters, jaarverslagen en jaarboeken (vanaf 1989). Naast stukken die voortvloeien uit de schooladministratie zijn er heel wat archieven die betrekking hebben op onderwijszaken (leerprogramma's, registers met geziene leerstof, vragen van proefwerken, lijsten van gebruikte schoolboeken, enzovoort). Ook over na- en buitenschoolse activiteiten werden verschillende interessante archieven bewaard (leerlingentijdschriften, foto's, archieven van oud-leerlingenbonden, stukken betreffende herdenkingsplechtigheden, enzovoort).

Taal en schrift van de documenten
De negentiende-eeuwse en begin-twintigste-eeuwse stukken werden doorgaans in het Frans opgesteld, vanaf het midden van de twintigste eeuw in het Nederlands.

Selecties en vernietigingen

Bij de overdracht van het archief van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen werden voornamelijk stukken van het economaat vernietigd (facturen, aankoopbons, keukenbladen, refterbonnetjes, enzovoort). Deze stukken hadden geen informatieve en/of historische waarde. Van de dubbels van palmaressen en jaarboeken, waarvan er tientallen exemplaren werden bewaard, werd in de meeste gevallen slechts één exemplaar behouden voor het archief. De archiefruimten werden ook als bergruimte gebruikt door iedereen die geen uitweg vond voor zijn/haar (les)materiaal. Dubbels van kranten, tijdschriften, periodieken, niet meer gebruikte (hand)boeken, enzovoort werden niet in het archief opgenomen. Het archief is lange tijd verwaarloosd geweest, waardoor er in het verleden archief is vernietigd geworden. Door de brand in 2003 zijn ook verscheidene stukken, waaronder leerlingendossiers, verloren gegaan.

Toekomstige aangroei/aanvullingen

Het geïnventariseerde bestand is niet afgesloten. Een aangroei kan in de toekomst verwacht worden.

Ordening

Het archief van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen werd in ongeordende staat aangetroffen. Een ordeningsplan, een beheerssysteem of een toegang van dit statisch archief werd niet teruggevonden. Het archief werd op verschillende locaties in de kelder van het Koninklijk Atheneum bewaard. Op de zolder lag voornamelijk archief van het economaat.
De oudste stukken werden chronologisch genummerd. Voor het herstellen van de series was het echter nodig deze nummering te doorbreken omdat de stukken niet per serie waren geordend. Van sommige oude stukken was het etiket met het nummer door slijtage verdwenen. Aan stukken van latere datum, maar die duidelijk op eerder genummerde stukken volgen, werden dan weer geen nieuwe nummers toegekend. Een toegang met verwijzing naar deze genummerde stukken werd niet teruggevonden.
Vanaf begin jaren zeventig van de twintigste eeuw werden de stukken volgens een rubriekenstelsel geordend. Op klasseurs en de rekken werden codes aangebracht. De inkomende en uitgaande stukken werden in indicateurs (die slechts onvolledig bewaard zijn gebleven) ingeschreven en refereren aan het klassement dat op die codes gebaseerd was. Hieronder geven we de legende van de gehanteerde codes.

Klasseercode van het archief van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen (jaren 1970)


AV; Audiovisuele middelen
AB; Associatief Beheer (Leerlingenraad, oudercomité, Vrikona)

AD; Adressen (inspectie, inrichtingen, hoofdbestuur)
BA; Bijschoolse activiteiten
EO; Eervolle onderscheidingen
G; Gebouwen
HOM; Homologatie - Maturiteitsexamen
JD; Juridische Dienst - Arbeidsongevallen
GD Administratieve Gezondheidsdienst Medisch Schooltoezicht
SD Sociale Dienst
Lln; Briefwisseling met ouders van leerlingen en oud-leerlingen
LP; Leerplichtige leerlingen
LO Lager en anders gericht onderwijs
M; Mededelingen (leraars, leerlingen, ouders)
MO; Materiële organisatie - begroting
MVD; Meester-, technisch en dienstpersoneel (economaat)
PF; Vereniging van prefecten
PL; Personeel
PLA; Plaatsaanbiedingen voor leerlingen
PL1; Personeel individueel dossier
PLT; Personeelstijd
PMSC; PMS-centrum
PO; Pedagogische organisatie
Algemene structuur
Schoolstructuur - evaluatie
Schoolstructuur - begin schooljaar, instructie, lesrooster
Leerplannen algemeen
Leerplannen
Inspectie en Regionaal Pedagogisch Bureau
Verlof - registers - lln.-statistiek - scholengemeenschap - Pedagogisch centrum
Briefwisseling varia
PR; Propaganda
PS; Pedagogische stages
PU; Prijsuitdeling
SB; Schoolboeken
SR; Schoolraad en personeelsraad
STL; Studietoelagen
STR1; Leerplannen
STR2; Studiedagen
STR3; Alles over VSO
STU; Studiedagen of congressen
TV; Schoolradio en schooltelevisie
VAC; Naschoolse activiteiten (Vacarsa, Volba)
VG; Gebruik lokalen voor doeleinden vreemd aan het onderwijs
VH; Veiligheid en hygiëne
VM; Vademecum
VR; Varia - algemeenheden
VSO1; Vernieuwd Secundair Onderwijs: officiële gegevens
VSO2; Vernieuwd Secundair Onderwijs: Documentatie
W; Wedden

De stukken van latere datum werden evenwel niet volgens dit plan geordend en ook de oudste stukken pasten niet in dit schema. Het voldeed ook niet aan de moderne archivistische principes. Vandaar dat een nieuw archiefschema werd opgesteld. Het bestaat uit tien grote delen die een afspiegeling zijn van de taken en functies van de school:

Archiefschema
I. Algemeen beheer en organisatie van de school
A. Jaarverslagen en jaarboeken
B. Algemene briefwisseling
C. Schoolreglementen
D. Vergaderstukken
E. Propaganda
F. Medisch schooltoezicht
II. Financieel beheer
A. Algemeen
B. Boekhoudkundige stukken
C. Financieel beheer van het schoolrestaurant
D. Verzekeringen
III. Gebouwen en materieel beheer
A. Patrimonium
B. Onderhoud van het gebouw
C. Verhuur van lokalen
IV. Personeelsadministratie
A. Algemeen
B. Aanwervingen, bevorderingen en vervangingen
C. Registratie van afwezige leerkrachten
D. Informatie voor personeelsleden
E. Foto's van het personeel
V. Leerlingenadministratie
A. Algemeen
B. In- en uitschrijving van leerlingen
C. Controle van de afwezigheden
D. Handhaving van de discipline
E. Klasfoto's
VI. Onderwijs, didactische begeleiding en leermiddelen
A. Leerprogramma's en leerplannen
B. Leerstof en vragen van proefwerken
C. Evaluatie van de lessen
D. Praktische organisatie van het onderwijs
E. Didactische hulpmiddelen
F. Foto's van lesmomenten
VII. Evaluatie van leerlingen
A. Uitslagen en palmaressen
B. Deliberatie, homologatie van getuigschriften en uitreiking van diploma's
VIII. Na- en Buitenschoolse activiteiten
A. Algemeen
B. Verenigingsleven
C. Culturele, maatschappelijke en sportactiviteiten
D. Foto's van na-en buitenschoolse activiteiten
IX. Herdenkingen, plechtigheden en jubilea
X. Documentatie

Voorwaarden voor de raadpleging

Het archief ouder dan 100 jaar is vrij raadpleegbaar. Voor het archief jonger dan 100 jaar is de toestemming van de archiefvormer, met name de directeur van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen, vereist. Voor de personeelsdossiers geldt de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Enkele stukken worden in het kader van een tijdelijke tentoonstelling naar aanleiding van 200 jaar Koninklijk Atheneum Antwerpen nog op de school zelf bewaard. De directeur bepaalt zelf hoe lang die stukken nog in school worden tentoongesteld. Daarna worden ook deze stukken naar het Rijksarchief Antwerpen overgebracht.

Voorwaarden voor de reproductie

Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief. (cfr. Belgisch Staatsblad, 05/06/2009, p. 40133-40138). Sommige stukken mogen wegens hun slechte materiële staat niet worden gereproduceerd.

Documenten met een verwante inhoud

Stukken van de voorlopers van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen uit de Franse en Hollandse Tijd zijn te vinden in het archief van het departement van de Twee Neten en van de provincie Antwerpen. Deze bestanden worden eveneens in het Rijksarchief van Antwerpen bewaard. In het bestand 'Verzameling Onderwijs, 1915-1970' wordt archief bewaard van particulieren, waaronder dat van Rudolf De Cavel (Koninklijk Atheneum Antwerpen, 1933-1941). In het bestand 'Familiearchief' zijn stukken te vinden van Pol De Mont, leraar aan het Koninklijk Atheneum van Antwerpen. Zie over deze archieven: HOUTMAN E., Overzicht van de archieven en verzamelingen van het Rijksarchief te Antwerpen (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, Archievenoverzichten, 6), Brussel, 2006, p. 323-342, 1467, 1515. Archief over het Koninklijk Atheneum van Antwerpen uit de eerste helft van de negentiende eeuw is ook te vinden in het Stadsarchief van Antwerpen (Modern Archief, nrs. 206, 211). Daarnaast worden er ook stukken bewaard van de Vlaamse Bond der Leerlingen van het Antwerpsch Atheneum (o.a. een verslagboek, 1903-1916) en voor de periode 1928-1949 stukken van de Federatie der Oud-Leerlingen van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen. Plannen van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen zijn te vinden in de bestanden Stedebouw-Werken-Milieu (aanbestedingen) en in het Planarchief van de Dienst Gebouwen van het Departement Werken. Ook in het AMVC-Letterenhuis zijn archieven van/over oud-leerlingenbonden van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen te vinden.

Literatuur

BAECKEN S., De maagd van Antwerpen. 200 jaar Koninklijk Atheneum van Antwerpen, Antwerpen, 2007.
DE CLERCK K., Chronologisch overzicht van de Belgische onderwijsgeschiedenis (1830-1990), Gent, 1991.
DE SMEDT O., De 'Vlaamsche Bond' en zijn voorgangers: een bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse studentenkringen aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen (1883-1914), Antwerpen, 1954.
Eeuwfeest van het Rijksmiddelbaar onderwijs (1850-1950)
, Brussel, 1950.
Het Koninklijk Atheneum te Antwerpen 175 jaar. De geschiedenis van een school en haar rol in de Vlaamse Beweging
, Antwerpen, 1982.
HOLVOET G.L., Het Koninklijk Atheneum en de Vlaamse beweging, in Het Koninklijk Atheneum te Antwerpen 175 jaar. De geschiedenis van een school en haar rol in de Vlaamse Beweging, Antwerpen, 1982, p. 113-321.
JANSSENS G. en STEYAERT K., Het onderwijs van het Nederlands in de Waalse provincies en Luxemburg onder Willem I (1814-1830). Niets meer dan een boon in een brouwketel?, Brussel, 2008.
MORTELMANS J., De wetgeving op het onderwijs in België. Periode 1830-1907, Brussel, 1953.
THEUNS W., De organieke wet op het middelbaar onderwijs (1 juni 1850) en de Conventie van Antwerpen (Interuniversitair Centrum voor hedendaagse Geschiedenis. Bijdragen, 7), Leuven/Parijs, 1959.
TYSSENS J., Strijdpunt of pasmunt? Levensbeschouwelijk links en de schoolkwestie, 1918-1940, Brussel, 1993.
TYSSENS J., De schoolkwestie in de jaren vijftig: van conflict naar pacificatie, Brussel, 1997.
Van Broodjeskapel tot Stad der Scholen. 175 jaar Stedelijk Onderwijs Antwerpen
, Antwerpen, 1994.
VERBOVEN G., Historische schets van het Koninklijk Atheneum voor jongens te Antwerpen, Antwerpen, 1949.
WILLEMS B., Cultuur, wetenschap en onderwijs in de Départements réunis (1794-1814). Repertorium en archiefgids (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, Gidsen, 72), Brussel, 2009.
WITTE E., DE GROOF J. en TYSSENS J. (eds), Het schoolpact van 1958. Ontstaan, grondlijnen en toepassing van een Belgisch compromis, Brussel/Leuven, 1999.

Beschrijvingsbeheer

De ordening gebeurde op basis van COPPENS H., Richtlijnen voor de inhoud en de vormgeving van een archiefinventaris, Brussel, juni 2008. De overdracht van het archiefbestand werd uitgevoerd door Wouter Van Loo (Koninklijk Atheneum van Antwerpen) onder leiding van Bart Willems (Rijksarchief Antwerpen). Na de bewaargeving werd het voorbereidend onderzoek, de analyse van de archiefbestanddelen en de definitieve ordening, beschrijving en afwerking in het najaar van 2008 en voorjaar 2009 door Bart Willems uitgevoerd.

Schoolhoofden van het Koninklijk Atheneum van Antwerpen en zijn voorlopers (1807-2009)


Ecole secondaire communale (Collège communal), 1807-1818

-Jacobus, Petrus, Josephus Lauwers (1807-1809)
-Louis De Lattre (1809-1812)
-Jean Maes (1812-1818)

Koninklijk Atheneum, 1818-1831

-Louis Jean François Le Helloco (1818-1831)

Atheneum, 1831-1850

-Louis Jean François Le Helloco (1831-1837)
-Auguste Gobert (1838-1850)

Koninklijk Atheneum, 1851-2009

-Jean Coune (1851-1871)
-Jean Frans Bosschaerts (1872-1881)
-Frédéric Malchair (1882-1888)
-Louis Lamarche (1889-1901)
-Frans du Mont (1902-1907)
-Camiel Libbrecht (1908-1912)
-Eduard Loos (1913-1926) (op 1/1/1918 vervangen door Maes tot 11/1918)
-Louis Aen den Boom (1927-1932)
-Edler Hansen (1933-1937)
-Adhemar de Smet (1938-1949)
-Sylvain Cardon (1950-1971)
-Herman Schoeters (1972-1983)
-Xaveer Janssens (1983-1984)
-Josef Wellens (1985-1990); a.i. Walter Dirckx (1987-1990)
-Thomas Coppens (1991-2000)
-Dirk Brans (2000-2001)
-Karin Heremans (2001-)

 11935-1936.1 omslag
 21937-1938.1 omslag
 31938-1939.1 omslag
 41940-1941.1 omslag
 51942-1943.1 omslag
 61945-1946.1 omslag
 71946-1947.1 omslag
 81947-1948.1 omslag
 91948-1949.1 omslag
 101949-1950.1 omslag
 111950-1951.1 omslag
 121951-1952.1 omslag
 131952-1953.1 omslag
 141953-1954.1 omslag
 151954-1955.1 omslag
 161955-1956.1 omslag
 171956-1957.1 omslag
 181957-1958.1 omslag
 191958-1959.1 omslag
 201959-1960.1 omslag
 211960-1961.1 omslag
 221961-1962.1 omslag
 231962-1963.1 omslag
 241963-1964.1 omslag
 251964-1965.1 omslag
 261965-1966.1 omslag
 271966-1967.1 omslag
 281967-1968.1 omslag
 291968-1969.1 omslag
 301969-1970.1 omslag
 311970-1971.1 omslag
 321989-1990.1 deel
 331991-1992.1 deel
 341992-1993.1 deel
 351993-1994.1 deel
 361995-1996.1 deel
 371996-1997.1 deel
 381997-1998.1 deel
 391998-1999.1 deel
 401999-2000.1 deel
 412000-2001.1 deel
 422001-2002.1 deel
 432004-2005.1 deel
 442006-2007.1 deel
 452007-2008.1 deel