Name: FOD Financiën. Koninklijke Munt van België
Period: 1814 - 2017
Inventoried scope: 130 linear meters
Archive repository: National Archives of Belgium
Heading : Finance
Authors: G. Leloup — V. Gheysens
Year of publication: 2019
Code of the inventory: I 667
Koninklijke Munt van België - Monnaie royale de Belgique (1969-heden) (1)
Acroniem: KMB - MRB.
Vroegere namen:
Muntcommissie - Commission de la Monnaie (1831-1848)
Muntadministratie - Commissariat des Monnaies (1849-1969)
Andere naam:
Rijksmunt
Tot de invoering van de euro als Europese eenheidsmunt gold in de 19de en de 20ste eeuw de stelregel dat een land over een eigen nationale munt beschikt. (2) Ook het pas onafhankelijk geworden België zal met de Muntwet van 5 juni 1832 (3) de gulden als betaalmiddel afschaffen en naar het voorbeeld van de Franse frank de Belgische frank invoeren. Het eerdere, onder Willem I met de Muntwet van 28 september 1816 (4) ingevoerde muntstelsel ruimt dus baan voor een nieuw, Belgisch stelsel.
Ook de eigenlijke organisatie van de muntslag wordt op een nieuwe leest geschoeid. De wet van 19 mei 1819 (5) had één muntadministratie voor het gehele Nederlandse koninkrijk ingesteld en een Munthuis in Brussel opgericht. De Belgische wetgever baseert zich echter op een ouder Frans decreet van 22 vendémiaire van het jaar IV (6) om het koninklijk besluit van 29 december 1831 uit te vaardigen. (7) Conform dat besluit wordt de muntslag niet meer zoals in de Franse en de Hollandse periode toevertrouwd aan een muntadministratie, maar met het oog op "de wenschelycke spaerzaemheyd" uitbesteed aan een privéondernemer, de muntdirecteur (directeur de la fabrication), onder toezicht en controle van een muntcommissie.
Het daaropvolgende decennium zal het koninklijk besluit van 18 december 1841 het Munthof aanduiden als de centrale bewaarplaats van de stempels van gedenkpenningen en zegels van de staat. (8) Ook provincies en gemeenten wordt aangeraden om hun collecties over te maken aan het Munthof. (9) De ordening en beschrijving wordt in 1851 toevertrouwd aan een daartoe bij ministerieel besluit ingestelde commissie. (10) De collectie wordt opgedeeld in twee onderdelen - met het jaartal 1794 als cesuur - en groeit steeds verder aan dankzij schenkingen van particulieren en de staat. (11)
De wens tot administratieve vereenvoudiging en besparingen (12) verklaren waarom de wet van 28 december 1848 (13) de muntcommissie met ingang van 1 januari 1849 afschaft en haar taak toevertrouwt aan een muntmeester (commissaire des monnaies) (14) en een muntadministratie (commissariat des monnaies) (15). Het daarop uitgevaardigde koninklijk besluit van 30 december 1848 bevat bijkomende bepalingen omtrent de organisatie van de muntslag. (16) Een andere belangrijke ontwikkeling is de toetreding van België tot de Latijnse Muntunie, die was gebaseerd op de internationale overeenkomsten van 23 december 1865 (met de dubbele standaard) en van 12 december 1885 (met de facto de gouden standaard). De impact op de organisatie en het takenpakket van de Munt is al bij al beperkt. De wetten van 21 juli 1866 (17) en 30 december 1885 (18) vermelden wel voor de eerste maal expliciet dat de Muntmeester ook verantwoordelijk is voor alle vraagstukken omtrent valse munten. Bovendien worden met het koninklijk besluit van 3 mei 1886 maatregelen tegen valsmunterij uitgevaardigd: bij twijfel worden de muntstukken voor verdere analyse overgemaakt aan de Muntmeester. (19) De daaropvolgende wet van 17 mei 1886 stelt dan weer een Muntfonds (fonds spécial de prévision monétaire) in, dat bij het eventueel uiteenvallen van de Latijnse Muntunie de verliezen moet opvangen. Elk aangesloten land is immers vanaf 1885 (20) verplicht om bij de ontbinding van de Muntunie de in eigen land geslagen muntstukken van 5 frank terug te nemen en in Brussel zijn bijzonder grote aantallen dergelijke muntstukken geslagen. (21) Het fonds wordt beheerd door de Deposito- en Consignatiekas en gespijsd door de winst uit de ommunting van oude muntstukken. (22) De wet van 19 mei 1898 zal zowel de inkomsten als de mogelijke uitgaven van het fonds optrekken. (23) Tot slot wordt met het koninklijk besluit van 9 april 1891 een permanente commissie voor de studie van monetaire vraagstukken ingesteld, (24) waarvan het secretariaat wordt toevertrouwd aan de muntmeester. Deze commissie krijgt de taak om monetaire kwesties op te volgen, contacten met gelijkaardige buitenlandse instanties te onderhouden en, tot slot, de Belgische regering te informeren en adviseren.
Na de Eerste Wereldoorlog gaat de 19de-eeuwe organisatie van de muntslag op de schop. In 1927 wordt de Latijnse Muntunie officieel ontbonden. Met de wet van 29 juni 1930 (25) wordt het particulier directeur-ondernemerschap afgeschaft en wordt de muntslag een volledige staatsactiviteit. De muntmeester en diens medewerkers worden dus vanaf 1930 verantwoordelijk voor de muntwerkplaatsen en de graveerdienst, maar een verdere aanpassing van het wettelijk-reglementair kader volgt pas met het koninklijk besluit van 12 december 1955. (26) Een andere belangrijke maatregel uit 1930 is de oprichting van een nieuw Muntfonds, waarin de opbrengst van de muntslag wordt gestort. Ondertussen is de Munt door het koninklijk besluit van 8 augustus 1939 geïntegreerd in de Administratie van de Thesaurie van het Ministerie van Financiën. (27) Vervolgens wordt de Rijksmunt door het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 omgedoopt tot Koninklijke Munt van België (KMB). (28) Een derde, grondige wijziging van het organiek reglement volgt met het koninklijk besluit van 5 augustus 1992. (29)
Vanaf midden jaren 1980 ontplooit de Munt alsmaar meer commerciële activiteiten, door de uitgifte van bijzondere munten, buitenlandse munten en medailles. De bestaande juridische, administratieve en boekhoudkundige organisatie van de Munt mist evenwel de vereiste soepelheid, wat verklaart waarom de Munt door de wet van 4 april 1995 (30) wordt omgevormd in een staatsbedrijf met een eigen, dubbele boekhouding en de aanwending van eigen inkomsten voor eigen uitgaven. De laatste belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de Munt is de wet van 31 juli 2017, (31) die het Muntfonds afschaft, de Koninklijke Munt van België omvormt tot een administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie en de mogelijkheid voorziet om de productie uit te besteden.
Tot slot nog signaleren dat de geschiedenis van de Munt niet beperkt kan en mag worden tot de muntslag. De Munt herbergt tevens het waarborgkantoor, dat de kwaliteit van werken uit edelmetaal (goud, zilver en vanaf 1939 ook platina) garandeert. De werking is achtereenvolgens gebaseerd op de wet van 19 brumaire jaar VI, (32) het koninklijk besluit van 14 september 1814, (33) de wet van 5 juni 1868, (34) het koninklijk besluit van 28 november 1939, (35) later gewijzigd door de Besluitwet van 28 februari 1947 (36) en uitgewerkt door de besluiten van de Regent van 13 juli 1948 (37) en 20 oktober 1949. (38) De materie wordt vandaag de dag geregeld door de wet van 11 augustus 1987 (39) en het bijhorende uitvoeringsbesluit van 18 januari 1990. (40)
De kerntaak van de Munt is de muntslag van nationale munten, ofwel via uitbesteding aan een private partner (zoals in de periode 1832-1930 en opnieuw vanaf 2018), ofwel in eigen beheer (zoals in de periode 1930-2017). De kwaliteit van de geproduceerde munten kan variëren. De laagste kwaliteit is bestemd voor circulatie en verloopt geheel automatisch. De "fleur de coin" (FDC) is van hogere kwaliteit door de lagere productiesnelheid en hogere kwaliteitseisen, waardoor krassen worden voorkomen. De hoogste kwaliteit is "proof"-kwaliteit, met een grotendeels artisanale productie, een beperkte oplage en elke munt die voorzien is van een echtheidsattest. (41) Naast muntstukken in Belgische frank of euro heeft de Munt in de tweede helft van de 19de en de 20ste eeuw ook voor het buitenland muntstukken geproduceerd. Daarnaast kan de Munt herdenkingsmunten en -medailles (laten) ontwerpen, slaan en verkopen. De eerste dateert uit 1853, ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Brabant, de latere koning Leopold II. (42) Het laboratorium werkt samen met de politiediensten in de strijd tegen valsmunterij door in beslag genomen munten op hun echtheid te onderzoeken. Tot slot is er het waarborgkantoor, dat de kwaliteit van werken uit edelmetaal garandeert, al is de werkwijze gedurende de laatste twee eeuwen sterk geëvolueerd (cf. infra).
Het semi-private statuut (cf. supra) van de Munt tussen 1832 en 1930 heeft tot gevolg dat de interne organisatie soms onduidelijk is. Het hoger reeds aangehaalde koninklijk besluit van 29 december 1831 maakt enkel melding van een Muntcommissie en een onder deze commissie ressorterend bureel. De Muntcommissie is samengesteld uit een voorzitter en twee commissarissen-generaal en heeft de taak om het gehalte en het gewicht van de - door een private directeur (directeur de la fabrication) - geproduceerde munten te controleren. Het bureel is op zijn beurt samengesteld uit een "inspecteur-generaal der proeven" (inspecteur général des essais), uit twee "proevers" (essayeurs), een "graveerder van de munten en van de gehalt- en waerborg yken" (graveur des monnaies et poinçons de titre et de garantie) en een "controleur ter uytwisseling en munting" (contrôleur au change et au monnayage). De "proevers" moeten onder leiding van de inspecteur-generaal het gehalte van de grondstoffen en de munten controleren: in dat kader worden zowel registers bijgehouden als processen-verbaal opgesteld. De graveur is belast met de vervaardiging van al de voor de productie benodigde "vierkanten, stempels en kusjes" (carrés, coins et coussinets). De controleur is tot slot verantwoordelijk voor de registratie van de aan de muntdirecteur overhandigde grondstoffen en het toezicht op de werkvloer.
Nadat de wet van 28 december 1848 met ingang van 1 januari 1849 de muntcommissie afschaft en haar taak toevertrouwt aan een muntmeester en een muntadministratie, wordt met het koninklijk besluit van 29 december 1848 ook de interne organisatie in die zin aangepast. De belangrijkste innovatie is dat de muntmeester voortaan verantwoordelijk is voor de beoordeling van het gehalte en het gewicht van geproduceerde munten en er over moet waken dat de productie volgens de regels verloopt. De overige ambtenaren en de private directeur blijven op post en behouden hun takenpakket. De daaropvolgende decennia volgen nog enkele aanpassingen. De uitbreiding van de Munt met een zuiveringsinstallatie in 1852 leidt tot de invoering van enkele nieuwe procedures. (43) Het koninklijk besluit van 28 januari 1895 zal de betrekking van graveur afschaffen en deze vervangen door de functie van fabricagechef (chef de la fabrication des coins monétaires).
De integratie van het reeds bestaande waarborgkantoor (cf. infra) in de Munt omstreeks 1868 leidt tot de creatie van twee afdelingen. (44) De eerste is verantwoordelijk voor het beheer van de geproduceerde munten en de grondstoffen en de opmaak van statistieken. De tweede afdeling overkoepelt zowel het waarborgkantoor als het laboratorium. Praktische taken - zoals het beheer van de boekhouding, het gebouw, de collecties, de bibliotheek, de briefwisseling en het archief - worden vanaf 1877 vermeld als onderdeel van het takenpakket van de eerste afdeling. (45) De afschaffing van het particulier directeur-ondernemerschap en de integratie als Muntdirectie in de Administratie van de Thesaurie in de jaren 1930 verklaren waarom het aantal diensten aangroeit én hun organisatie en werking beter gedocumenteerd is. De Muntdirectie is in 1942 georganiseerd in een dienst comptabiliteit, een technische dienst en de werkhuizen (ateliers). (46) Een uit april 1955 daterende brief signaleert dan weer het bestaan van een controledienst, een fabricagedienst, een graveerdienst, een dienst van het laboratorium en van de waarborg en een dienst comptabiliteit. (47)
Het hoger reeds aangehaalde koninklijk besluit van 12 december 1955 maakt enkel melding van een dienst van de muntslag en van het waarborgkantoor en schetst de organisatie dus enkel op de hoofdlijnen. Voorts bepaalt dit koninklijk besluit dat de Muntmeester verantwoordelijk is voor de organisatie van de Munt, dus onder meer voor de politie van het Munthof, de opmaak en uitvoering van het huishoudelijk reglement en de bewaring van de muntcollecties en muntgereedschappen van het museum en van de bibliotheek. Bijzondere bevoegdheden zijn: de keuring van het gehalte en gewicht én het in omloop brengen van de geproduceerde munten; de beslissing over vraagstukken in verband met valse of geschonden munten op basis van de analyse- en onderzoeksverslagen van de inspecteur van het essaai en het hoofd van de muntstempelfabricage; de uitreiking van bekwaamheidsattesten aan de handelsessaieurs conform artikel 59 van het decreet van 22 vendémiaire jaar IV; de beslissing in geschillen in verband met de aanvaardbaarheid van de werken, staven en grondstoffen uit edel metaal, met de keuring en met het stempelmerk van de staat of de essaieur; de beslissing over de wettelijkheid van "poinçoenen" (patrijzen), stempels en randschriftblokjes die nodig zijn voor de muntproductie, over het gehalte en keurmerk van staven en werken uit edel metaal en over de zilverneerslag van verzilverde werken; de erkenning van de stempelhandtekening van de fabrikanten van werken uit edel metaal of uit verzilverd metaal. De fabricatiechef is belast met de muntproductie en is onder meer verantwoordelijk voor het toezicht op de metalen en producten in de magazijnen, het onderhoud, de verbetering en de vernieuwing van het materieel en de machines, en, tot slot, voor de materie "veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen" (VGV). De controleur van de wissel en de aanmunting is belast met: het beheer van de metaalvoorraden; het toezicht op het blanchiment en de muntslag; de ontvangst, verificatie en aflevering van het gemunte geld; de ontvangst en vernietiging van de uit omloop gehaalde muntstukken; de bewaking van de bij de Nationale Bank opgevraagde muntstukken ter vervanging van de uit omloop gehaalde muntstukken. De inspecteur van het essaai en het waarborgkantoor staat aan het hoofd van het laboratorium en het waarborgkantoor (cf. infra). Zijn taken omvatten: het toezicht en de controle van de essaaiverrichtingen op de grondstoffen en geldspeciën en de ondertekening van de in dat kader opgestelde processen-verbaal; de uitvoering van alle natuur- en scheikundige proeven voor de muntwerkplaatsen en het waarborgkantoor; het beheer van het register van de handtekeningenstempels van fabrikanten van werken uit edelmetaal of verzilverd metaal en de bewaring van de koperen platen waarin deze stempels ingedrukt zijn; de organisatie van examens voor kandidaten-handelsessaieurs. Het hoofd van de muntstempelfabricage is belast met de vervaardiging van de muntstempels, de meerdelige muntringen en de randschriftblokjes die nodig zijn voor de aanmunting en de fabricage van de waarborgstempels. Hij laat ook de medailles slaan en verricht alle graveerwerk. Tot slot is de rekenplichtige van de Munt verantwoordelijk voor het beheer van de boekhouding.
Het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 doopt de Rijksmunt om tot Koninklijke Munt van België, maar behoudt in grote lijnen de in 1955 ingevoerde organisatie en taakverdeling. De enige andere noemenswaardige wijzigingen hebben betrekking op de fabrikatiechef, de controleur van de wissel en de aanmunting en het hoofd van de muntstempelfabricage. De eerste draagt voortaan de titel fabricagechef en is nu ook de voorzitter van de personeelsraad. De tweede draagt voortaan de titel controleur van de aanmunting. De laatste verwerft de benaming chef van de graveerdienst: voortaan is deze ook verantwoordelijk voor de documentatie omtrent en de relaties met de kunstenaars-medailleurs, de relaties met klanten en de berekening van de kostprijs van medailles. Enkele jaren later, meer bepaald in 1972, wordt overgestapt naar een ander organisatiemodel, met een opdeling tussen "Administratie" en "Techniek". De eerste omvat de diensten voor algemene comptabiliteit en de controle van de aanmunting, de tweede de diensten voor fabricage, elektriciteit en het laboratorium. (48)
Het koninklijk besluit van 5 augustus 1992 voert een aantal wijzigingen door. Een eerste is de vervanging van de titel "inspecteur van het essaai en de waarborg" door de titel "inspecteur van het essaai" en van deze van "essayeur" door "keurmeester". De belangrijkste ingreep is evenwel het verdwijnen van de chef van de graveerdienst. Voortaan is de muntmeester verantwoordelijk voor de uitgifte, de fabricage en de verkoop van medailles en gedenkpenningen. Daarbij wordt hij ondersteund door de "andere administratieve diensten" ("andere" in de betekenis van "andere dan de rekenplichtige van de munt"), die verantwoordelijk zijn voor de inventarissen van de verzamelingen, de documentatie omtrent en de relaties met de kunstenaars-medailleurs en alle commerciële taken (relaties met de klanten, relaties met het publiek en prospectie van de markten). Tot slot wordt het takenpakket van de rekenplichtige verder uitgebreid: naast de boekhouding is deze nu tevens belast met het beheer van het economaat, het museum, de bibliotheek en het archief.
Na de omvorming tot staatsbedrijf in 1995 volgt een nieuwe reorganisatie en een uitbreiding van het aantal diensten. De KMB wordt voortaan geleid door een muntmeester en een beheerscomité. Daaronder ressorteren de diensten voor boekhouding en magazijnen, kwaliteitscontrole, onthaal en veiligheid, ICT, productie, aanmunting, commerciële activiteiten en, tot slot, het laboratorium. De stopzetting van de productie eind 2017 (cf. supra) heeft tot gevolg dat het organigram van de KMB wordt aangepast en het aantal diensten ingekrompen. Het Muntmuseum is eerder reeds gesloten en de collectie is ondertussen overgedragen aan het Penningkabinet van de Koninklijke Bibliotheek van België. (49)
Voorts mag ook de werking van het waarborgkantoor niet over het hoofd gezien worden. De betrokken ambtenaren ressorteren na de Belgische onafhankelijkheid onder de Administratie van de Directe Belastingen, het Kadaster en Douane en Accijnzen, (50) vooraleer ze omstreeks 1868 naar de Munt overgeheveld worden (cf. supra). De wet van 19 brumaire jaar VI voert een strenge controle in op de productie van goud- en zilverwerk: elk werk dient door een waarborgkantoor (bureau de garantie) gekeurd en van een keurmerk voorzien te worden. Bovendien wordt ook een garantierecht (droit de garantie) geheven. Willem I stipuleert met zijn koninklijk besluit van 14 september 1814 dat deze Franse wetgeving in de Zuidelijke Nederlanden van kracht blijft: aanpassingen zijn beperkt tot het verplichte gehalte en de invoering van nieuwe "Belgische" stempels. Het daaropvolgende koninklijk besluit van 20 september 1814 voorziet elf waarborgkantoren voor de Zuidelijke Nederlanden, namelijk in Brussel, Leuven, Antwerpen, Gent, Oudenaarde, Bergen, Doornik, Brugge, Ieper, Namen en Hasselt. (51) Na de Belgische onafhankelijkheid blijft deze mix van Franse en Nederlandse wet- en regelgeving van kracht.
Pas met de wet van 5 juni 1868 worden fundamentele hervormingen doorgevoerd: de Belgische wetgever koestert op dat moment een groot geloof in de vrije markt (52) en verklaart het gehalte voortaan vrij, verplicht de edelsmid niet langer een meesterteken in te slaan of te laten registreren en voorziet enkel nog een louter facultatieve keuring voor sommige gehalten. Het koninklijk besluit van 10 juni 1869 regelt de praktische modaliteiten en bepaalt dat voortaan waarborgkantoren actief zijn in Brussel, Antwerpen, Leuven, Brugge, Kortrijk, Gent, Bergen, Doornik, Luik, Hasselt en Namen. (53) Het (hoofd)kantoor van Brussel verhuist omstreeks die tijd naar de Munt (cf. supra). Het waarborgkantoor van Leuven wordt een jaar later naar Mechelen verplaatst. (54) De vraag zakt echter verder in, want alle waarborgkantoren buiten de hoofdstad worden de daaropvolgende decennia stapsgewijs opgeheven. (55)
Deze liberale aanpak leidt echter tot concurrentievervalsing en misbruiken, met name met het karaatsgehalte van gouden juwelen. Het koninklijk besluit van 28 november 1939 voert daarom de verplichting in om voortaan het gehalte in duizendsten uit te drukken en om op elk werk een merk-handtekening van de fabrikant aan te brengen, als bewijs van identiteit en verantwoordelijkheid. Merk-handtekeningen moeten bovendien niet alleen conform de wet van 1 april 1879 als merk geregistreerd worden, maar ook bij de Munt aangegeven worden. Concreet moeten fabrikanten een bewijs afleveren van hun inschrijving in het handelsregister, een reproductie van hun stempelmerk, een proefdruk van hun stempelmerk op een koperen plaat en een bewijs van deponering van het stempelmerk bij het register van fabrieksmerken. De stempel met merk-handtekening moet een symbool dragen, dat voorafgaand goedgekeurd moet worden door de muntmeester. Het waarborgmerk van de keurmeester van de regering blijft een werk evenwel vrijstellen van elk ander stempelmerk. Een andere belangrijke maatregel is dat overtredingen nu conform het Strafwetboek bestraft kunnen worden. Tot slot wordt de toepassing uitgebreid tot platinawerken en (her)verzilverde werken. De Besluitwet van 28 februari 1948 zal de tekst uit 1938 herformuleren en aanvullen met het oog op een correcte toepassing.
De wet van 11 augustus 1987 voert nog een aantal technische aanpassingen door, maar de basisprincipes blijven in grote lijnen dezelfde: enkel voor (her)verzilverde werken wordt de verplichte waarmerking weer afgeschaft. (56) Vandaag de dag moeten fabrikanten, invoerders, groot- of kleinhandelaars en herstellers van werken uit edelmetaal zich dus nog steeds in het waarborgregister laten registeren: elke betrokkene moet daartoe een bewijs voorleggen van zijn identiteit en van zijn inschrijving in het handelsregister (nu het ondernemingsloket) en zowel een afdruk van zijn stempel-handtekening op een daartoe bestemde koperen plaat als drie reproducties van die afdruk neerleggen.
Tot slot nog een laatste woord over de huisvesting van de Munt in Brussel. Bijna vier eeuwen lang is de muntwerkplaats van de Zuidelijke Nederlanden gevestigd op de hoek van de Bisschopsstraat en het Muntplein (dat hieraan zijn naam ontleent). Het Munthof verhuist in 1880 naar een nieuw en bijzonder uitgestrekt gebouwencomplex aan de Munthofstraat in Sint-Gillis. (57) Het Muntgebouw aan de Pachecolaan wordt in 1976 in gebruik genomen, (58) maar is in 2018 ontruimd als gevolg van de sluiting van de productiefaciliteiten.
Het archief van de Munt overkoepelt iets meer dan twee eeuwen en vertoont sporen van verschillende ordeningssystemen.
De alleroudste originele documenten uit de Franse en Hollandse periode zijn geïsoleerde, uit hun context gehaalde stukken of retroacta. Het is bijgevolg onmogelijk om uitspraken te doen over hun oorspronkelijke ordening en ontsluiting. Hetzelfde geldt voor de periode van de Muntcommissie (1831-1848).
De Munt heeft in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw een rubriekenstelsel met archiefcodes ingevoerd. De letter(s) C of Cl. (voor classement) wordt/worden aangevuld met een cijfer dat verwijst naar de rubriek, vervolgens met een schuine streep en, tot slot, met een letter D (voor dossier) en een cijfer dat verwijst naar het dossier. Soms worden enkel de cijfers vermeld, gescheiden door een schuine streep. De ordening kan evenwel om verschillende redenen niet meer gereconstrueerd worden. Een eerste reden is dat de oorspronkelijke toegangen in de vorm van lijsten of steekkaarten verloren zijn gegaan. Een tweede reden is dat omstreeks 1920 een nieuw, gelijkaardig opgebouwd rubriekenstelsel is ingevoerd. Heel wat oudere stukken zijn toen opnieuw geordend en van een nieuwe code voorzien, terwijl nog andere, niet langer relevant geachte stukken (vermoedelijk) zijn vernietigd. Door de omvang en complexiteit van het archief zijn soms zeer uiteenlopende en gefragmenteerde stukken in één onderwerpsmap samengevoegd. Het tweede rubriekenstelsel blijft tot midden jaren negentig van de 20ste eeuw van kracht. Het vertoont dezelfde opbouw als het voorgaande rubriekenstelsel en is uitgebreid gedocumenteerd dankzij bewaard gebleven toegangen. Het verschil tussen het recentere en oudere rubriekenstelsel is in de inventaris aangegeven door het gebruik van de respectievelijke omschrijvingen "code" en "oude code".
Een belangrijke kanttekening bij de voorgaande alinea is dat het archief van de Munt in deze periode quasi gelijkgesteld kan worden aan het archief van de Muntmeester, de hoogste ambtenaar van de Munt en vermoedelijk de enige binnen de organisatie met een eigen secretariaat. De archiefvorming van de andere, veeleer uitvoerende diensten is in deze periode veeleer verwaarloosbaar. De belangrijkste uitzonderingen op deze regel zijn de Graveerdienst en het Waarborgkantoor. De Graveerdienst legt na de Tweede Wereldoorlog een reeks dossiers aan inzake de gravering van medailles, penningen, plaketten, breloques, enz., geordend op volgnummer en doorzoekbaar via een bijhorende lijst. Het Waarborgkantoor beheert eveneens een eigen archief, dat echter beperkt in omvang is en deels losse oudere stukken, deels reeksen recentere stukken omvat.
Door de omvorming van de Munt tot een staatsbedrijf, de groei van het aantal diensten en het vertrek van de laatste klasseerders wordt het rubriekenstelsel na het midden van de jaren negentig van de 20ste eeuw geleidelijk aan verlaten. De laatste stukken dateren evenwel uit 2006 omdat een medewerker van de dienst Marketing op het moment van zijn pensionering in 2016 alsnog dossiers in het archief heeft opgeborgen. Zowel de Muntmeester als de verschillende diensten leggen vervolgens hun eigen archief aan, doorgaans opgebouwd in reeksen zonder archiefcodes. De personeelsdossiers worden dan weer uit het rubriekenstelsel gelicht en alfabetisch geordend op familie- en voornaam. Ook de Marketingdienst zou diverse stukken uit het rubriekenstelsel halen en in de eigen documentatiedossiers opbergen. Door de opkomst van de computer wordt ook vanaf midden jaren negentig informatie steeds vaker digitaal gecreëerd en bewaard. De ordening van deze bestanden vertoont echter weinig overeenkomsten met deze van papieren stukken.
Tot slot nog een woord over de materiële bewaaromstandigheden van het archief. De Munt is sinds haar oprichting twee maal verhuisd, namelijk in 1880 en in 1976 (cf. supra). Deze jaartallen vormen geen breuklijnen in de continuïteit en de ordening van het archief, dus de indruk heerst dat bij elke verhuisoperatie het archief met de diensten mee is verhuisd. De bewaaromstandigheden in het gebouw aan de Pachecolaan waren behoorlijk. (59) Over de bewaaromstandigheden in de eerdere gebouwen ontbreekt daarentegen alle informatie.
De Munt heeft in 1982 in uitvoering van de Archiefwet een aantal registers uit de periode 1823-1941 naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht. (60) Een tweede, meer omvangrijke overbrenging volgde in 2017 en 2018. De digitale bestanden van de Dienst Marketing werden in december 2017 en februari 2018 naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht, het papieren archief volgde in september 2018. Tot slot werd eind 2018 gesignaleerd dat in de kantoren van de Muntmeester nog enkele gefragmenteerde archiefbescheiden waren aangetroffen. Deze laatste stukken werden uiteindelijk op 21 februari 2019 overgebracht en vervolgens alsnog in het bestand geïntegreerd. (61) Het archief van het Dotatiefonds tot financiering van de oorlogspensioenen (ingesteld bij koninklijk besluit van 22 juli 1939) en zes dozen met diverse boeken en videocassettes werden daarentegen afgezonderd en zullen door een aparte, nog op te stellen inventaris ontsloten worden.
Voor alle duidelijkheid nog signaleren dat art. 2 § 2 van het koninklijk besluit van 16 november 2015 (62) vastlegt dat "...de originele tekeningen en foto's van het Muntatelier..." naar de Koninklijke Bibliotheek worden overgedragen, maar ook dat deze bepaling dode letter is gebleven. De Koninklijke Bibliotheek heeft deze modaliteit enkel bij wijze van veiligheidsmaatregel laten opnemen om het verlies van de stukken (zo nodig) te (kunnen) voorkomen. Zowel vanuit wettelijk als archivistisch oogpunt is het goed dat deze maatregel niet is uitgevoerd, enerzijds omdat deze in strijd is met de Archiefwet, anderzijds omdat de bewuste stukken in praktijk opgeborgen zijn in de desbetreffende dossiers. De originele tekeningen en foto's bevinden zich dus in het door het Algemeen Rijksarchief bewaard en door voorliggende inventaris ontsloten bestand. Enkel de samen met de positieve plaasters ingekaderde tekeningen voor de ontwerpwedstrijd voor het muntstuk van 1 Belgische frank in 1994 bevinden zich bij de Koninklijke Bibliotheek. (63)
Het archief handelt over de periode 1814-2017 en documenteert de organisatie en werking van de Koninklijke Munt van België en diens rechtsvoorgangers. Het bestand bevat niet alleen informatie over de organisatie, de financiën het personeel, de gebouwen, machines en het gereedschap van de Munt, maar ook over alle stadia van de productie van munten en penningen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het bij de Munt ondergebrachte Waarborgkantoor, dat de kwaliteit van werken uit edelmetaal garandeert.
Taal en schrift van de documenten
De stukken waren aanvankelijk integraal opgesteld in het Frans. Na de Eerste Wereldoorlog werden ze steeds vaker (ook) in het Nederlands geredigeerd. De teksten zijn doorgaans in een goed leesbaar handschrift geschreven of getypt en vergen dus geen bijzondere kennis van de paleografie.
Het archief is geselecteerd aan de hand van de archiefselectielijst voor de Koninklijke Munt van België [MAES G. (met aanvullingen en aanpassingen door) LELOUP G., Archief van de Federale Overheidsdienst Financiën. Koninklijke Munt van België. Archiefselectielijst 2017, Brussel, 2017]. Personeelsdossiers op basis van de archiefselectielijst voor de Stafdienst Personeel en Organisatie van de FOD Financiën [DE FRENNE L. en LELOUP G., Archief van de Federale Overheidsdienst Financiën. Stafdienst P&O. Archiefselectielijst 2013, Brussel, 2014].
De eerste selectielijst bevat evenwel geen nadere selectiecriteria voor het omvangrijk "historisch" archief van de Munt uit de periode vóór 1995, dus conform de belofte in het bijhorend studiedossier [LELOUP G., Archief van de Federale Overheidsdienst Financiën. Koninklijke Munt van België. Voorbereidend studiedossier van de archiefselectielijst, Brussel, 2017, p. 21] worden deze hier toegelicht en verantwoord. De algemene stelregel is dat inhoudelijk oninteressante en/of meer algemene informatie uit de periode na 1950 is afgezonderd en vernietigd. Het overzicht van integraal vernietigd dossiers kan gereconstrueerd worden door de oorspronkelijke lijst (inventarisnummer 245) te vergelijken met de voorliggende inventaris. De selectie in dossiers en onderwerpsmappen, dus op stukniveau, wordt telkens verantwoord in een secundair beschrijvingselement. Voor alle volledigheid en duidelijkheid nog signaleren dat tijdens de inventarisatie in het archief van de Muntmeester ook lege hangmappen zijn aangetroffen, namelijk deze met de archiefcodes 600/9, 600/17, 601/21, 602/7, 602/8, 602/9, 604/10, 606/5, 622/18, 622/21, 623/18, 6310, 643/7, 652, 653, 654, 6601, 6603, 6605, 6606, 6607, 6622, 670, 6791, 776, 821/1, 8210/1, 821/2, 821/3, 826, 8324, 837 en 921/4. Voor de bij het archief aangetroffen documentatie werd eveneens een rigoureuze selectie toegepast: deze is enkel bewaard gebleven indien (een medewerker van) de Munt betrokken was bij de opmaak. Deze specifieke selectie leverde enkele strekkende meters plaatsbesparing op.
Tijdens de definitieve verpakking van het bestand bleek dat verschillende inventarisnummers wegens fouten tijdens de inventarisatie of de voorlopige verpakking ontbraken en dan meer in het bijzonder de inventarisnummers 242-243, 245-247, 474, 577, 703, 1096, 3304 en 3354.
De Munt bewaart nog recentere stukken, die na het verstrijken van administratieve bewaartermijnen en na selectie conform een selectielijst (cf. supra) eveneens naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht kunnen worden. Nomaliter zullen dus de loop van de volgende decennia nog overbrengingen volgen.
Bij de opmaak van de inventaris is in de mate van het mogelijke gekozen voor het behoud van de oorspronkelijke ordening. Dat neemt evenwel niet weg dat enkele ingrepen nodig waren, wanneer de ordening weinig logica vertoonde of eenvoudigweg ontbrak. Een eerste ingreep was de creatie van een hoofdrubriek "algemeen", zowel voor de jaarverslagen, de notulen van een aantal studiecommissies en beheers-, overleg- en toezichtsorganen als de indicateurs van de biefwisseling. Wegens hun algemeen karakter volgen vervolgens nieuwe, door de auteurs gecreëerde rubrieken voor afzonderlijk bewaarde en op diverse plaatsen aangetroffen (afschriften van) wetten, besluiten, dienstinstructies en dienstorders en afschriften van archiefstukken. Alle overige rubrieken weerspiegelen de indeling in oude en recentere diensten. Voor het archief van de Muntmeester en de Marketingdienst is de oorspronkelijk ordening in rubrieken (cf. supra) behouden. Voor het archief van de Muntmeester waren evenwel twee kleine ingrepen nodig. De eerste ingreep was dat de benamingen van enkele rubrieken verloren zijn gegaan en op basis van de inhoud gereconstrueerd zijn (te herkennen aan de plaatsing tussen vierkante haken). Een tweede knelpunt was dat voor de dossiers inzake de ECU en de euro een nieuwe ordening ingevoerd moest worden omdat de oorspronkelijke ordening weinig of geen logica vertoonde. Voor alle overige diensten ontbrak een rubriekenstelsel en zijn waar nodig nieuwe, logisch opgebouwde rubrieken gecreëerd: op reeksniveau is de eventuele oorspronkelijke ordening wel behouden. Een hoofdrubriek "documentatie" omvat alle losse, bij het archief van de Munt aangetroffen documentatie met de Munt als (co)auteur of als specifiek onderwerp. Tot slot werd een tweede afdeling toegevoegd voor de stukken die onderdeel vormden van een bijkomende overbrenging in 2019 en niet meer (eenvoudig) in het oorspronkelijk archiefschema in te passen waren.
De in deze inventaris beschreven archieven zijn slechts ten dele vrij raadpleegbaar. De niet-privacygevoelige archieven zijn na 30 jaar openbaar en vrij raadpleegbaar. (64) Voor de archieven die privacygevoelige gegevens bevatten, geldt een andere regeling conform de wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Minder dan 100 jaar na geboortejaar kunnen deze enkel geraadpleegd worden door het betrokken personeelslid of mits diens uitdrukkelijke, schriftelijke toelating. Meer algemeen - bijvoorbeeld statistisch - onderzoek is ook mogelijk, maar enkel mits anonimisering van gepubliceerde gegevens en vernietiging van alle persoonsgegevens na afloop van het onderzoek. De onderzoeker dient tevens een onderzoekverklaring te ondertekenen waarin plechtig beloofd wordt niet aan de persoonlijke levenssfeer van de burger te zullen raken. De onderzoeksverklaring dient tevens vergezeld te zijn van de handtekening van de Algemeen Rijksarchivaris of van de hiertoe gemachtigde rijksarchivaris voor akkoord. Meer dan 100 jaar na de geboortedatum van het personeelslid zijn alle stukken vrij raadpleegbaar.
Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Algemeen Rijksarchief.
Neem contact op met de leeszaal van het Algemeen Rijksarchief voor meer informatie over de technische vereisten voor de raadpleging van digitale bestanden.
Voor het archief van de Muntmeester bevat het bestand de oorspronkelijke toegangen in de vorm van lijsten en steekkaarten (inventarisnummers 245-249). Helaas zijn diverse van deze zoekinstrumenten zoekgeraakt (cf. supra)
Door de opdeling in rubrieken en dossiers ligt de raadpleging van het archief van de Muntmeester het meest voor de hand, te meer omdat ook een aantal oorspronkelijke, per trefwoord opgestelde toegangen (inventarisnummers 246 en 248-249) bijkomende zoekmogelijkheden bieden. De gebruiker mag evenwel niet over het hoofd zien dat ook heel wat interessante informatie aangetroffen kan worden in de algemene reeksen jaarverslagen en notulen.
Sommige dossiers bevatten eensluidende afschriften of kopieën van koninklijke en ministeriële besluiten. De originele besluiten uit de periode 1830-1945 zijn reeds door andere diensten in fasen naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht en kunnen met behulp van verschillende toegangen en inventarissen opgevraagd en geraadpleegd worden: VERHELST J., Ministerie van Financiën Reeks koninklijke besluiten (1830-1890): overdrachtslijst. Ministère des Finances Série des arrêtés royaux (1830-1890): bordereau de versement, Brussel, 1993 [Inv. T 151]; VERHELST J., Ministerie van Financiën reeks ministeriële besluiten (1830-1890): overdrachtslijst. Ministère des Finances série des arrêtés ministériels (1830-1890): bordereau de versement, Brussel, 1993 [Inv. T 152]; GHEYSENS V. en LELOUP G., Inventaris van het archief van het Ministerie van Financiën. Koninklijke en ministeriële besluiten (1891-1945), Brussel, 2015 [Inv. I 579]. De naoorlogse besluiten worden bewaard door de centrale Infotheek-Bibliotheek van de FOD Financiën. Heel wat besluiten werden ook integraal of per uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Sommige (mee) door de Munt opgestelde stukken kunnen gepubliceerd zijn, bijvoorbeeld in het Belgisch Staatsblad (cf. supra).
BOURGEOIS P., Le Ministère des Finances (1830-1994). Étude de l'évolution structurelle de l'administration centrale et répertoires des services publics et commissions. Deuxième partie : 1946-1994, Brussel, 1995.
BOURGEOIS P., Le Ministère des Finances (1830-1994). III. Aperçu des compétences, Brussel, 1996, 192 p.
De Belgische munten sedert 1830, [Sint-Gillis], 1969, 8 p.
De muntslag ten tijde van Koning Willem I : ontwerp en productie van de Nederlandse munten 1814-1839, Utrecht, 1997, 235 p.
DESMAELE B., Le Ministère des Finances. Étude de l'évolution structurelle de l'administration centrale et de ses organes consultatifs. Première partie: 1831-1945, Brussel, 1990.
Evolutie van de munten, Brussel, [1993], 53 p.
LELOUP G., Archief van de Federale Overheidsdienst Financiën. Koninklijke Munt van België. Archiefselectielijst 2017, Brussel, 2017.
LELOUP G., Archief van de Federale Overheidsdienst Financiën. Koninklijke Munt van België. Voorbereidend studiedossier van de archiefselectielijst, Brussel, 2017.
Lois et dispositions concernant les monnaies belges et les monnaies de la colonie du Congo et la garantie des matières d'or et d'argent, Brussel, 1911, 110 p.
Notice de l'Administration des Monnaies, Brussel, 1905, 23 p.
De auteurs van de voorliggende inventaris zijn Geert Leloup en Valerie Gheysens, beide archivaris bij het Algemeen Rijksarchief in Brussel. Grosso modo heeft Geert Leloup alle stukken uit de periode tot 1995 geselecteerd, waar nodig geordend en geïnventariseerd en heeft Valerie Gheysens hetzelfde werk verricht voor alle overige, meer recente stukken. De digitale bestanden werden evenwel door Geert Leloup geordend en beschreven. De inventarisatie is opgestart in september 2017 en uiteindelijk afgerond in april 2018. Tegelijkertijd is de inleiding opgesteld door Geert Leloup, onder meer op basis van het eerder, door hemzelf opgestelde studiedossier. (68) Vervolgens is het archief tussen december 2017 en oktober 2018 verpakt en geëtiketteerd door Kenzo Lannoo. Nadien heeft Chantal Windels in de loop van 2019 de verpakking en etikettering gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. Op datzelfde moment werden de laatste, in februari 2019 overgebrachte stukken in het bestand geïntegreerd. Dit gebeurde op basis van een overbrengingslijst die was opgesteld door Johannes Van de Walle, archivaris bij het Algemeen Rijksarchief 2 in Brussel. Deze allerlaatste ingrepen werden doorgevoerd onder toezicht van diensthoofd Michaël Amara.
Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris
1 - 4 | Tienjaarlijkse activiteitenverslagen. 1970-2009. | ||||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans. | 1 | 1970-1979. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands, 1 exemplaar in het Frans en 1 exemplaar in het Engels. | 2 | 1980-1989. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans. | 3 | 1990-1999. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans. | 4 | 2000-2009. | 1 deel | ||||||
5 - 24 | Jaarverslagen. 1900-1998. | ||||||||
Telkens 1 exemplaar in het Frans. Bevat illustraties.Zie ook inventarisnummer 574. | 5 | 1900-1913. | 1 band | ||||||
Telkens 1 exemplaar in het Frans. Bevat illustraties.Zie ook inventarisnummer 574. | 6 | 1910-1921, 1923-1926. | 1 band | ||||||
Telkens 1 exemplaar in het Frans. Bevat tevens een exemplaar van de publicatie VERHAEGHE H., "Aperçu historique et analytique du système monétaire belge", Brussel, 1937.Zie ook inventarisnummer 574. | 7 | 1922, 1927-1928. | 1 band | ||||||
Kopieën van nota's aan de directeur-generaal van de Administratie van de Thesaurie. Bevat tevens een nota omtrent de organisatie en de werking van de Munt omstreeks 1980.Zie ook inventarisnummer 574. | 8 | 1940-1945, 1980-1989. | 1 omslag | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 9 | 1990. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 10 | 1991. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 11 | 1992. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 12 | 1993. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 13 | 1994. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 14 | 1995. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 15 | 1996. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 16 | 1997. | 1 deel | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands en 1 exemplaar in het Frans.Zie ook inventarisnummer 574. | 17 | 1998. | 1 deel | ||||||
Niet opgesteld wegens de opmaak van het tienjaarlijks verslag voor de periode 1990-1999.Zie ook inventarisnummer 574. | --- | 1999. | |||||||
1 exemplaar in het Nederlands.Zie ook inventarisnummer 574. | 18 | 2000. | 1 omslag | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands.Zie ook inventarisnummer 574. | 19 | 2001. | 1 omslag | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands.Zie ook inventarisnummer 574. | 20 | 2002. | 1 omslag | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands.Zie ook inventarisnummer 574. | 21 | 2003. | 1 omslag | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands.Zie ook inventarisnummer 574. | 22 | 2004. | 1 omslag | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands.Zie ook inventarisnummer 574. | 23 | 2005. | 1 omslag | ||||||
1 exemplaar in het Nederlands.Zie ook inventarisnummer 574. | 24 | 2006. | 1 omslag |