Het conglomeraatsarchief van de Raad van Vlaanderen, het Propagandabureau, Nationaal Verweer, de Nationalen Bond voor de Belgische Eenheid, Jacques Pirenne en Henri Pirenne, 1908-1939

Archive

Name: WO 1. Raad van Vlaanderen

Period: 1908-1939

Inventoried scope: 46,3 linear meters

Archive repository: National Archives of Belgium

Heading : Administrations of the Legislature (Parliament, Court of Audit, Data Protection Authority, Committee P, Committee N, …)

Inventory

Authors: L. Vandeweyer

Year of publication: 2012

Code of the inventory: I 530

...

Archiefvormer

Naam

Conglomeraatsarchief van de Raad van Vlaanderen, het Propagandabureau, Nationaal Verweer, de Nationalen Bond voor de Belgische Eenheid, Jaques Pirenne, Henri Pirenne.

Geschiedenis

Toen Duitsland België binnenviel op 4 augustus 1914, leefde in Berlijn de verwachting dat het land kon geannexeerd worden na de overwinning op Frankrijk. De gebeurtenissen op het slagveld beslisten er echter anders over. Het grondgebied werd weliswaar grotendeels bezet maar de Belgische koning, de regering en het leger konden zich staande houden achter de rivier de IJzer. Het was bovendien niet meer zo zeker dat een militaire overwinning kon behaald worden. Berlijn moest dus rekening houden met de noodzaak van het sluiten van een compromisvrede. Hoe die compromisvrede er ook zou uitzien, het was in Duitse ogen om strategische redenen uitermate belangrijk zoveel mogelijk macht te behouden over het Belgische grondgebied. Dat kon bijvoorbeeld door er een Duitsgezinde partij te creëren die kon beletten dat België integraal zou toetreden tot de vijandelijke coalitie. Gebruik maken van de taalstrijd en de Vlamingen voor zich winnen, bood de beste vooruitzichten. De Nederlandssprekende Belgen maakten immers meer dan de helft van het bevolkingsaantal uit. Deze mensen gunstig stemmen, kon door in te gaan op de vooroorlogse taaleisen. De eerste belangrijke stap was het heropenen van de Gentse Rijksuniversiteit als een Nederlandstalige universiteit in 1916. Het was een gelegenheid om een aantal Vlaamsgezinden te winnen, onder meer via benoemingen. De Vlamingen die bereid waren om zich in te schakelen in de Duitse Flamenpolitik noemden zich "activisten".
Op wat langere termijn werd door de bezetter gedacht aan de creatie van een satellietstaat in Vlaanderen. Daarom werd de zogenaamde "administratieve scheiding" ontworpen. Deze opsplitsing moest wel formeel 'gevraagd' worden door de Vlamingen zelf. Dat was de enige manier om dit internationaal en naar de eigen, Duitse publieke opinie toe, aanvaardbaar te maken. Het activistische fenomeen moest Berlijn immers kunnen inzetten als argument in de binnen- en buitenlandse politiek. Er was dus nood aan een semi-representatieve vergadering, een soort proto-parlement dat als vragende partij kon optreden ten aanzien van de bezetter en hem stimuleren om verdere maatregelen te nemen ter inwilliging van de Vlaamse taaleisen. Dit kreeg de naam "Raad van Vlaanderen". De oprichting van dit orgaan, aangevuld en omringd door een archipel van activistische organisaties, bood de bezetter bovendien de mogelijkheid om mensen te rekruteren die konden ingezet worden om vervlaamste instellingen van ambtenaren en mandatarissen te voorzien. Het orgelpunt was dan de creatie van een zogenaamd 'zelfstandig' Vlaanderen.
De Raad van Vlaanderen werd officieel gesticht op een zogenaamde "landdag" te Brussel op 4 februari 1917. Op die dag kwamen de belangrijkste figuren die bereid waren zich ten dienste te stellen van de Flamenpolitik samen. Daarna begon een reeks van "Algemene Vergaderingen". Zij profileerde zich als een prefiguratie van een 'Vlaams parlement' met alles erop en eraan. Het Belgische parlement vormde het voorbeeld wat organisatiestructuur en werkprocedures betrof. Er werden dus ook commissies opgericht, een bestuur, een kwestuur en een secretariaat.
Op de bestuursvergadering van 17 maart 1917 werd voorzien dat de ondersteunende administratie zou worden uitgebreid op drie terreinen: de "interne werking" van de Raad, op het vlak van de propaganda en met een "Persbureau". Veel leden van de Raad van Vlaanderen en activisten die betrokken waren bij de propaganda kregen tevens een benoeming als ambtenaar in het kader van de geleidelijke invoering van de "bestuurlijke scheiding". Als dit proces kon worden verder gezet, zouden vele duizenden overheidsbanen worden ingenomen. Dit verhoogde de aantrekkingskracht van het activisme ten aanzien van een bevolking die hoe langer hoe armlastiger werd door de achteruitgang van de economische bedrijvigheid en de uitplundering door de bezetter.
Er kwam een forse acceleratie rond de jaarwisseling 1917-1918 onder invloed van de gebeurtenissen op het Oostfront waar de Duitsers een bolsjewistische regering aan de macht hielpen in Rusland en Finland en Oekraïne de onafhankelijkheid bezorgden. In het Westen hadden ze maar één mogelijkheid om iets vergelijkbaars te verwezenlijken, namelijk op Belgische bodem. De activisten kregen nu een forse por in de rug. De zelfstandigheid van Vlaanderen werd uitgeroepen. Aan de Raad van Vlaanderen moest politieke en diplomatieke legitimiteit worden toegekend door een volksraadpleging. De Raad kreeg daardoor dus nog meer een vormgeving als "proto-parlement". Er kwamen gouwraden in de provincies, het propagandanetwerk werd uitgebreid en gediversifieerd in opdrachten zodat het ook een inlichtingendienst werd. Het werd op die manier een autonome organisatie, al bleef ze formeel werken "onder toezicht" van de Raad van Vlaanderen. De Raad van Vlaanderen kreeg meer leden en breidde haar commissies uit. Al even belangrijk was dat de infiltratie van de ministeries leidde tot een vermenging van het werk van deze commissies met het werk van de activistische ambtenaren in de gesplitste administratie. Des te meer omdat de Duitsers nu ook een prefiguratie van 'ministers' wilden in de persoon van de "gevolmachtigden", later "zaakgelastigden" genoemd. De Commissie van de Gevolmachtigden leek op een proto-regering, al had het bezettingsbestuur uiteraard ten allen tijde het laatste woord. Vermits vele gevolmachtigden tegelijkertijd een hoge functie als ambtenaar vervulden en in de Raad zetelden, werd de archiefvorming hoe langer hoe complexer. Vanuit een institutioneel denkkader, kan men vaststellen dat het activisme archiefvormers had gecreëerd die actief waren binnen de wetgevende en binnen de uitvoerende macht terwijl ook de rechterlijke macht werd geïnfiltreerd.
Daarnaast was het vergroten van de achterban een absolute prioriteit. Een grootscheepse propagandainspanning was een van de middelen. Maar het ontwikkelen van bestuurlijke slagkracht en relaties met de bezetter boden ook mogelijkheden. Duizenden aanvragen voor hulp en voor een (overheids)baan stroomden toe. Het ging om even zovele potentiële activisten. Om dit publiek binnen te rijven, werd het werk verdeeld tussen het secretariaat van de Raad van Vlaanderen, de gevolmachtigden binnen hun administratieve bevoegdheden, en een nieuw opgerichte, autonome administratie onder leiding van de "Gevolmachtigde voor Nationaal Verweer" August Borms.
In de loop van 1918 kon het activisme rekenen op vele honderden betaalde krachten in de geledingen van de Raad van Vlaanderen, het netwerk van de propaganda, Nationaal Verweer en de geïnfiltreerde administratie. Tegelijkertijd probeerden veel van deze mensen hun nut te bewijzen met het opzetten van activistische verenigingen. Daarnaast waren duizenden Vlamingen bereid, omwille van een gewenst voordeel, als vragende partij een stap te zetten naar het activisme. Vanaf dat ogenblik werd er over deze mensen in principe een dossier aangemaakt en werden ze beschouwd als 'achterban'.
Het activisme werd dus door de bezetter ingezet als een staatsvormende beweging die zich profileerde in alle aspecten en facetten van de instellingen en van het middenveld zoals de parlementaire democratie die in België in de loop van de 19de eeuw had ontwikkeld.
Een vierde belangrijk archiefbestand wordt gevormd door wat is voortgekomen uit de activiteiten van de Nationalen Bond voor de Belgische Eenheid. Onder de vleugels van deze organisatie werd het archief uit de oorlogstijd verworven en gebruikt in de politieke strijd tegen de Vlaamse beweging. In dat kader werd het archief uit de oorlogstijd verrijkt met eigen notities en door toevoeging van documenten van andere archiefvormers. Daarnaast voegde secretaris-generaal Jacques Pirenne er archief aan toe dat door hemzelf in zijn diverse rollen als politiek agitator en advocaat werd gevormd. Ook van zijn vader, Henri Pirenne, erevoorzitter van de Nationalen Bond, werden er op die manier archiefstukken in dit bestand opgenomen. Dit gebeurde vermoedelijk mede onder druk van een hernieuwde Duitse dreiging, net voor de Tweede Wereldoorlog.

Bevoegdheden en activiteiten

De Raad van Vlaanderen en de administratie en de instellingen in haar marge, had de ambitie de motor te zijn van een Vlaamse staatsvorming, zij het dan als satellietstaat onder de hoede en bescherming van de Duitse grootmacht. Zij was actief op alle terreinen die daartoe konden bijdragen. Zij creëerde daarvoor medestanders en probeerde tegenstanders uit te schakelen. Zij voerde propaganda, verzamelde inlichtingen, deed aan dienstbetoon, zorgde voor banen en voordelen, was tussenpersoon ten aanzien van de bezetter, enzovoort. Zij bereidde ook het uitvaardigen van nieuwe wet- en regelgeving voor als voorbereiding op de creatie van het autonome Vlaanderen.
De naoorlogse Nationalen Bond voor de Belgischen Eenheid ageerde als een politieke drukkingsgroep die probeerde afbreuk te doen aan de Vlaamse beweging. Daarvoor werd het archief van de Raad van Vlaanderen ingezet.

Organisatie

De "Raad van Vlaanderen" profileerde zich als een proto-parlement, commissies inbegrepen. De ondertussen in de administratie benoemde activisten waren meestal tegelijkertijd ook actief in de propaganda of in een commissie.
Daarnaast waren er semi-autonome administraties in de vorm van: Het Persbureau. Het Propagandabureau met hiërarchisch georganiseerde buitendiensten en inlichtingenagenten, de zogenaamde "vertrouwensmannen" en "briefwisselaars", tot op gemeentelijk niveau. De administratie van Nationaal Verweer die zich op dienstbetoon, op inlichtingengaring en op het organiseren van een repressieapparaat toelegde.
In de marge van de Raad, vaak in een gemeentelijke of regionale context, werden gouwraden en verenigingen opgericht die als mantelorganisaties functioneerden. Zij moesten de propaganda omkaderen en bestendigen en een machtsbasis bieden aan leden van de Raad van Vlaanderen en het personeel van het propagandabureau.

Archief

Geschiedenis

Dit archiefbestand heeft een bijzonder turbulente geschiedenis achter de rug.

De vormingsfase tijdens de Eerste Wereldoorlog

Het grootste deel van deze archieven werd oorspronkelijk bewaard in de gebouwen die door de bezetter aan de Raad van Vlaanderen waren toegewezen, voornamelijk gelegen in de Belliard- en de Wetstraat in Brussel. Daarbij was er opmerkelijk veel zorg voor het archief. Op de vergadering van het bestuur van de Raad van Vlaanderen van 12 maart 1917 werd als punt 4 genotuleerd dat het secretariaat als opdracht kreeg: "Alle gewichtige stukken, verslagen, brieven, oorkonden enz. in een brandkast op te sluiten." Dit belette niet dat, al naargelang de werking van de Raad als proto-parlementair lichaam zich uitbreidde en het aantal commissies met semi-autonome archiefvorming toenam, er problemen optraden. Archief betekende immers ook 'macht' in de letterlijke betekenis van het woord. Op de bestuursvergadering van 28 maart 1917 werd genotuleerd dat Jan Eggen - die in meerdere commissies actief was als secretaris - niet bereid was tot overdracht van archiefstukken aan het secretariaat van de Raad. Die problemen bleven aanhouden, zelfs nadat hij uit alle commissies werd verwijderd.
De commissies werden geacht er voor te zorgen dat hun verslagen werden neergelegd in het archief van de Raad zelf. Mede omdat de diverse commissies tevens een bediende als secretaris kregen toegewezen, was er echter ook archiefvorming binnen de commissies. Te meer omdat de commissie zelf briefwisseling voerde en er rapporten en voorstellen werden ingediend, ook door externen. Bovendien telde elke commissie meerdere leden die ook als ambtenaar actief waren, waardoor er vermenging optrad met archiefvorming zoals die in een administratieve context plaatsgrijpt.
De activistische beweging groeide zolang de bezetter bereid was er Belgisch belastinggeld in te investeren en zolang de Duitse militaire prestaties de activisten vertrouwen inboezemden. De situatie op het slagveld kantelde echter in de loop van augustus 1918 in het voordeel van de geallieerden. De diplomatieke waarde van de beweging smolt nu als sneeuw voor de zon. Als gevolg daarvan werd de subsidiekraan deels dichtgedraaid. Erger nog vanuit het oogpunt van Berlijn: het activisme dreigde te veranderen in een nadeel voor Duitsland. Dat werd algemeen ingezien toen in oktober 1918 duidelijk werd dat de bezetter de geallieerde offensieven niet meer kon afblokken. Dat betekende dat de bezettingsmacht het land integraal zou moeten prijsgeven. De Belgische regering in Le Havre en koning Albert I maakten zich op terug te keren naar Brussel om er de macht weer in handen te nemen. Voor de activisten dreigden gevangenis, ontslagen, sociale uitsluiting, enzovoort. Dat schiep een nieuwe situatie
Op de Bureauvergadering van 8 oktober 1918 werd voor het eerst openlijk uitgesproken dat de Duitsers het land wel eens zouden kunnen ontruimen vooraleer er een echt vredesverdrag was gesloten. Met andere woorden: de Duitsers waren zo verzwakt dat ze niet meer in staat waren om de geallieerden voorwaarden op te leggen inzake het Belgische grondgebied in ruil voor een staakt-het-vuren. Ze konden de activisten dus niet meer in bescherming nemen. Niet elke activist geloofde echter dat de Duitsers beslissingen zouden nemen zonder hun activistische medewerkers op Vlaamse bodem te consulteren, of minstens tijdig te verwittigen. Zoiets zou bovendien leiden tot een volkomen verlies van de zo gewenste invloed over het Belgische grondgebied; een van de voornaamste oorlogsdoelen van Berlijn. Er werd beslist zo snel mogelijk contact op te nemen met de bezetter om te weten wat de plannen waren.
Op de bureauvergadering van 10 oktober werd al ernstig nagedacht over het nemen van veiligheidsmaatregelen met het oog op een mogelijke ineenstorting van het Duitse westelijke front. Onder meer werd genotuleerd: "Aan het Bureau zou de last opgedragen worden over het archief te waken." Secretaris Jozef Van den Broeck achtte het in ieder geval wenselijk een exemplaar van de verslagen der Algemene Vergaderingen naar Nederlands grondgebied over te brengen. Kwestor Lodewijk Masfranckx stelde op deze bijeenkomst voor om - als de bezetter het goed vond - het financieel archief van de Raad grotendeels te vernietigen. Twee raadsleden zouden eerst de papieren uitselecteren ter voorbereiding van een dergelijke vernietiging. Hij beloofde persoonlijk de Duitse ambtenaar en toezichthouder op het activisme, Robert-Paul Oszwald aan te spreken over dat voornemen.
Op de vergadering van 12 oktober was Oszwald - historicus van opleiding en archivaris van beroep - persoonlijk aanwezig. Hij verklaarde dat de bezettende overheid "alle voorzorgsmaatregelen treffen wil opdat dit archief niet in vreemde handen zoude vallen. Het zou naar Duitsland gevoerd worden, vergezeld van een paar Vlamingen dewelke het aldaar zouden blijven bewaken; een dubbele lijst van de verzonden stukken zou opgemaakt worden; de Duitse Verwaltung zal den Raad een ontvangstbewijs ter hand stellen. Het is wel begrepen dat het archief het eigendom van den Raad blijft, verklaart Dr. Oszwald". Op de vraag om van bepaalde stukken ook een exemplaar naar Nederland te willen brengen, antwoordde hij "dat het overbrengen ervan met zekere moeilijkheden zou gepaard gaan en misschien wel gevaar opleveren zou." Daar had Oszwald dus duidelijk niet veel vertrouwen in. Het Bureau besloot het financieel archief in zijn geheel te bewaren en weg te laten brengen in plaats van het gedeeltelijk te vernietigen zoals eerst was beslist. Oszwald liet doorschemeren dat hij komende woensdag al naar Duitsland zou kunnen reizen. Zowel het archief van de Duitse Verwaltung als dat van de Raad kan dan meegevoerd worden. Voorzitter Willem De Vreese dankte de Verwaltung voor het nemen van die veiligheidsmaatregelen en het bestuur besloot deze beslissing aan de Raad mede te delen. Het feit dat het archief in veiligheid zou worden gebracht op Duitse bodem werd bij vele activisten met een zucht van opluchting onthaald.
Van den Broeck vroeg Oszwald nog wie in de toekomst archiefstukken zou kunnen opeisen "in geval wij het nodig hadden". Blijkbaar kwam daarop geen duidelijk antwoord van de Duitser. Het was nochtans de bedoeling dat het activisme bleef voortleven en dat de verdere agitatie geleid zou worden door de mensen van het Bureau. Nadat Oszwald de deur achter zich dicht had gedaan, ontspon daarover een discussie. Willem De Vreese zei dat hij er bij de Verwaltung op had aangedrongen dat zij "een lijst in dubbel, van de weggaande stukken opgemaakt, en een kwijtschrift door de Verwaltung afgeleverd worden, daar het hem niet duidelijk voorkwam dat het archief anderszins onze eigendom bleef." Het vertrouwen in de Duitse overheid was - zo te zien - niet optimaal. Masfranckx meende dat het archief eerder "eigendom van personen" moest worden en niet van de Raad als zodanig. En dan meerbepaald van personen die aangeduid zouden worden om er de beschikking over te hebben naar noodzaak en behoefte van de verdere agitatie tegen België. In de ogen van De Vreese moesten dat alleszins leden van het Bureau zijn zoals voorzitter, ondervoorzitters en secretarissen, en eveneens de kwestor.
Van den Broeck merkte meteen op dat ook het archief van de "afdelingen dient verwijderd te worden". Dus ook de dossiers die door de commissies werden opgemaakt. In die zin werd tevens gedacht aan het archief van het propagandabureel. Heel de organisatiestructuur van de activistische beweging werd gecontacteerd met de dringende boodschap geen archief in 'Belgische' handen te laten vallen. Al wat belangrijk was, moest naar Brussel overgebracht worden om het te doen aansluiten bij het archief van de Raad in al zijn geledingen. Ook de archieven van de semi-autonome instellingen van het activisme zoals Propagandabureel, Persbureau en Nationaal Verweer werden ondertussen ingepakt en klaargemaakt voor transport naar Duitsland.
Uiteindelijk werd ervoor gekozen de berg archief door het Duitse leger naar Leipzig te laten voeren. Dat was diep in Duitsland en dus ver van het Rijnland waar de geallieerde troepen zonder twijfel in zouden doordringen. In Leipzig kon het aan de universiteit bij prof. Seeliger en onder toezicht van een activist bewaard worden. Bovendien was Oszwald persoonlijk aan deze universiteit verbonden. Op 15 oktober werd door de Commissie van Zaakgelastigden, opvolger van de Commissie der Gevolmachtigden, beslist dat de lector geschiedenis van de door de bezetter vernederlandste universiteit in Gent en medewerker van het Belgische Rijksarchief Albert Vlamynck het archief op zijn reis naar Leipzig zou begeleiden.

Na de wapenstilstand

Het was de bedoeling dat de verhuis naar Duitsland van dit archief de opsporing en vervolging van de activisten door de Belgische justitie zou bemoeilijken. Het bevatte immers een schat aan informatie over het activistische netwerk, maar ook over de tegenstanders. Het archief bleef daardoor bruikbaar voor de agitatie in de toekomst. Het was de bedoeling de afbraak van de Belgische eenheidsstaat verder te zetten door de Vlaams-nationalistische agitatie te onderhouden en te blijven interveniëren in het politieke leven in België. Het politieke doel bleef immers ook in de komende vredestijd geldig: het verzwakken van de Belgische staat.
Met dat doel voor ogen werden de kopstukken van het activisme door de Duitsers naar Nederland gestuurd waar ze op neutrale bodem een zogenaamd "Vlaamsch Comité" vormden. Dit Comité zorgde voor pamfletten en tijdschriften waarmee het de vroegere activistische achterban aan zich probeerde te binden en nieuwe achterban te creëren door in te spelen op de ontevredenheid over de tweederangsrol die het Nederlands in België nog altijd werd toebedeeld door de francofonen. Het Comité probeerde ook invloed uit te oefenen op de Nederlandse regering en publieke opinie en op de vredesbesprekingen in Versailles.
De politieke en militaire desintegratie van Duitsland was echter veel diepgaander dan de Duitse legerleiding in oktober 1918 had kunnen en durven voorzien. Dit verzwakte na 11 november 1918 de Duitse ruggensteun achter het activisme. Die steun viel zelfs bijna geheel weg. Bovendien zorgde de muntontwaarding van de Reichsmark ervoor dat de waarde van de beschikbare fondsen in activistische handen wegsmolt als sneeuw voor de zon. Het onmachtige Duitsland werd bovendien op de vredesbesprekingen bedreigd met een zeer zwaar wegende claim wat herstelbetalingen voor de oorlogsschade betrof. Om de geallieerden - en België in het bijzonder - niet tegen zich in het harnas te jagen, liet de regering van de Duitse Weimar-republiek de activisten vallen.
Dat betekende dat de activistische agitatie drastisch werd teruggeschroefd. Het betekende ook dat vele activisten persoonlijk bijzonder kwetsbaar werden omdat er geen geldmiddelen meer voorhanden waren en ze dus geen inkomen meer hadden. Velen van hen konden slechts moeizaam een degelijke baan veroveren op Nederlandse of Duitse bodem. Het activistische netwerk werd niet meer onderhouden en financieel gesmeerd zoals was voorzien en het brokkelde af. Slechts een minderheid van de gevluchte activisten kon en wilde zich nog inzetten in de agitatie tegen België.

Na het verdrag van Versailles

Ondertussen waren in België de processen tegen de activisten die waren opgepakt, begonnen. Daarbij werd door Justitie uiteraard archief ingezet dat in beslag was genomen. Het assisenproces tegen Adelfons Henderickx ging door in te Antwerpen in november 1919. Hij was een gewezen gevolmachtigde van Justitie en voor de oorlog was hij Kamerlid. Hij was dus een vrij belangrijk figuur, ook al had hij zich als activist verhoudingsgewijs op de achtergrond gehouden. Het proces werd in een brochure gegoten en verkocht. Tijdens het proces viel te horen dat er onder meer bij de Antwerpse activist Maarten Rudelsheim nogal wat documenten werden gevonden. Bilaut, onderzoeksrechter te Brussel, vertelde er dat in het huis in Brussel waar August Borms zich had verborgen en in diens persoonlijke woning eveneens heel wat archief werd in beslag genomen, onder meer met betrekking tot de Raad van Vlaanderen. Bilaut verklaarde er tevens dat het eigenlijke archief van de Raad van Vlaanderen was verdwenen en waarschijnlijk naar Nederland of Duitsland gevoerd. (1)
Bilaut had gelijk. Het archief op Duitse bodem werd zelfs nog aangesproken en het ligt voor de hand dat bij die gelegenheid documenten en dossiers werden gelicht en naar Nederland gevoerd. Jan-Matthijs Brans was de man die vanuit zijn verblijfplaats in het kuuroord Bad Salzuflen de activisten op Duitse bodem probeerde te groeperen en te sturen. Hij trad tevens op als verbindingsman met de Duitse autoriteiten en met de geestesgenoten in Nederland.
Op 22 augustus 1919 schreef hij Cyriel Rousseeu, eveneens een gewezen vooraanstaand medewerker van August Borms, dat hij van plan was met gefotografeerde archiefstukken voor de dag komen. Anderzijds was het opletten geblazen. Brans was ervan overtuigd dat zijn briefwisseling geopend werd, vermoedelijk door agenten in dienst van België. Hij was dus daarom doelbewust vaag in zijn brieven. Hij kreeg uit B.(Berlijn?) een "streng vertrauliche" brief van de heer "As" (waarschijnlijk consul Asmis) met daarin de waarschuwing dat een zekere Ebeling, tijdens de bezetting actief als vertaler in het gevangenenkamp van Mechelen, waarschijnlijk in Belgische dienst was getreden. Zijn opdracht was het observeren van de activisten. Twee Belgische agenten, Geeroms en Van Herweghe, zouden hem daarbij helpen. Asmis vroeg dat Brans de andere activisten zou waarschuwen voor dit gevaar. Dat zou onder meer moeten gebeuren met de hulp van "Van E." (de Nederlander Van Es?) die de vrienden in Nederland kon verwittigen op onopvallende wijze. Ook de geestverwanten van 'Het Vlaamsche Front' in Vlaanderen werden getipt. (2)
In diezelfde periode ontving Brans het bericht dat Jozué De Decker, vooraanstaand activist en op dat ogenblik leidsman van de restanten van de beweging in Nederland, het archief in Leipzig wilde bezoeken om er stukken uit te vissen die de activistische zaak konden bevorderen in de propaganda en in de rechtszaken die in België lopende waren. Een zekere "J.B." (vermoedelijk Jan Borms, halfbroer van August) zou hem daarbij helpen. (3) Op 1 september 1919 liet Brans zijn vriend Rousseeu weten dat de reis naar het archief in Leipzig zeer geslaagd was. Hij en "Jan B." vonden er zeer geschikte stukken. Archivaris Oszwald was zeer vriendelijk en welwillend geweest. Ook Vlaemynck was er en had hen flink geholpen.
Vast staat dat er nadien belangrijke wijzigingen zijn gebeurd wat de omkadering van de archiefbewaarplaats in Leipzig betreft. Oswald en Vlaemynck verdwenen uit de stad. Oszwald werd tot Oberreichsarchivrat in Potsdam benoemd. Een gewezen medewerker van August Borms en leidende figuur in de administratie van Nationaal Verweer, George Roose, werd nu verantwoordelijk voor het archief in Leipzig. Roose was een onderwijzer van opleiding en had literaire ambities getoond. In de administratie van Nationaal Verweer had hij zich vooral uitgesloofd om een activistische politiemacht op de been te krijgen. Hij stond in Leipzig echter al snel alleen. Roose vereenzaamde, verpauperde, kende familiale problemen, en werd moedeloos. Dat maakte hem kwetsbaar. Daardoor was het archief minder veilig dan de activistische leidsmannen veronderstelden.

Verwerving door Belgische nationalisten

Feit is dat er aanwijzingen zijn dat Roose, via tussenpersonen, probeerde het archief aan Belgische patriotten te verkopen. De eerste keer was dat - volgens getuigenis van Armand Wullus - in het begin van 1921. Toen brak een wantrouwige Wullus het contact echter af. De vraagprijs was ook bijzonder hoog. Wullus was niet de eerste de beste. Hij was er na de oorlog al in geslaagd om, gebruik makend van de chaos in het toenmalige Duitsland, om archief van de Duitse generale staf te stelen in het Reichsarchiv te Potsdam. Daarmee hoopte hij in de lente van 1927 te kunnen aantonen dat België militair inderdaad een neutrale houding had aangenomen en dat de Duitse legerleiding zich daarvan zeer goed bewust was.( (4))
Enkele jaren later bleek er meer mogelijk. Na langdurige onderhandelingen over de vraagprijs werd het archief overgeleverd in januari 1925. De "Akte" tot verwerving van het archief werd getekend op 25 januari 1925. Dit alles geschiedde in het grootste geheim.
Nogmaals een paar jaar later werd plots in de Belgische pers uitgebazuind dat het archief was verworven en dat er bronnenpublicaties zouden verschijnen. Achter de schermen was er dus een en ander gebeurd. De organisatie die de bronnenpublicaties op zich had genomen, stelde zich aan het Belgische publiek voor als de Nationalen Bond voor de Belgische Eenheid of in het Frans de Ligue national. De organisatie beweerde dat ze er in was geslaagd om het archief van de Raad van Vlaanderen in Duitsland op te sporen en het naar Belgisch grondgebied terug te halen. Dat zou zijn gebeurd in 1925. Deze organisatie was een uitvloeisel van het francofone verzet tegen het vernederlandsingproces van de Gentse rijksuniversiteit dat in 1923 was herbegonnen met de zongenaamde Nolf-wet. Nadien breidde deze kring zijn werking uit over heel Vlaanderen en verdedigde krachtig een tweetalig Vlaanderen waar aan het Frans geen strobreed in de weg mocht worden gelegd. Haar voornaamste tegenstanders waren de Vlaams-nationalisten. Het verwerven van het archief van de Raad van Vlaanderen kon haar een formidabel wapen in handen spelen om de Vlaamse beweging te compromitteren in de ogen van het brede publiek.
Rond die verwervingsoperatie werd doelbewust nogal wat mist gespoten. Daarvoor werd dankbaar gebruik gemaakt van de staat van burgeroorlog die de eerste jaren van de Weimar-republiek bezwaarde. In de publicaties van de Nationalen Bond werd het voorgesteld alsof de behoeders tijdens de Kapp-staatsgreep vonden dat het archief best werd overgebracht naar een militaire kazerne. Voor de zekerheid werd er een gewapende wacht ingezet. De vrachtwagen kwam echter in een vuurgevecht terecht en de militair die het begeleidde, werd gedood. De chauffeur van de vrachtwagen sloeg daarna in paniek. Hij deponeerde het archief ergens op een onbestemde plaats en nam de benen. Het archief werd daarna opgespoord door patriottische Belgen en door hen verworven. Tot zover het erg summiere verhaal. (5)
Over de speurtocht bleef de Nationalen Bond doelbewust erg vaag. Wel wilde ze kwijt dat de Leuvense germanist, oorlogsvrijwilliger en gewezen krijgsgevangene Armand Wullus daar een belangrijke rol in speelde. De man had eerder al onder de schrijversnaam Wullus-Rudiger met enkele publicaties aangetoond dat hij in staat was om archief uit het kamp van het activisme en de Duitse bezetter op te sporen en daarover te publiceren. (6) Zijn publicaties waren zeer compromitterend voor het Vlaams-nationalisme dat na de oorlog de verdediging van het activisme op zich nam. Hij slaagde er op overtuigende wijze in verbanden te leggen tussen het activisme, de Duitsers en de frontbeweging. Begin maart 1923 leidde dat tot een proces tegen de oud-strijder Adiel Debeuckelaere, de hoofdman van de frontbeweging en voor de oorlog een bekend Vlaams studentenleider. Daarin werden onder meer Duitse archiefstukken ingezet zoals rapporten van ondervragingen door de Duitse inlichtingenofficier Staehle. Rudiger had die verworven en gepubliceerd.
Met die publicaties zette hij kwaad bloed omdat dit negatief afstraalde op heel de Vlaamse beweging, hetgeen ook de bedoeling was. De Vlaamsgezinden vonden echter dat zij een legitieme strijd streden. De katholiek-flamingantische krant De Standaard, merkte in haar editie van 7 april 1923 op dat op de legerbegroting was ingeschreven dat de twee boeken van Rudiger in de bibliotheken van de kazernes werd opgenomen. Van Trahison activiste en van Flamenpolitik werden telkens 33 exemplaren aangekocht. De krant noemde Rudiger "de grote belager van de Vlamingen" en vond dat zijn publicaties vooral moesten dienen om de Vlaamse frontsoldaten verdacht te maken.
Het archief van de Raad van Vlaanderen was uiteraard de kers op de taart voor een gedreven snuffelaar als Wullus. Alle geheimen van het activisme kwamen dan open en bloot op straat te liggen. De Nationalen Bond bracht het nodige geld bijeen, het archief werd gekocht en voor transport werd gezorgd. Zo werd het overgebracht naar Belgische bodem zonder dat de Duitse autoriteiten er erg in hadden.
Het doel was in eerste instantie hieruit documenten te lichten en die te publiceren. Daarmee kon immers aangetoond worden dat het activisme en het na de oorlog verder levende anti-Belgisch gezinde Vlaams-nationalisme hun agitatie kaderde in de Duitse veroveringsplannen. Met dien verstande dat machtige kringen in Duitsland die veroveringsplannen nog altijd niet opgegeven hadden. De nederlaag van 1918 was niet verteerd en deze kringen zaten slechts te wachten op het veroveren van de politieke macht in Berlijn waarna ze konden herbewapenen en aansturen op een revancheoorlog. De publicatie van compromitterende stukken uit het archief zou de Vlaamse bondgenoten van deze Duitse revanchisten politiek krachteloos maken, zo werd gehoopt. Bovendien kon dit de hele Vlaamse beweging compromitteren en daardoor terugdringen. Daardoor zou de druk op de francofone dominantie in Vlaanderen afzwakken. Dat was het doel van de Nationalen Bond.
Om de uitgave te patroneren werd door de Uitvoerende Commissie van het bestuur van de Nationalen Bond een zogenaamd "Uitgevingscomiteit" samengesteld. Het eigenlijke werk werd toevertrouwd aan het Secretariaat met als belangrijkste figuur Jacques Pirenne. Dat secretariaat werd bijgestaan door Armand Wullus, de man achter het pseudoniem Rudiger, leraar aan het atheneum te Brussel. Wullus was op dat ogenblik inzake het activisme zonder twijfel de meest beslagen onderzoeker. Hij was afkomstig van Leuven, was germanist, kende Nederlands en Duits. En hij had met het activisme persoonlijk kennis gemaakt ten tijde van zijn gedwongen verblijf in Duitse kampen als krijgsgevangen genomen Belgisch soldaat.
In de inleiding bij de uitgave werd gesteld dat het al van in het begin de bedoeling was het archief, na het onderzoek met het oog op uitgave, te schenken aan de Commission des Archives de la Guerre. Die commissie, met zetel in Schaarbeek, was al van in de nadagen van de oorlog druk bezig met het verzamelen van alle documentatie - archieven, drukwerken, affiches, enz. - uit de oorlogstijd. Het boegbeeld van deze commissie was de Gentse universiteitsprofessor en befaamd historicus Henri Pirenne. Hij was lid van het Uitgevingscomiteit dat door de Nationalen Bond was op touw gezet. Zijn zoon Jacques Pirenne was secretaris-generaal van deze Bond.
Er rolde inderdaad op 20 september 1928 een monumentale bronnenuitgave van naar het Frans vertaalde documenten van de persen onder de titel: Les Archives du Conseil de Flandre. Een jaar later volgde een veel dunnere in het Nederlands. De gegevens werden daarnaast verwerkt in kleinere historische publicaties, bestemd voor een groot publiek. Toch slaagde de Nationalen Bond er niet in om het Vlaams-nationalisme daarmee een vernietigende slag toe te brengen. De weerstand van de francofonie tegen de toepassing en de verdere uitbreiding van de taalwetgeving, maakte in Vlaanderen een heel negatieve indruk. Het werd geïnterpreteerd alsof het Nederlands een gelijkberechtiging werd misgund. De publicaties over het activisme werden gezien als een element in een breed scala van aanvallen op de Vlaamse beweging en op het Nederlands. Het gevolg daarvan was dat de publicaties van de Nationalen Bond in brede kring in Vlaanderen werden afgedaan als leugenachtige propaganda. Dat Wullus bovendien formeel 'hoogleraar' werd aan de "Ecôle des Hautes Études" te Gent versterkte dit. Die zogenaamde 'hogeschool' was immers opgezet om de vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit te fnuiken.
Bovendien werd er geen klare wijn geschonken over wat het archief van de Raad van Vlaanderen nog allemaal bevatte en bleef het angstvallig gesloten voor onderzoekers. De Franstalige en de Nederlandstalige bronnenuitgave waren bovendien volgens een heel ander plan opgevat. Ook dat schiep argwaan. Bovendien waren aan de uitgaven Duitse bewijsstukken toegevoegd die niet behoorden tot het oorspronkelijke archief van de Raad van Vlaanderen. Ook dat zorgde voor gebrek aan geloofwaardigheid. Er werd al evenmin klare wijn geschonken over de verwerving van het archief.

Meer gegevens komen boven water

Wullus deed pas na de Tweede Wereldoorlog meer details uit de doeken over de operatie tot verwerving van het archief. Er was inderdaad een en ander recht te zetten. De Kapp-staatsgreep had er niets mee te maken. Eigenlijk was het 'verdwijnen' van het archief te situeren in het prille begin van 1925. Duitse tussenpersonen zorgden voor de overbrenging van Leipzig naar het grensgebied met België. Wullus had - op aanraden van de chef van de militaire veiligheidsdienst - vermeden om zich persoonlijk aan de andere kant van de Rijn te wagen. Daar had het geallieerde bezettingsleger immers geen macht en stond hij bloot aan arrestatie of moordpoging door de Duitsers. Een valstrik was niet ondenkbaar gelet op zijn eerdere publicaties. Hij stond dus klaar met vrachtwagens in de buurt van Aken, een veilige plaats dankzij Belgische bezettingstroepen. Van Aken ging de rit naar Herbesthal. Tijdens dat transport viel een grote kist met archief van de wagen in de gracht. De kist werd gerecupereerd maar was danig dooreen geschud. Op 24 januari arriveerde het archief in Brussel waar het dankzij de zorgen van de bankiersfamilie Errera werd opgeslagen. Het kwam terecht in een kluis van de Bank van Brussel. Het geheel woog 1800 kilo en was verpakt in 42 verpakkingseenheden waaronder zeven grote kisten.

Hoe was het zover gekomen? Alles was beginnen rollen toen de Belgische ambassade in Berlijn in juni 1924 een brief ontving met het aanbod de archieven aan te kopen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Brussel liet blijken geen interesse te hebben. Daarna werd vanuit Duitsland een "belangrijk Belgisch industrieel" benaderd. Door deze niet genoemde vooraanstaande werd de Brusselse liberale politicus Paul-Emile Janson benaderd. Deze contacteerde op zijn beurt Armand Wullus. Uiteraard was er twijfel of het wel degelijk ging om de in 1918 door de Duitse bezettingsmacht weggevoerde archieven. Tijdens een onderhoud in Aken met de tussenpersoon(en) werden echter archiefstukken getoond die alle twijfels wegnamen. Wullus kon ze vergelijken met archiefstukken die hij tijdens vorige jaren al had verworven. Het aanbod was wel degelijk echt. Dan kwam het er op aan ervoor te zorgen dat het feitelijk over te dragen archief geen 'gekuist' archief zou zijn. Een bestand waaruit alle compromitterende stukken zouden geselecteerd en verwijderd zijn, was immers politiek onbruikbaar en dus waardeloos. Ook dat gevaar bleek onbestaande. Het ging wel degelijk om het integrale archief.
Wullus nam daarna contact met Jacques Pirenne. Vanaf dan kwam de Nationalen Bond voor de Belgische Eenheid in het spel. Deze Bond verzamelde de nodige geldmiddelen en werd op die manier eigenaar van het archief.
Volgens Wullus stond de Ligue "après quelques années" het archief af aan het Rijksarchief. Dat gebeurde "gracieusement, mais à certaines conditions", om het in zijn woorden te zeggen. Wanneer was dat precies en wat behelsden die voorwaarden? Dat is op basis van zijn getuigenis helemaal niet duidelijk. Hij rept al evenmin over wat er tijdens de tweede Duitse bezetting vanaf 1940 gebeurde met het archief.

In Engeland tijdens de Tweede Wereldoorlog

In het Rijksarchief wist het wetenschappelijk personeel uiteraard dat een bestand onder de titel "Raad van Vlaanderen" in het magazijn was opgeslagen in het kader van de Archives de la Guerre. Maar hoe en wanneer dit gebeurde is onduidelijk. Rijksarchivaris Antoine Zoete probeerde in 1992 de verwervingsgeschiedenis te reconstrueren. (7) Hij stootte op het feit dat in jaarverslagen, aanwinstenregisters, briefwisseling met de Commissie van het Oorlogsarchief, enz. niets was terug te vinden. Er was evenmin een afzonderlijk overdrachtsdossier te vinden. Hij moest terugvallen op zeer summiere en sporadische gegevens in de registers van inkomende en uitgaande briefwisseling zoals die werden bewaard in het secretariaatsarchief van het Rijksarchief.
Feit is dat de oorspronkelijke ontvangende instelling, de Archives de la Guerre in de loop der jaren 1930 werd beschouwd als de facto een onderdeel van het Rijksarchief. Ook al bleven archiefbestanden en bibliotheek opgeslagen in een pand op grondgebied van de gemeente Anderlecht. Er werd wel een rijksarchivaris naartoe gedetacheerd. De overdracht van het archief van de Raad van Vlaanderen door de Nationalen Bond werd in ieder geval beschouwd als een echte schenking. Dit woord werd uitdrukkelijk gebruikt. Zoete kon uitvissen dat pas op 6 november 1939 dit voorstel tot schenking door de toenmalige algemeen Rijksarchivaris werd aanvaard.
De Nationalen Bond heeft dus heel erg lang gewacht om haar belofte tot overdracht - uitgesproken in de inleiding van haar bronnenpublicaties - aan deze archiefinstelling te verwezenlijken. Die datum van 6 november 1939 springt daarbij meteen in het oog. Hij is volstrekt geen toeval. Op dat ogenblik was de Tweede Wereldoorlog al ettelijke weken bezig en was het duidelijk dat de Polen die als eersten door Duitsland werden aangevallen, de strijd hadden verloren. Dat betekende dat vanaf dan nazi-Duitsland al zijn strijdkrachten tegen de westelijke geallieerden zou kunnen inzetten. België liep dus heel groot gevaar vanaf de dag dat de Polen zich overgaven. Een invasie en een nieuwe Duitse bezetting op korte termijn waren volstrekt niet ondenkbaar.
In werkelijkheid stelde Algemeen Rijksarchivaris Joseph Cuvelier al op 16 juni 1933 - ten tijde van de machtsovername door de nationaal-socialisten - een document op met "instructions" voor de "Archives de la Guerre" voor het geval een oorlog dreigde uit te breken. Die waren van toepassing vanaf de aankondiging dat het leger op "versterkte vredesvoet" werd gebracht. Dat was dus nog voor een officiële mobilisatie en het kon dus gebeuren nog voor een oorlog immanent was. De archivaris die naar dit archief was gedetacheerd, moest dan beginnen met de verpakking van die bestanden en solitaire documenten die waren aangekruist in de "Tableau des fonds et documents d'archives conservés aux archives de la guerre" met de opmerking "à mettre en sécurité en cas de danger de guerre". Die kisten moesten door de archivaris bij elkaar worden gezet in het bureau van de conservator. Daarna verwittigde hij meteen de Algemeen Rijksarchivaris en die zou er voor zorgen dat de kisten werden opgehaald. (8)
Dat de Algemeen Rijksarchivaris deze opdracht zeer ernstig nam, wordt aangetoond door het vierde punt dat hij eigenhandig op dit papier zette: Als deze archivaris en zijn medewerker niet aanwezig zouden zijn, was het de Algemeen Rijksarchivaris zelf die "veillera personnellement de l'exécution des paragraphes 1 et 2". Deze zin werd met een dubbele lijn in het rood onderstreept om zijn belang extra te benadrukken. In ieder geval moest de gedetacheerde archivaris er over waken dat het bestandenoverzicht - het "tableau des archives" - werd bijgehouden en in geval van oorlog in veiligheid gebracht. Als hij een wijziging of toevoeging aanbracht, moest dat meteen ook gebeuren op het exemplaar dat in bezit was van de Algemeen Rijksarchivaris. Vreemd genoeg kwamen de archieven van de Raad van Vlaanderen en zijn naoorlogse bewerkers niet voor in deze lijst. Bij de nota "Instructions en cas de danger de guerre" was nochtans een rudimentaire inventaris gevoegd van onder meer het archief van de Raad van Vlaanderen, verdeeld over 25 "caisses" en daarnaast waren er nog "caisses" met een letteraanduiding van A tot Z.
Een week later, op 13 november vertrok er vanuit het Rijksarchief een brief naar de heer Lauwereys, directeur van de dienst die de overzetboten vanuit Oostende naar Groot-Brittannië beheerde. Hij werd verwittigd dat een vrachtwagen 78 kisten archief zou afleveren. Het staat vast - al werd het niet vermeld - dat het archief van de Raad van Vlaanderen in die zending was inbegrepen. Dat gebeurde in absolute geheimhouding. Rijksarchivaris Camille Tihon bracht met een brief op 4 februari 1947 luitenant-kolonel Vandaele, chef van de historische dienst van het Belgische leger, op de hoogte dat hij deze archieven: "que j'avais fait transporter en Angleterre au début de 1940". (9) Archivaris Etienne Sabbe begeleidde persoonlijk het transport van Brussel naar de haven van Oostende.
Dit transport gebeurde in coördinatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Na de oorlog werd gereconstrueerd dat de kisten, na de overtocht in 1940, werden overgedragen aan de zorgen van de Belgische ambassade in Londen. Ambassadeur baron Cartier de Marchienne zorgde er voor dat ze werden ondergebracht in wat vaagweg werd omschreven als "een kasteel in Lancashire". Het valt te vrezen dat tijdens deze oorlog een deel van het archief te maken kreeg met ernstige vochtaantasting.
De bezorgdheid was terecht. Feit is dat het "Deutsche Heeresarchiv" een mobiele voorhoede had ingericht onder de naam "Aktensammelstelle West". Die trok in het spoor van de oprukkende gevechtseenheden naar Brussel op zoek naar archieven van militair of politiek belang. Deze eenheid nam onder meer de archieven in Schaarbeek in beslag. (10) Tenminste wat nog aanwezig was. Enkele bijzonder gevoelige archieven, zoals het archief van de Raad van Vlaanderen, waren immers 'verdwenen'.

Verwerving

Op 4 juni 1945 - amper één maand na de Duitse overgave - drong Algemeen Rijksarchivaris Camille Tihon aan bij de Minister van Onderwijs, voogdijminister van het Rijksarchief, dat hij zou zorgen voor de repatriëring van de archieven die vijf jaar eerder veiligheidshalve naar Britse bodem waren gestuurd. Daarop ontspon zich hierover briefwisseling met Buitenlandse Zaken en met de ambassade in Londen. Uiteindelijk was het weer Etienne Sabbe die werd ingezet en naar Londen werd gestuurd om de praktische modaliteiten van het transport te regelen.
Nadat het archief weer was ondergebracht in de magazijnen in Anderlecht, werd de geheimhouding gehandhaafd. Het archief van de Raad van Vlaanderen was volstrekt ontoegankelijk. Die geheimhouding is typerend. De overdracht in 1939, de reis naar Britse bodem en de terugkeer na de oorlog, werden bijvoorbeeld niet eens vermeld in de jaarverslagen van het Rijksarchief. Dit archief werd immers beschouwd als van zeer gevoelige aard. Hoe minder mensen wisten dat het Rijksarchief het bewaarde, hoe beter. Zo werd geoordeeld.
De archiefwet van 1955 bepaalde bovendien dat overheidsdocumenten gesloten bleven voor onderzoek tot ze honderd jaar oud waren. De keerzijde van de medaille was dat de Rijksarchivarissen zich niet geroepen voelden om aan dit bestand prioriteit te geven wat het toegankelijk maken betreft. Dit kon immers pas renderen vanaf 2018. En dan noch!

Inhoud

Tijdens de herordening bleek het archief te bestaan uit de archivalische nalatenschap van een grote diversiteit aan archiefvormers. Het verdiende dus de omschrijving archiefconglomeraat. Bovendien waren er nogal wat afgedwaalde stukken. Die konden deels in verband gebracht worden met de archiefvormers die binnen dit conglomeraat functioneerden, deels ook niet. Het ging dan om stukken uit andere archieven die per ongeluk tijdens de verhuisoperaties in het bestand waren terechtgekomen. Dat was bijvoorbeeld zo voor correspondentie van de naoorlogse Commission d'Enquête sur la Violation des Règles du Droit des Gens. (1919-1921) die in P8 en in P25 werden aangetroffen. Deze documenten werden door Pierre-Alain Tallier eerder al uit dit bestand gehaald en geïntegreerd in het archief waar ze uit waren afgedwaald.
Bovendien weten we dat de naoorlogse bewerkers van de Nationalen Bond voor de Belgische Eenheid Duitse en Vlaamse archiefstukken die ze elders hadden verworven, toevoegden aan het bestand als die stukken hen van pas kwamen.

Taal en schrift van de documenten

De stukken zijn hoofdzakelijk in het Nederlands opgesteld. Maar er komen heel vaak stukken in het Duits voor omwille van de nauwe samenwerking met de Duitse bezettingsautoriteiten. Sporadisch duiken ook in het Frans gestelde archiefstukken op. Vaak als gevolg van het feit dat Wullus notities in het Frans toevoegde aan dossiers die door activisten waren gevormd. Soms zijn er ook Franstalige documenten van voor 1914 te vinden die door de activisten werden gebruikt als documentatie. De naoorlogse, antiflamingantische archiefvormers hun documenten zijn vrijwel allemaal in het Frans opgesteld .

Selecties en vernietigingen

Er werden tijdens de inventarisatie enkel overtollige dubbels vernietigd. En dan in het bijzonder wanneer het ging om onvolledige of beschadigde stukken en enkel voor zover zij in meerdere exemplaren werden teruggevonden.

Toekomstige aangroei/aanvullingen

Er is geen toekomstige aangroei meer te verwachten. Tenzij er zich nog documenten in andere, zich in het Rijksarchief bevindende bestanden zouden bevinden. Dat is mogelijk vermits in onderhavig bestand ook dossiers en documenten werden aangetroffen van de Commissie voor Onderzoek naar Duitse Oorlogsmisdaden en andere archiefvormers. Dit is echter weinig onwaarschijnlijk, gelet op de ondertussen achter de rug zijnde bewerking van tal van bestanden.

Ordening

Bij de inpakoperatie in oktober 1918 door de activisten, werd er geen rekening gehouden met een logische nummering. De dossiers met opschrift "N.V." van Nationaal Verweer bijvoorbeeld, zaten in de kisten met nummers van 1 tot en met 9 maar kist nr. 7 bevatte archief van het Propagandabureau en in de kisten 2, 5, 3, 1, 6, 9, 8 was er vermenging van Propaganda en Nationaal Verweer. Dit was vermoedelijk een gevolg van het feit dat deze organisaties in Brussel op hetzelfde adres gehuisvest waren. Ten behoeve van de Duitsers werd er genoteerd dat er één "Paket" en twee "Kisten" "Ohne Nummer " waren.
Het is niet erg waarschijnlijk dat het archief in Leipzig deze rudimentaire ordening kon behouden. Het archief werd immers nog enkele keren aangesproken voor de agitatorische doeleinden van de activisten. Ook de reis naar Belgische bodem in 1925 gebeurde in penibele omstandigheden omwille van de geheimhouding en dat was niet erg bevorderlijk voor de ordening. Al weten we uit de getuigenissen dat het archief op dat ogenblik nog in kisten was ingepakt. Maar waren het dezelfde kisten? Vermoedelijk wel. In het archief werden immers sporadisch nog enkele oude opschriften uit 1918 ontdekt, opschriften die ooit op de kisten waren geplakt geweest.
Armand Wullus herklasseerde het archief op zeer ingrijpende wijze. Daardoor zijn veel oorspronkelijke omslagen voorzien van een 'activistisch' nummer en inhoudsaanduiding en tevens van een 'belgicistisch' nummer en inhoudsaanduiding. Gedeeltelijk werden de Franstalige etiketten over de activistische beschrijvingen en nummering geplakt. Tal van documenten werden door Wullus en zijn medewerkers uit hun oorspronkelijk verband gelicht en in nieuwe omslagen in een eigen klassement ingebracht. Zij dragen enkel een Franstalige omslag en zitten uitsluitend in een naoorlogse ordening ingepast. Van deze grootscheepse hernummeringsoperatie werden steekkaarten opgesteld. Die werden weergevonden in nr. D148. Steekkaartenbak met nummer A6 bevatte de concordantie tussen beide systemen. Deze herordening was echter relatief oppervlakkig en was niet bedoeld om het archief inzichtelijker te maken voor onderzoekers. Er werd immers gezocht naar documenten met een compromitterende inhoud. Geen van deze ordeningssystemen hield rekening met de archiefvormers, hun organisatorische structuur en de uitgeoefende bevoegdheden.
Erger was dat dit archief na de Tweede Wereldoorlog nog verscheidene verhuisoperaties moest ondergaan van het ene rijksarchiefgebouw naar het andere en intern van het ene magazijn naar het volgende. Die verhuisoperaties gebeurden niet met de nodige zorgvuldigheid. De verpakking van het archief in recuperatie-charterdozen en in portefeuilles was al evenmin een aanleiding om er enige ordening in te brengen. Wel werd op een bepaald ogenblik een nummering aangebracht met gele etiketten op het verpakkingsmateriaal. Het begon met de letter D (van "doos?) gevolgd door een cijfer van 1 tot 148. Dat werd nog eens overgedaan met de letter P (van portefeuille of paquet?) gevolgd door een cijfer van 1 tot en met 55. Daarna volgden de registers die werden aangeduid met "REG" gevolgd door cijfers van 1 tot en met 37. Voor de staart van het bestand - een grote massa steekkaarten en kleinere invulformulieren - werden haast alle overige letters van het alfabet ingezet. Het spreekt vanzelf dat er op die manier niet de minste rekening werd gehouden met de archiefvormers en met de logische samenhang van het archief.
In deze recuperatieverpakking en met een totaal gebrek aan logische ordening werd het archief door Ada Deprez en Daniël Vanacker aangetroffen. Zij begonnen aan een summiere beschrijving van de inhoud op basis van de verpakkingseenheid. Daarna werd door de Algemeen Rijksarchivaris Ernest Persoons beslist om de archieven openbaar te maken en ze daarom te herverpakken in zuurvrije dozen. Charterdozen bevatten echter een grote kwantiteit papier. Hun inhoud werd daardoor verdeeld over twee hedendaagse archiefdozen waardoor de beschrijvingen in de "summiere inventaris" daarna in twee verschillende maar opeenvolgende dozen moesten worden gezocht. Nadien viel de beslissing de documenten te microfilmen. Dat had het voordeel dat de documenten nadien niet meer hoefden gemanipuleerd te worden door de lezers. Een deel ervan was immers in bijzonder slechte materiële staat. Maar door de inhoudelijke en structurele beperktheden van de toegang bleef het historisch onderzoek moeilijkheden ondervinden.
Het hele archiefbestand werd tijdens onderhavige inventarisering ontrafeld en voor zover mogelijk gereconstrueerd volgens de hedendaagse archivistische principes op basis van de aangetroffen archiefvormers. Voor de beschrijvingsdiepte werd gekozen voor het niveau 'dossier'. Dit was het niveau dat ook richtinggevend was voor de eigentijdse toegangen uit de Eerste Wereldoorlog die werden aangetroffen. Het was doorgaans ook het niveau dat door bewerker/uitgever Armand Wullus werd gebruikt tijdens zijn ingrijpende herordening.

Voorwaarden voor de raadpleging

De raadpleging van dit archief is in principe onderworpen aan de bepalingen van de Archiefwet van 24 juni 1955 en haar latere wijzigingen en aanvullingen. In het bijzonder de wet van 6 mei 2009, die stelt dat inzage wordt verleend na dertig jaar. Het archiefbestand is dus openbaar. De Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer is in het geding ten aanzien van de verwerking van persoonlijke gegevens. De gebruiker krijgt een verklaring op erewoord te ondertekenen dat hij geen gegevens die de persoonlijke levenssfeer betreffen, zal publiceren.

Voorwaarden voor de reproductie

Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Rijksarchief.

Fysieke kenmerken en technische vereisten

Het archief bestaat uit papier maar er is ook een klein aantal fotonegatieven op glasplaat voorhanden.

Toegangen

Voor het gehele archiefbestand bestaat slechts de "summiere inventaris" zoals samengesteld door prof. Ada Deprez en Daniël Vanacker. Voor bepaalde reeksen van dossiers en van briefwisseling kunnen de registers zoals destijds opgesteld door de betrokken dienst een bijkomende toegang vormen. Op het voorhanden zijn van dergelijke registers werd zo mogelijk de aandacht getrokken in de contextbeschrijving bij bepaalde onderdelen van het archief. De documenten kunnen aangevraagd worden volgens de procedures zoals gebruikelijk in de leeszaal van het algemeen Rijksarchief.

Aanwijzingen voor het gebruik

Het archief bevat een bijzonder grote diversiteit aan types van documenten en dossiers. Voor zoekwerk op onderwerp, persoon- of plaatsnamen is het aangewezen de digitale zoekfunctie te gebruiken.

Bestaan en bewaarplaats van originelen

Er werd in het recente verleden een kopie op microfilm gemaakt op basis van de orde zoals ze werd aangetroffen na het opstellen van de "summiere inventaris" door Ada Deprez en Daniël Vanacker. Met dien verstande dat er nadien werd overgegaan tot verpakking van de dossiers in hedendaagse, zuurvrije archiefdozen. Daarbij werden de meeste nummers van de "summiere inventaris" verdeeld over twee dozen met de aanduidingen .../A en .../B na het nummer.

Documenten met een verwante inhoud

Vermits de kopstukken van het activisme zichzelf goed hadden voorzien van archiefstukken op hun vlucht naar Nederland met het oog op hun gebruik in de verdere politieke strijd, zijn er na verloop van tijd heel wat dossiers terechtgekomen in het Archief- en Museum voor het Vlaams Cultuurleven of Letterenhuis in Antwerpen. De belangrijkste verzamelingen zijn afkomstig uit de nalatenschap van topactivisten zoals Jozué De Decker en Jules Spincemaille. Veel van deze documenten zijn verslagen van vergaderingen of rapporten van ontmoetingen die in meerdere exemplaren werden opgemaakt. Daardoor bevinden ze zich niet alleen in onderhavig archiefbestand in het Rijksarchief maar ook in persoonlijke archieven in het Letterenhuis. Er zijn echter in het Letterenhuis ook tal van unieke documenten en dossiers terechtgekomen.
Sowieso bevatten persoonlijke archieven van vooraanstaande activisten, documenten die een belangrijke aanvulling betekenen bij het Archief van de Raad van Vlaanderen. Dergelijke bestanden zijn te vinden in het ADVN in Antwerpen maar ook in het Liberaal Archief en het AMSAB te Gent.
Tijdens de oorlog kreeg L. Van der Essen de opdracht om informatie over het activisme te verzamelen. De archivalische nalatenschap kwam in het Algemeen Rjjksarchief terecht en werd geïnventariseerd door Hans Vanden Bosch, Inventaris van het archief van het Bureau voor Politieke Documentatie 1917-1918, Inventaris 505, Brussel, 2011.
Belangrijk is tevens het "Archiefconglomeraat 'Volksopbeuring Mechelen' met daarin opgenomen fragmenten van verwante Verenigings- en Persoonsarchieven, bewaard in het Rijksarchief te Antwerpen". Dit bestand werd onder deze titel geïnventariseerd door Lies Galle in 2007 in het kader van een eindverhandeling van de interuniversitaire opleiding archivistiek en hedendaags documentbeheer. Dit archiefbestand werd verzameld door de politie na de wapenstilstand van 11 november 1918. Ook in de andere gerechtelijke arrondissementen werden bij gewezen activisten archief in beslag genomen en opgenomen in de strafdossiers. Deze bundels werden opgeslagen in de archieven van parketten en rechtbanken. Ten tijde van de Duitse inval in mei 1940 greep er een grootscheepse vernietigingscampagne plaats. De strafdossiers van het Hof van Assisen van Brabant. die hieraan ontsnapten, bevinden zich in het Rijksarchief te Anderlecht.

Bibliografie

WULLUS-RUDIGER A., Flamenpolitik. Suprême espoir allemand de domination en Belgique, 1921.
Les archives du Conseil de Flandre (Raad van Vlaanderen) publiés par la Ligue national pour l'unité belge,
Brussel, 1928.
Het archief van den Raad van Vlaanderen. Uitgegeven door den Nationalen Bond voor de Belgische Eenheid
, Brussel, 1929.
FAINGNAERT A.L., Verraad of zelfverdediging, bijdragen tot de geschiedenis van de strijd voor de zelfstandigheid van Vlaanderen tijdens 14-18, Kapellen, 1933.
BASSE M., De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930, 2 dln., Gent, 1930.
WULLUS-RUDIGER J., En marge de la politique belge: 1914-1956, Brussel, 1957.
WILLEMSEN A.W., Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, Antwerpen, 1969.
ELIAS H., 25 jaar Vlaamse Beweging, 1914-1939, deel I, Antwerpen, 1969.
WILS L., Flamenpolitik en aktivisme, Leuven, 1974.
WENDE F., Die Belgische Frage in der Deutschen Politik des Ersten Weltkrieges, 1969.
BUNING L., Het strijdbare leven van J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, 1976.
HULPIAU R., René De Clercq 1877-1932, 1986.
DOLDERER W., Deutscher Imperialismus und Belgischer Nationalitätenkonflikt (Kasseler Forschungen der Zeitgeschichte, nr. 7), Kassel, 1989.
DEPREZ A. en VANACKER D., Het archief van de Raad van Vlaanderen. Summiere inventaris door Ada Deprez en Daniël Vanacker. In: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2-3, 1991, p. 150-195.
VANACKER D., Het aktivistisch avontuur, Gent, 1991.
WILS L., De geschiedschrijving van het aktivisme, in Wetenschappelijke Tijdingen, jg. 51 nr. 1, 1992, p. 65-83. Deze bijdrage geeft een kritische bespreking van de historiografische productie tot in 1991.
VANDEWEYER L., Activisten op veroveringstocht in de administratie. Machtsverwerving in het Ministerie van Financiën tijdens de Eerste Wereldoorlog. In: Wetenschappelijke Tijdingen, 1996, pp. 29-59.
VANDEWEYER L., Kiezen tussen Kardinaal en Kaiser. Vlaamse katholieke activisten tijdens de Eerste Wereldoorlog. In: Trajecta, 2/1996, pp. 134-155.
VANDEWEYER L., Collaboreren en arbeiders deporteren! Dilemma's voor activisten en Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog? In: Brood en Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Sociale Bewegingen, december 1996, pp. 15-32.
VANDEWEYER L., Een kleine stad in een 'Groote Oorlog'. De eerste wereldoorlog en het activisme te Tienen en omgeving, Tienen, 2003.
YAMMINE Bruno, Drang nacht Westen. De fundamenten van de Duitse Flamenpolitik (1870-1914), Leuven, 2011.

Voor de historiografische productie vanaf 1992 is het tijdschrift Wetenschappelijke Tijdingen richtinggevend. Niet alleen omwille van de daarin verschenen artikelen over het activisme maar ook voor de boekbesprekingen en de signalementen van elders verschenen artikelen over dit onderwerp.

Beschrijvingsbeheer

De ordening en inventarisatie van dit archief maakte deel uit van de stageopdracht. Door de complexiteit van het archief en door tal van bijkomende opdrachten en de vragen vanuit het publiek nam dit echter veel meer tijd in beslag dan voorzien. Het manuscript van de inventaris werd voor validatie overhandigd in april 2012. Daarna volgde de verpakking waarna de laatste verbeteringen en toevoegingen werden aangebracht.

Télécharger l'inventaire publié- Download de gepubliceerde inventaris

1Verslagen van den Breeden Raad: Stenograms der Algemeene Vergaderingen 17-11-17 tot 20-9-18. Ern. Dewint, stenografische notities van de algemene vergaderingen. 1917-1918.1 pak
2Register met de handtekeningen van de aanwezige leden per zitting van de 'eerste' Raad vanaf 20 mei 1917 tot april 1918. 1917-1918.1 deel
3Register met de handtekeningen van de aanwezige leden per zitting van de 'tweede' Raad, vanaf 6 juni 1918. 1918.1 deel
4Register met de namen en adressen van de leden van de 'tweede' Raad en van de tewerkgestelde bedienden. 1918.1 deel