Inventaris van het archief van Victor Bure over de kandidatuur van Brussel als Europese hoofdstad, 1957-1962

Archive

Name: Ministerie van Openbare Werken. Bestuur voor de Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening. Archief van Victor Bure betreffende de kandidatuur van Brussel als Europese hoofdstad

Period: 1957-1962

Inventoried scope: 3 linear meters

Archive repository: National Archives of Belgium

Heading : Public Health and Environment

Inventory

Authors: G. Elaut

Year of publication: 2013

Code of the inventory: I 531

...

Archiefvormer

Naam

Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. Bestuur voor de Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening. Directeur-generaal Victor Bure (1945-1968). (1)

Geschiedenis

Het Bestuur voor de Stedenbouw (Administration de l'Urbanisme) van het ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw werd bij het B.Rg. van 14 mei 1945 (B.S., 26 mei) ingesteld. De bevoegdheden werden op 21 augustus van dat jaar nader omschreven (B.S., 10-11 september). Het bestuur werd belast met het afleveren van bouwvergunningen in sommige gemeenten en kreeg beschikking over aanzienlijke kredieten om de onteigening en de herverkaveling van door oorlogsfeiten vernielde wijken door te voeren. In 1959 werd een naamswijziging doorgevoerd. Voortaan heette het voluit: Bestuur voor de Stedenbouw en de Ruimtelijke Ordening. (2)
Vanaf de oprichting in 1945 nam Victor Bure de functie van directeur-generaal waar. Hij zou onafgebroken in functie blijven tot 1969. Bure blijkt in deze periode een sleutelrol gespeeld te hebben in de promotie van Brussel als Europese hoofdstad binnen het proces van Europese integratie dat na de Tweede Wereldoorlog op gang kwam. (3) Een geschikte zetelplaats vinden, was voor de talrijke nieuwe internationale en Europese organisaties die in de naoorlogse periode werden gesticht, een delicate zaak. De rol van de hoge ambtenaar Bure is in deze weinig bekend, maar Bure bleek niet alleen op Belgisch, maar ook op Europees niveau een niet te onderschatten rol te spelen. Als directeur-generaal Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening van één van de stichtende landen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) was hij van zeer nabij betrokken bij de zetelkwestie. Waar moest de zetel van de EGKS komen?
Bij de oprichting van de EGKS, de start van het Europa van de Zes (1951), werd niets beslist over de locatie van een hoofdzetel. De Zes verschoven de zetelkwestie naar de Top van Parijs in juli 1952, waar de diplomatieke onderhandelingen ter zake niet bepaald vlotten. Ten gevolge van een veto van de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Paul van Zeeland tegen Brussel - en diens keuze pro Luik - kwam slechts een voorlopige regeling uit de bus: de EGKS zou tijdelijk in Luxemburg worden gevestigd.
Met de terugkeer van Paul-Henri Spaak op Buitenlandse Zaken kwam Brussel weer in beeld. Zijn rol in de voorbereiding van de Verdragen van Rome en de cruciale diplomatieke onderhandelingen in het Kasteel van Hertoginnedal maakte het mogelijk om Brussel als Europese hoofdstad te herlanceren. Na de ondertekening van de Verdragen van Rome aanvaardde de Belgische regering in oktober 1957 de kandidatuur van Brussel als zetel van de Europese instellingen. Voorbereidende maatregelen werden getroffen om het succes van de kandidatuur te verzekeren. De wereldtentoonstelling die in de steigers stond, was één van de troeven van Brussel op dat moment. Expo 58 werd gestuwd door een nieuwe golf van Brussels internationalisme. In december 1957 verspreidde de socialistische minister van Buitenlandse Zaken Larock een communiqué waarin hij de bereidheid van de Belgische regering bevestigde om een Europees District op Belgisch grondgebied op te richten.
Op 1 januari 1958 traden de Verdragen van Rome in werking. De gevoelige zetelkwestie was niet behandeld tijdens de onderhandelingen over het verdrag, noch tijdens het ratificatieproces. Op 6 januari 1958 kwamen de zes ministers van Buitenlandse Zaken in Parijs principieel overeen om het geheel van de Europese organisaties van de Zes op dezelfde plaats bijeen te brengen, zodra deze concentratie praktisch mogelijk werd. Er werd ook beslist om een Europees Comité van Urbanisten op te richten, samengesteld uit afgevaardigden van de Zes, en belast met het onderzoek naar een geschikte 'unieke zetel'. De Belg Victor Bure nam het voorzitterschap van dit Europees Comité van Urbanisten op zich. Dit verklaart waarom het archief van dit comité teruggevonden werd in het archief van het Bestuur voor de Stedenbouw en de Ruimtelijke Ordening van het (voormalige) Belgische ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. (4)
Op 10 januari 1958 besliste de Belgische ministerraad met spoed een commissie op te richten van stedenbouwkundigen en ambtenaren die belast zouden worden met de redactie van een Witboek pro Brussel als unieke zetel. (5) Zo zag onder auspiciën van de minister van Buitenlandse Zaken Victor Larock en de minister van Openbare Werken Omer Vanaudenhove, in eigen land de Interministeriële commissie voor Brussel - zetel van de Europese instellingen het licht. (6) Bure werd ook hier als voorzitter aangesteld. De commissie bereidde met uiterst bekwame spoed, zo blijkt uit de notulen, de publicatie voor van het prestigieus Witboek ter ondersteuning van Brussel, bestemd om invloed uit te oefenen op het Europees comité van stedenbouwkundigen en de voorzitters van de EEG- en Euratom-commissies, die hun advies en standpunt zouden moeten bepalen.
De redactie van het Witboek werd in een recordtempo van zes weken afgewerkt, opdat het zou kunnen worden voorgesteld tegen 19 maart 1958, de eerste vergadering van de Europese Parlementaire Assemblee. Het beoogde een objectief overzicht te geven van de voordelen van Brussel op het gebied van beschikbare sites, transport- en communicatieverbindingen, culturele, medische, wetenschappelijke, educatieve infrastructuur, toerisme en vrije tijdsmogelijkheden. Het Witboek was klaar tegen de vooropgestelde deadline en de vruchten ervan konden reeds worden geplukt in het rapport van het Europees Comité van Urbanisten, dat op 30 april 1958 unaniem werd goedgekeurd en op 6 mei werd overgemaakt aan de voorzitters van de raden van de EEG en Euratom, Larock en Motz. De voorzitters van de Comissies van de EGKS, de EEG en Euratom drukten hun voorkeur uit voor Brussel.
Tijdens de laatste vergadering van de interministeriële commissie voor Brussel - zetel van de Europese instellingen op 3 maart 1958 drukte voorzitter Bure de wens uit een nieuwe, meer uitgebreide commissie samen te stellen die zich moest bezighouden met het meer specifieke probleem van de inplanting van de gebouwen van de diensten van de Europese instellingen.
Op de Raad van 16 maart 1959 konden de ministers van de Zes opnieuw geen compromis bereiken over de zetelkwestie, zodat ze een moratorium van drie jaar afkondigden. Een definitieve beslissing kon dus ten vroegste in maart 1962 worden verwacht. België bleef intussen naarstig verder werken aan de uitbouw van het Europese profiel van Brussel, en bleef ijveren en lobbyen om het Europees District naar Brussel te halen. In mei 1959 werd op initiatief van de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Pierre Wigny aan minister van Openbare Werken en Wederopbouw Omer Vanaudenhove gevraagd een commissie samen te stellen ter voorbereiding van de eventuele creatie van een Europees District: de Interministeriële commissie voor het Europees District. Het was Bure geweest die al die tijd voor een planmatige Europese inplanting in Brussel was blijven ijveren. (7)

Bevoegdheden

Europees Comité van Urbanisten

De oprichting van een Europees Comité van Urbanisten was een initiatief van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Europa van de Zes, op 6 en 7 januari 1958 verzameld in Parijs. Enerzijds diende het Comité de karakteristieken van een geschikte zetelplaats vast te stellen. Anderzijds moest het Comité aan de hand van deze karakteristieken de voordelen van de verschillende kandidaat-steden onderzoeken. Kortom, het comité moest een inventaris maken van de mogelijkheden van elke kandidaat-stad. Het was de bedoeling aan de ministers zoveel mogelijk objectieve gegevens aan te reiken zodat deze een gefundeerde keuze konden maken. Een rangschikking van de kandidaat-steden was absoluut uit den boze. In de bevoegdheidsomschrijving van het Comité stond uitdrukkelijk dat het allesbehalve om een vergelijkende studie ging. Wél zou er per kandidaat een verslag opgesteld worden, met een objectieve opsomming van voor- en nadelen.
Het comité onderzocht de kandidaturen van Straatsburg, Luxemburg, Milaan, Turijn, Stresa, Brussel, Parijs, het Departement van de Oise en Nice. Den Haag werd van het lijstje geschrapt omdat de stad enkel geïnteresseerd was in het Hof van Justitie en niet in de unieke zetel van de drie Gemeenschappen. (8)

Interministeriële commissie voor Brussel - zetel van de Europese instellingen

De beslissing tot oprichting van de Interministeriële commissie werd genomen op de ministerraad van 10 januari 1958: "Le Premier Ministre demande au Ministre des Travaux Publics de réunir d'urgence une commission d'urbanistes et de fonctionnaires et de toutes autres personnes intéressées, en vue d'étudier un plan d'ensemble pour l'installation, à Bruxelles, du siège des Institutions Européennes. Les propositions de cette commission devront être soumises au Conseil le plus rapidement possible. Le Conseil marque son accord". (9)
Een week later kwam het onderwerp van de oprichting van de commissie opnieuw ter sprake op de ministerraad en werd de concrete samenstelling verder besproken. De financiering van de commissie zou gebeuren op basis van het algemeen budget van 3 miljoen Belgische frank dat het ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw ter beschikking had voor stedenbouwkundig onderzoek. De Eerste minister Achiel Van Acker verklaarde zich akkoord met de oprichting van de commissie, op voorwaarde dat ook zijn departement (Diensten van de Eerste minister) vertegenwoordigd zou zijn. (10)
Het initiatief werd dus aan het ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw (benaming vanaf 14 augustus 1952) gelaten en 11 dagen later, op 21 januari 1958, vond de eerste vergadering van de commissie plaats. In het proces-verbaal van deze eerste vergadering stelde minister van Openbare Werken Omer Vanaudenhove als doel van de werkzaamheden van de commissie het te boek stellen van de politieke en economische troeven van Brussel. De commissie zou zich daarbij voornamelijk beroepen op de documenten die door het stedenbouwkundig bureau Groupe Alpha werden uitgewerkt. Als grootste struikelblok werd het werktempo aangehaald. Het werk van de commissie moest in ongeveer zes weken afgerond zijn.
Naast de voorbereiding van het Witboek werd de commissie door de Eerste minister belast met de voorbereiding van een tentoonstelling ter ondersteuning van de kandidatuur van Brussel. Hiertoe werd een subcommissie opricht.
Minister Vanaudenhove wilde de commissie tevens een overzicht laten opstellen van de algemene voorwaarden die een stad moest vervullen om de zetel van de Europese instellingen te kunnen binnenhalen, en aansluitend laten aangeven welke van deze voorwaarden Brussel reeds vervulde.

Interministeriële commissie voor het Europees District

Van de oprichting van de Interministeriële commissie voor het Europees District werden geen sporen teruggevonden in de notulen van de ministerraad. Wie het initiatief tot oprichting nam, bleek uit briefwisseling tussen enkele ministeriële departementen: minister van Buitenlandse Zaken Pierre Wigny. Hij droeg minister Vanaudenhove (Openbare Werken en Wederopbouw) op het vertrouwelijk karakter van de werkzaamheden en zelfs van het bestaan van de commissie te onderstrepen bij de commissieleden. Minister Wigny betwijfelde of een Europees district er ooit zou komen, maar wilde het Belgisch dossier ter zake klaar hebben, moest het ooit zover komen. Vroegtijdige publiciteit rond dit dossier moest kost wat kost worden vermeden. Die kon er enkel voor zorgen dat de moeilijke zetelkwestie met nog meer politieke geladenheid kreeg af te rekenen.
De leden van de Interministeriële commissie voor het Europees District waren het eens dat de commissie eerder als een commissie 'Buitenlandse Zaken' beschouwd moest worden, maar om technische redenen werd het voorzitterschap aan Victor Bure toevertrouwd. Het ministerie van Buitenlandse Zaken droeg evenwel de eindverantwoordelijkheid over de werkzaamheden van de commissie. (11)
De commissie moest in de eerste plaats achterhalen hoeveel Europese ambtenaren een eventueel Europees District zou moeten huisvesten. Pas dan kon de zoektocht naar een geschikte locatie van start gaan en kon de commissie de coördinatie van de voorstudies van mogelijke locaties op zich nemen. Ook het kostenplaatje moest in rekening worden gebracht: hoeveel zou een Europees District de Belgische staat kosten? Tot slot kreeg de commissie de opdracht een brochure voor te bereiden ter promotie van een Brusselse locatie voor een Europees District.

Organisatie

Europees Comité van Urbanisten

De aanstelling van de Belg Victor Bure als voorzitter van het Europees Comité van Urbanisten (ECU) was een gevolg van de regel dat het voorzitterschap van de commissies van de Raad (zoals het ECU er één was) verzekerd moest worden door het commissielid van het land dat het voorzitterschap van de Raad op zich nam. Elk land was vrij bij de aanstelling van zijn commissielid. Duitsland duidde Dr. Johannes Rossig aan (Ministerialdirigent Bundesministerium für den Wirtschaftlichen Besitz des Bundes), Frankrijk Pierre Randet (Contrôleur général au Ministère de la Reconstruction et du Logement), Italië dottore Ing. Cesare Valle (Presidente di Sezione del Consiglio Superiore dei L.L.P.P.; Professore di Urbanistica presso l'Università di Roma), Luxemburg de heer Luja (architect urbaniste au Service d'Urbanisme de l'Etat) en Nederland prof. J.P. Thijsse (conseiller général Urbaniste bij de Rijksdienst voor het Nationale Plan).
Victor Bure uitte aanvankelijk twijfels over zijn aanstelling aangezien België met Brussel zelf één van de te bestuderen kandidaten was. De overige leden zagen hier geen graten in.
Het comité kwam een eerste keer samen op 10 maart 1958, in Hertoginnendal. Op 18 maart werd een eerste werkbezoek aan één van de kandidaat-steden, Straatsburg, gebracht. Het comité kon tijdens bezoeken aan de kandidaat-steden ook interne werkzittingen kon houden. Op 30 april 1958 moest het eindrapport van het ECU er liggen.

Interministeriële commissie voor Brussel - zetel van de Europese instellingen

Minister van Openbare Werken en Wederopbouw Omer Vanaudenhove duidde Victor Bure aan als voorzitter van de commissie. (12) Wat Openbare Werken betreft, waren ook de diensten Wegen (Saccasyn), Stedenbouw (Lesaffre) en Gebouwen (de Grave) afzonderlijk vertegenwoordigd. Voorts was de commissie samengesteld uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel (Van Der Eycken), Binnenlandse Zaken (Herremans), Verkeerswezen/Toerisme en Transport (Rorive), Economische Zaken (Briquet), Financiën en de diensten van de Eerste minister (Wasterlain). (13)
Op de vergaderingen van de commissie waren ook steeds twee leden van stedenbouwkundig bureau Groupe Alpha aanwezig. Als secretarissen werden twee ambtenaren van het ministerie van Openbare Werken aangeduid (Severain en Van den Borre).
Voorzitter Bure stelde op de eerste vergadering een subcommissie aan, belast met de dagelijkse opvolging van de werkzaamheden van Groupe Alpha. Daarnaast wilde hij een aantal groepen samenstellen die zich over bepaalde deelaspecten van de zetelkwestie moesten buigen (bv. de groep Verkeerswezen-Wegen). Groupe Alpha was ook in de subcommissies vertegenwoordigd.
Er werd meerdere keren per week vergaderd, maar het aantal plenaire vergaderingen bleef beperkt tot acht. Op de laatste plenaire vergadering van 3 maart 1958 zei de voorzitter dat de zitting in kwestie waarschijnlijk de laatste zou zijn, gezien het doel nagenoeg bereikt was. Een officiële beslissing tot stopzetting van de activiteiten werd niet teruggevonden.

Interministeriële commissie voor het Europees District

De eerste zitting van de commissie vond plaats op 13 juli 1959, op het kabinet van Bure in de Résidence Palace. Bure was wederom als voorzitter aangeduid, en werd bijgestaan door vertegenwoordigers van verscheidene ministeriële kabinetten: Openbare Werken en Wederopbouw (Parmentier, kabinetschef; Hendrickx, 'inspecteur général' Stedenbouw; de Graeve, 'inspecteur général de l'Adm. des Bâtiments'), Binnenlandse Zaken (Roland, kabinetschef), Financiën (Gaudy, 'conseiller-adjoint'), Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel (Yves Devadder, 'jurisconsulte'; Michel Amory, 'conseiller', Karelle, directeur juridische dienst), en een vertegenwoordiger van de Permanente vertegenwoordiging van België bij de Europese Gemeenschappen (Bassette, attaché). Fernand Severain werd door Bure gedetacheerd om - net zoals bij de twee reeds besproken commissies - het secretariaat te verzorgen.
Op voorspraak van Bure werd Groupe Alpha ook nu betrokken bij het werk van de commissie. Het ritme van de bijeenkomsten van de commissie werd grotendeels afgestemd op het ritme waarmee Groupe Alpha informatie en/of documentatie aanreikte.
Op 28 november 1961 vond de laatste bijeenkomst van de commissie plaats. Paul-Henri Spaak was op dat moment minister van Buitenlandse Zaken en achtte de voorbereiding van een publicatie/brochure door de commissie niet langer nodig, wat niet naar de zin van de commissieleden was. Een definitieve beslissing tot stopzetting van de activiteiten werd niet teruggevonden.

Archief

Geschiedenis

Brussel was en is één van de moeilijkste vraagstukken uit het Belgisch communautair dossier. Door de grondwetsherziening van 1970 werd de culturele autonomie ingevoerd. Tien jaar later, in 1980, gaf een volgende grondwetsherziening een belangrijke impuls aan het gewestvormingsproces voor Vlaanderen en Wallonië. Omwille van talrijke meningsverschillen tussen Franstaligen en Nederlandstaligen moest het grondwettelijk erkende derde gewest, Brussel, echter nog een tijdlang wachten op zijn eigen nieuwe gewestelijke instellingen. Tussen 1979 en 1982 greep de geleidelijke vorming van een ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest plaats, vertrekkende van de nationale ministeriële structuren. In 1983 was dat ministerie een feit, zelfs indien het nog ressorteerde onder de nationale regering, vermits de Brusselse gewestvorming in het algemeen achterliep op die van de andere geledingen van het zich federaliserende België.
In de periode 1986-1987 vond een overdracht van agglomeratiebevoegdheden naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest plaats. (14) Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, de materies waartoe de inhoud van deze inventaris behoort, werden zo door de wet van 21 augustus 1987 getransfereerd van de Brusselse Agglomeratie naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zo kwam het archief van Victor Bure als directeur-generaal van het Bestuur Stedenbouw en Ruimtelijke ordening van het ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw in 1987 in het archief van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest terecht.

Verwerving

Het Algemeen Rijksarchief werd in 1979 een eerste maal gewezen op het bestaan van het archief van het Bestuur voor de Stedenbouw en de Ruimtelijke Ordening toen de Dienst Rooiplannen een brief richtte aan de Algemeen Rijksarchivaris met het voorstel het over te dragen omdat het geen administratief nut meer had. Tijdens een bezoek van een rijksarchivaris ter plaatse bleek dat ook de op til staande regionalisering en de daaruit voortvloeiende vrees voor het lot van het archief een rol speelde. Het Algemeen Rijksarchief was er echter niet van overtuigd dat de stukken werkelijk hun administratief nut verloren hadden en stelde daarom voor dat de diensten deze stukken alsnog zelf zouden blijven bewaren en zelf een oplossing zouden zoeken.
Toen deze administratie in 1987 naar een nieuw onderkomen verhuisde (van de Résidence Palace naar de Trierstraat nr. 49), werd dit archief in het voorjaar van dat jaar alsnog samen met verschillende andere, meer recente archiefreeksen overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief in uitvoering van de bepalingen van de Archiefwet van 24 juni 1955, in volle overgangsperiode dus. (15)
Het inspectierapport van Daniel Van Overstraeten en Antoine Zoete (op datum van 15 september 1987) beschrijft hoe het bestand zich in verscheidene lokalen en bureaus bevond, op rekken (hout en metaal), slechts gedeeltelijk ingepakt. Bij een eerste inspectie van het Rijksarchief op 11 maart 1987 werd de omvang van het bestand op ca. 500 s.m. geschat. Na grondige selectie werd 178 s.m. weerhouden. Het deelarchief van directeur-generaal Victor Bure betreffende zijn activiteiten in het kader van de kandidatuur van Brussel als Europese hoofdstad, werd in het reeds vermelde inspectierapport als één van de voornaamste weerhouden reeksen beschreven.
Het archief werd na aankomst fysiek opgedeeld in twee verschillende archiefblokken, met enerzijds een (goed geordend) blok met de ingebonden koninklijke besluiten en anderzijds een (ongeordend) blok met de indicateurs, de bijlagen bij de koninklijke besluiten, de dossiers inzake de stadswegen, de archiefbescheiden van de Dienst der Verwoeste Gewesten, evenals nog andere, meer recente dossiers. Kort na de overdracht werd gestart met de opmaak van een inventaris van de verschillende reeksen koninklijke besluiten, die echter nooit werd bekrachtigd. Van het tweede blok bestaat tot op heden geen inventaris. Het is uit dit tweede blok dat de in deze inventaris beschreven stukken geïsoleerd zijn.

Inhoud

Men kan zich afvragen waarom het deelarchief dat in deze inventaris aan bod komt, als aparte entiteit beschouwd mag worden. Eerst en vooral is er het onderzoeksstandpunt. Door aan dit deelarchief een afzonderlijke inventaris te wijden, worden drie commissies naar de onderzoeksoppervlakte gehaald, die anders in de schaduw van de seriële werkzaamheden van Openbare Werken zouden blijven. Deze commissies, waarvan Victor Bure de spilfiguur vormde, zijn cruciaal gebleken in de evolutie van Brussel tot feitelijke hoofdstad van Europa. Dat de archieven van de commissies 'Brussel - zetel van de Europese instellingen' en 'Europees District' en het archief van het Europees Comité van Urbanisten gegroepeerd zaten in het archief van het Bestuur voor de Stedenbouw en de Ruimtelijke ordening is volledig terug te brengen tot de figuur van Victor Bure. Bure was van alledrie de commissies voorzitter, telkens in zijn hoedanigheid van directeur-generaal van het Bestuur Stedenbouw van het ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. Het secretariaat van de commissies werd tevens binnen het ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw verzorgd. (16)
De archieven van de drie commissies staan vanuit inhoudelijk standpunt los van de overige archieven van Stedenbouw, die meer serieel van aard zijn (bouwaanvragen, bouwovertredingen, enz.). De werkzaamheden van de commissies waren beperkt in de tijd en dus kon worden nagegaan of de teruggevonden archieven al dan niet volledig waren. Het lijkt erop dat dit nagenoeg het geval is. De notulenreeksen zijn bijna volledig. (17)

Taal
Het merendeel van de stukken is in het Frans opgesteld, de overige vnl. in het Nederlands. Slechts zeer sporadisch zijn ook Engelse stukken terug te vinden.

Selecties en vernietigingen

De archieven van de drie beschreven commissies bevatten vele tientallen dubbels van notulen van vergaderingen, blanco inlichtingenformulieren, enz. Standaard werden niet meer dan twee exemplaren van elk document weerhouden. Er werd een halve meter geschoond.

Toekomstige aangroei/aanvullingen

Het is uitgesloten dat de archieven van de drie beschreven commissies in de toekomst verder aangevuld zullen worden. De werkzaamheden van deze commissies zijn afgesloten.

Ordening

De bescheiden werden eerst gegroepeerd per commissie. Gezien het feit dat Victor Bure gelijktijdig voorzitter was van het Europees Comité van Urbanisten en de interministeriële commissie voor Brussel - zetel van de Europese instellingen, en gezien dat de archiefvorming heeft plaatsgevonden rond de figuur van Bure, vroeg het enig puzzelwerk de archiefbescheiden van beide commissies te isoleren. Gezien het feit dat de werkzaamheden van de derde commissie, de interministeriële commissie voor het Europees District, ruim een jaar later van start gingen, stelde de isolatie hiervan weinig problemen.
Tot slot werd een restcategorie ingevoerd waarin alle stukken verzameld werden die betrekking hebben op de activiteiten van Victor Bure in het kader van de kandidatuur van Brussel als Europese hoofdstad, zonder rechtstreeks verband te houden met de werking van één van de drie voornoemde commissies.

Voorwaarden voor de raadpleging

De raadpleging van dit archief is onderworpen aan de bepalingen van de Archiefwet van 24 juni 1955, zoals gewijzigd door de Wet van 6 mei 2009, de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de Wet van 11 april 1994 inzake de openbaarheid van bestuur. Concreet betekent dit dat voor de raadpleging en eventuele reproductie van archiefbescheiden jonger dan 30 jaar de uitdrukkelijke toestemming van de archiefvormer vereist is. Daar alle stukken in dit archiefbestand ouder zijn dan 30 jaar, is het volledige bestand vrij raadpleegbaar, volgens de gewone regels van toepassing in het Rijksarchief.

Voorwaarden voor de reproductie

Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief. Wanneer een stuk niet mag worden gereproduceerd, dan wordt dit meegedeeld bij het aanvragen van het archiefnummer aan het scherm.

Toegangen

Er werden geen nadere toegangen tot de archiefbescheiden teruggevonden.

Aanwijzingen voor het gebruik

De drie commissies die in deze inventaris aan bod komen zijn één voor één te kaderen binnen het proces van Europese integratie dat na de Tweede Wereldoorlog op gang kwam.

Documenten met een verwante inhoud

Aangezien twee van de drie beschreven commissies interministerieel van samenstelling waren, is het niet denkbeeldig dat in de archieven van (voormalige) ministeries die vertegenwoordigd waren in deze commissies eveneens sporen van de werkzaamheden van de commissies terug te vinden zijn. Aangezien het secretariaat en voorzitterschap van de commissies bij het bestuur Stedenbouw van Openbare Werken berustte, kan het bestuur Stedenbouw, en in het bijzonder zijn directeur-generaal Victor Bure, echter als archiefvormer worden beschouwd.

Literatuur

DE GROOF Roel en ELAUT Geertrui, Europe in Brussels. Van federaal werelddistrict tot Europese hoofdstad, 1900-2010, Tielt (Lannoo), 2010, 240 p.

Beschrijvingsbeheer

Wegens de beperkte omvang van het archief was het niet nodig een archiefbewerkingsplan op te stellen. De belangrijkste ingreep was de opsplitsing van de dossiers van de drie commissies. Aangezien het om duidelijk van elkaar te onderscheiden organen gaat, werd deze ingreep nuttig geacht. Geertrui Elaut heeft het archief najaar 2011 geïnventariseerd en de Algemene Bestandsbeschrijving ervan opgesteld. Vervolgens is het archief in het voorjaar van 2012 herverpakt en geëtiketteerd door het personeel van afdeling 5 dat belast is met het beheer van de hedendaagse collecties van het Algemeen Rijksarchief.


1"District Européen. Extraits de presse". Diverse persknipsels - in hoofdzaak Belgische pers; enkele buitenlandse artikels - rond de zetelproblematiek, de keuze van een Europese hoofdstad en de eventuele uitbouw van een Europees District waarmee Europese instellingen eind jaren 1950 worden geconfronteerd, met focus op de kansen van Brussel. 1957-1961.1 omslag
2Nota "Projet d'un régime applicable à une zone exterritoriale destinée à héberger les institutions des Communautés européennes", Luxemburg. 1957.2 stukken
3Dossier inzake het project 'Cuisinier' (inplanting van gebouwen voor Europese instellingen op Oefenplein in Etterbeek). 1958.1 omslag
4Dossier inzake de bouw van een vastgoedcomplex op het Rogierplein door de firma 'Lotimo. Société immobilière et de lotissement'. 1958.1 omslag
 5"District résidentiel européen. II. Mélange social". s.d.1 stuk
 6"Bruxelles. District européen". s.d.2 stukken
 7"Un district résidentiel européen à Bruxelles". s.d.1 stuk
 8Plan "Bruxelles Siège Européen. Recherche des emplacements 1e série. Document confidentiel", opgemaakt door Groupe Alpha, met aanduiding van acht mogelijke sites voor een Europees District. 1958.2 stukken
 9Tabel "Bruxelles-centre européen. Recherche urbanistiques des emplacements administratifs", opgemaakt door Groupe Alpha, met opsomming van karakteristieken van acht mogelijke sites voor een Europees District. 1958.2 stukken
10Briefwisseling. 1958-1959.1 omslag
11Enquête "Questionnaire sur l'établissement d'un district européen établi par la Représentation permanente française". 1959.1 stuk
12Nota "Note concernant l'aspect juridique du problème du district européen". 1959.1 stuk
13Nota "Note de dossier sur les problèmes que pose la création d'un district européen". 1959.1 stuk
14Nota "Projet de rapport sur les problèmes relatifs au "district européen" par M. Hermann Kopf, rapporteur de la commission des Affaires politiques et des questions institutionnelles de l'Assemblée parlementaire européenne". 1959.1 stuk
15Nota "Note d'information - Assemblée parlementaire. Objet: Réunion de la Commission des Affaires Politiques, Strasbourg, juin 1959". 1959.1 stuk
16Dossier inzake de gevolgen die een eventuele inplanting van een Europees District op het Oefenplein en omgeving, zou hebben op de gemeente Oudergem. 1962.1 omslag
17Ontwerpversies van een nota van O. Vanaudenhove, minister van Openbare Werken en Wederopbouw, aan de ministerraad, getiteld: "Bruxelles, Capitale de l'Europe. Arguments d'ordre urbanistique/Brussel, Hoofdstad van Europa. Argumenten van stedebouwkundige aard". s.d.1 omslag
18Enquete "Bruxelles-Europe" betreffende slaap- en woongelegenheid in Brussel. s.d.1 stuk
19Ingebonden nota "Candidature de Bruxelles. Arguments techniques". s.d.1 stuk
20Tabel met technische kenmerken van negen mogelijke sites in en rond Brussel ter vestiging van een Europees District. s.d.1 stuk
21Nota van Victor Bure, "Le district européen". s.d.1 stuk
22Plannen en tekeningen, getiteld "Agglomeration bruxelloise"; "Importance de la circulation sur les routes internationales (volume moyen journalier)", "Réseau routier international", "Densité de la population en Europe (nombre d'habitants par km²)". s.d.1 omslag