Inventaris van het archief van het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Inspectie van de eetwaren (Overdrachten 1980 en 2012), 1948-2000

Archive

Name: Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Inspectie van de eetwaren (Overdrachten 1980 en 2012)

Period: 1948 - 2000

Inventoried scope: 10 linear meters

Archive repository: National Archives of Belgium

Heading : Public Health and Environment

Inventory

Authors: F. Strubbe — M. De Win

Year of publication: 2025

Code of the inventory: I 725

...

Archiefvormer

Naam

Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Inspectie van de Eetwaren

Rechtsvoorgangers en rechtsopvolgers:
- Ministerie van Binnenlandse Zaken. Inspectie van de Eetwaren (1891-1936)
- Ministerie van Volksgezondheid. Inspectie van de Voedingswaren (1936-1946)
- Ministerie van Volksgezondheid en Gezin. Inspectie van de Eetwaren (1947-1987)
- Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Inspectie der Eetwaren (1987-1995)
- Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Inspectie van de Eetwaren (1995-2002)
- FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Directoraat generaal Dier, Plant en Voeding en Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV) (2002-heden)

Geschiedenis

Fraude bij de productie en de distributie van eetwaren is van alle tijden. Bedrieglijke praktijken treffen de consument niet alleen in zijn geldelijke belangen, maar in vele gevallen bedreigen ze ook zijn gezondheid. Van oudsher treft de overheid bijgevolg maatregelen om dergelijk bedrog te voorkomen en te bestraffen. Wat ons land betreft werd de strijd tegen fraude met voedingswaren aanvankelijk toevertrouwd aan de steden en gemeenten, op basis van de Franse revolutionaire wetgeving en later van de wet van 17 maart 1856. Grote steden zoals Brussel, Antwerpen en Gent konden voldoende middelen vrijmaken om eetwaren-controleurs op pad te sturen en stedelijke laboratoria in te richten voor de analyse van voedselstalen. Kleinere gemeenten (de facto de overgrote meerderheid) hadden hiertoe de middelen niet. (1)
Deze situatie spoorde niet met de vooruitgang van wetenschap en techniek, de sociaal-economische omwentelingen en betere voorbeelden uit een aantal buurlanden. Al deze factoren leidden naar de aanneming van de wet van 4 augustus 1890 "betreffende de vervalsching van levensmiddelen". Twee kanttekeningen zijn hierbij van belang. Het parlement dat dit wetsontwerp goedkeurde, telde nogal wat burgemeesters en schepenen die erop toezagen dat de gemeentelijke autonomie in het algemeen verzekerd bleef. Het zou op termijn echter niet verhinderen dat de Staat inzake de eetwarencontrole ook eigen initiatieven nam, die later leidden tot de uitbouw van een ware Rijkseetwareninspectie met eigen analyse-laboratoria. Een tweede punt betreft een belangrijke evolutie in het oude dualisme tussen fraude ("bedrog en vervalsching") en de "bescherming der openbare gezondheid": de nieuwe wet handhaafde weliswaar deze tweedeling, maar vermeldde de gezondheid als eerste doelstelling. (2)
Het wettelijk kader uit 1890 werd na driekwart eeuw vervangen door de Wet van 20 juni 1964 "betreffende het toezicht op voedingswaren of -stoffen en andere producten". Aan de basis van deze wijziging lagen opnieuw evoluties in wetenschap en voedingstechnologie, alsook de veranderende voedingspatronen van de bevolking. Belangrijk was ook de juridische insteek op internationaal vlak: de Codex Alimentarius van de VN, de Europese regelgeving (EEG en Raad van Europa) en de normen voor eetwaren uitgevaardigd binnen de Benelux Economische Unie. Dierenvoeders, slachtvlees en geneesmiddelen behoorden niet langer tot het toepassingsgebied van de wet van 1964 omdat deze materies reeds geregeld werden door aparte wetgevingen. De nieuwe wettekst beoogde wel de bescherming van de consument van "andere producten": tabak, cosmetica, detergenten en voedingssupplementen. Ze bood een betere basis voor de reglementering van de "toevoegsels" of additieven dan de wet van 1890. Bovendien liet ze toe om microbiële aantasting van eetwaren te voorkomen door hygiëneregels uit te vaardigen voor personen, lokalen en apparaten gebruikt in de voedingssector. (3) Zeer snel zouden nieuwe uitdagingen leiden tot de goedkeuring van de Wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het gebied van voedingsmiddelen en andere producten. Op basis van deze laatste wet kon men voortaan ook de etikettering en de reclame voor eetwaren regelen. (4)
De dioxinecrisis in de lente van 1999 was de katalysator die leidde tot de oprichting van een eengemaakte controledienst voor de hele voedselketen: het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), opgericht door de Wet van 4 februari 2000. Het FAVV nam het personeel over van de controlediensten van het Ministerie van Landbouw en Middenstand, de Algemene Eetwareninspectie en het Instituut voor Veterinaire Keuring (IVK). De beleidsvoorbereiding en de normering inzake de veiligheid van de voedselketen, met inbegrip van het daaraan verbonden personeel van de Algemene Eetwareninspectie, het Ministerie van Landbouw en het IVK, werden toevertrouwd aan het Directoraat Dier, Plant en Voeding binnen de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Deze directie-generaal is ook bevoegd voor de zogenaamde andere consumptieproducten zoals tabak en cosmetica.

Bevoegdheden en activiteiten

In de tweede helft van de 20ste eeuw was de eetwareninspectie bevoegd voor de uitvoering en de controle op de naleving van de wetten van 1890, 1964 en 1977, alsook van hun uitvoeringsbesluiten. In de praktijk betekende dit het uitoefenen van toezicht op bedrijven waar voedingsmiddelen werden geproduceerd of gecommercialiseerd, het opsporen van bedrog en de naleving van de sanitaire aspecten (hygiëne van eetwarenbereiding in restaurants en verkooppunten). De administratie was ook het aanspreekpunt bij de voorbereiding van het beleid en de normering inzake eetwaren. Hiervoor werd o.m. beroep gedaan op de bevindingen van de inspecteurs en controleurs in de buitendiensten, op basis van processen-verbaal en analyseverslagen. Mede onder invloed van Europa wonnen de opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en normalisatie aan belang, wat het takenpakket van het hoofdbestuur versterkte. Over een periode van bijna een eeuw was de aandacht van de dienst verschoven van de opsporing van vervalste eetwaren naar de bescherming van de gezondheid van de verbruikers. (5) Kestens onderscheidt drie bevoegdheidsdomeinen voor de naoorlogse Eetwareninspectie: 1° de analyse van wetenschappelijk onderzoek, deelname aan internationale werkzaamheden, overleg met de sectoren, 2° het ontwerpen en aanpassen van wetten en besluiten, 3° de daadwerkelijke controle op het terrein. (6) In het geïnventariseerde bestand treffen we elk van deze activiteiten aan: het overleg met de sectoren en de voorbereiding van dossiers voorgelegd aan de Hoge Gezondheidsraad met het oog op de vergunning van het gebruik van additieven, de voorbereiding van nieuwe regelgeving en tenslotte de controle via de ontleding van afgenomen stalen. (7)
Producenten die bepaalde toevoegsels of, in actuele termen, additieven wensten te gebruiken in eetwaren dienden op basis van de wetgeving een dossier in bij de inspectie die het dossier onderzocht en voor advies overmaakte aan de Hoge Gezondheidsraad die geval per geval een advies uitbracht. Hierbij hield de Raad o.a. rekening met de noodzaak van het gebruik, de nutritionele waarde en het risico voor de gezondheid. Bij gunstig advies, al dan niet met voorwaarden, werd bij ministerieel besluit het additief opgenomen in een positieve lijst. Vanaf een zekere periode werd ook een administratieve commissie ingeschakeld, de Adviescommissie inzake Eetwaren (Comité consultatif en matière de Denrées alimentaires), die het dossier onderzocht vooraleer het werd overgemaakt aan de Raad. Deze commissie kende een gemengde samenstelling: naast vertegenwoordigers van de diverse betrokken departementen telde ze ook leden aangeduid door de beroepsfederaties uit de voedingssector.
Traditiegetrouw richtte de activiteit van de inspecteurs en controleurs zich in de jaren 1950-1977 nog sterk op fraude, ook in gevallen waar de volksgezondheid niet meteen op het spel stond, bv. het verkopen van margarine als boter of het bijkleuren van sterke dranken. De ontledingsverslagen of analyserapportenen de maandelijkse verslagen van de dienst geven ons een overzicht van de domeinen die bij voorkeur werden opgevolgd en van wat de meest vastgestelde afwijkingen waren. (8) Er waren drie types van analyserapporten: de "officiële verslagen" werden automatisch overgemaakt aan het betrokken Parket, terwijl de "officieuze verslagen" en de "oriëntatieverslagen" intern bleven en de werking van de dienst ondersteunden. Vanaf eind jaren 1970 werden systematisch programma's voor monsterneming uitgewerkt door het hoofdbestuur (in functie van de productie- of invoercentra van eetwaren en de nabijheid van bevoegde laboratoria), wat de analyse van uitslagen stroomlijnde en hun statistische interpretatie bevorderde. (9)
Voor de analyse van stalen kon de inspectie terecht bij het zogenaamde Centraal Laboratorium, vanaf 1968 bij het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie, bij stedelijke of universitaire laboratoria of bij erkende privé scheikundigen of laboratoria. Inspecteurs en controleurs maakten genomen stalen verzegeld en anoniem over aan de onderzoeksinstelling, soms vergezeld van een onderzoeksvraag. De verantwoordelijke van het labo of de erkende scheikundige vermeldde de resultaten van de analyse en zijn interpretatie betreffende de conformiteit van het staal en gebeurlijk het antwoord op de onderzoeksvraag in het door hem ondertekende ontledingsverslag. Analyseresultaten gaven niet altijd voldoende zekerheid. Af en toe moest de verantwoordelijke besluiten dat "ce produit ne peut être déclaré falsifié", al was het product natuurlijk wel verdacht. (10) Indien een product wel schadelijk werd bevonden, dan kon een buitendienst van de Eetwareninspectie het uit de handel nemen. (11)
Naarmate de invloed van Europa toenam en bij gebreke aan voldoende bezetting van het Hoofdbestuur kregen de inspecteurs in buitendienst, bovenop hun controle opdracht, ook de juridische opvolging van bepaalde aspecten binnen de eetwarenwetgeving toebedeeld en namen zij op regelmatige basis deel aan de werkzaamheden op Europees of internationaal vlak bij de voorbereiding van nieuwe regelgeving.

Organisatie

In zijn boek noemt Kestens de Rijkseetwareninspectie "Een ambtelijke dienst op de dool". (12) Daarbij doelt hij op het feit dat de inspectie tijdens zijn lange geschiedenis vele omzwervingen heeft gekend tussen Binnenlandse Zaken, Landbouw en Volksgezondheid. Evenwel behoorde de dient steeds bij het Bestuur van de Volksgezondheid, los van het departement waarbinnen deze administratie was ondergebracht. (13) In de naoorlogse periode kende de Rijkseetwareninspectie een Hoofdbestuur (Administration centrale) in Brussel en zogenaamde Buitendiensten (Services extérieurs). De algemene leiding van de dienst berustte bij de hoofdinspecteur-directeur op het Hoofdbestuur te Brussel. De Buitendiensten waren gestructureerd per provincie, telkens bemand met één of meerdere inspecteurs bijgestaan door verschillende controleurs. Inspecteurs en controleurs van de buitendiensten hadden een administratieve standplaats op hun woonplaats. (14) Vanaf 1977 werden de ambtsgebieden herverdeeld via een hiërarchische structuur opgebouwd rond vijf districten: 1° Brussel-Hoofdstad, 2° Antwerpen-Limburg-Vlaams Brabant, 3° Henegouwen-Namen-Waals Brabant, 4°Oost- en West-Vlaanderen en 5° Luik-Luxemburg. De districtshoofden waren voortaan de directe hiërarchische oversten van de inspecteurs en inspecteur-diensthoofden. (15)
Aanvankelijk (in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw) waren de inspecteurs vaak apothekers: omwille van hun kennis van de scheikunde werden zij immers zeer geschikt geacht om monsters te nemen en deze ook te ontleden en te beoordelen. Gaandeweg worden ook brouwersingenieurs of landbouwingenieurs aangetrokken, vanaf de jaren 1960 ook ingenieurs voor de scheikunde of de landbouwindustrieën. Voedingsbedrijven wierven immers dezelfde profielen aan in leidinggevende of experten functies. De Rijkscontroleurs der Eetwaren verschenen in 1919 en vervingen de vroegere 'helpers': zij hadden geen academische vorming. (16) Zowel de controleurs als de inspecteurs waren aangeworven voor een vlakke loopbaan. In het geval inspecteur promoveerde de betrokken ambtenaar na negen jaar automatisch tot inspecteur-hoofd van dienst. Het mettertijd steeds complexere takenpakket van de Eetwareninspectie ging gepaard met een verhoogde personeelssterkte. Bij koninklijk besluit van 2 april 1968 werd een nieuw organiek reglement voor de dienst goedgekeurd, dat het aantal inspecteurs der eetwaren zowat verdubbelde. (17)
Op het terrein hadden inspecteurs en controleurs grotendeels dezelfde controlebevoegdheden, ook voor wat het nemen van stalen betreft. Vaak ging een inspecteur samen met één of meerdere controleurs op pad. Overleg met of controle van grote bedrijven werd door de inspecteurs gevoerd. Per provincie was er een inspecteur die het werk coördineerde en de hiërarchische overste was van de andere inspecteurs en van de controleurs. Inspecteurs en controleurs werkten op het terrein in hun provincie maar kwamen minstens één keer per maand naar het Hoofdbestuur voor verslaggeving en overleg. Zij werkten ook thuis, meer bepaald aan hun maandelijkse verslagen, waarvoor zij volgens Kestens twee tot soms zelfs drie dagen per maand uittrokken. (18)
Er bestond destijds binnen het Bestuur van de Volksgezondheid ook een Inspectie van de Vleeshandel. Omdat er nogal wat raakpunten waren tussen de twee inspectiediensten en met de bedoeling te rationaliseren werd in het begin der jaren 1970 besloten de twee inspectiediensten te laten samenwerken op het terrein, onder coördinatie van een hoofdinspecteur-directeur dierenarts. Dit experiment met "polyvalente" en snel inzetbare controleurs bleek evenwel geen succes en werd zeer snel beëindigd. (19) Het hele opzet was ingegeven door een studie van een privéfirma uit de jaren 1960 en liet een wrange nasmaak achter. Kestens verwoordt het in zijn historisch overzicht als volgt: "Het is jammer dat de firma die zo'n toestand veroorzaakte, niet de kans heeft gekregen om de weerslag van haar ideeën op het rendement van de administratie te berekenen." (20)

Archief

Geschiedenis

Het archief werd gevormd en bewaard in de verschillend vestigingen van het Ministerie van Volksgezondheid en Gezin en rond 1967 overgebracht naar het Vesaliusgebouw in het Rijksadministratief Centrum. Begin 2005 verhuisde de Eetwareninspectie met de rest van de diensten binnen de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu vanuit het Rijksadministratief Centrum naar de nieuwe gebouwen (Eurostation) aan het Victor Hortaplein bij station Brussel-Zuid.

Verwerving

Begin 1980 nam de Eetwareninspectie contact op met het Algemeen Rijksarchief omdat de dienst met plaatsgebrek in zijn archiefruimte kampte. Kort nadien volgde (weliswaar zonder overbrengingslijst of nadere toegang) de overbrenging van het grootste deel van de archiefbescheiden die het voorwerp uitmaken van deze inventaris: de dossiers inzake additieven en staalafnames, alsook de maandelijkse verslaggeving door de inspecteurs en controleurs in de buitendiensten. (21) Eind oktober 2012 werd vanuit Eurostation een deelbestand van anderhalve meter overgedragen, dat voornamelijk jaarverslagen, dienstinstructies en notulen van vergaderingen van de Eetwareninspectie omvatte.

Inhoud

Het geïnventariseerde bestand bevat hoofdzakelijk stukken betreffende inspecties en analyses uit de periode 1954-1976. Het zijn de wetten van 1890 en 1964 die de leidraad vormen voor de ambtenaren van de Rijkseetwareninspectie in deze scharnierperiode, waarin de traditionele ambachtelijke of semi-artisanale productie- en distributiemethoden uit de markt werden geduwd door voedingsmultinationals en grootdistributeurs. (22) Op juridisch vlak gingen internationale normen en Europese richtlijnen de nationale wetgevingen bepalen, met als bekendste voorbeeld de E-nummers voor toegelaten additieven. Dossiers inzake aanvragen voor het gebruik of de productie van additieven in eetwaren vormen een eerste reeks binnen dit bestand: deze verzoeken werden behandeld door de Hoge Gezondheidsraad en het Adviescomité inzake Eetwaren. Een kleine dossierreeks inzake de opvolging en uitwerking van de (nationale) regelgeving met betrekking tot de samenstellingsnormen van voedingswaren en additieven sluit hierop aan. De verslaggeving omtrent de ontleding van voedingsstalen en de maandelijkse rapportering van de diverse buitendiensten vervolledigen tenslotte het deelbestand met betrekking tot de concrete taakuitvoering. Dit perspectief wordt aangevuld door enkele reeksen van algemene aard (jaarverslagen, instructies en notulen van dienstvergaderingen) die een licht werpen op het globale beheer van de Eetwareninspectie in het laatste kwart van de voorbije eeuw.

Taal en schrift van de documenten

De meerderheid der documenten zijn in het Nederlands of het Frans gesteld. Documenten afkomstig van een buitenlandse firma, een internationale organisatie of van wetenschappelijke literatuur zijn meestal in het Engels.

Selecties en vernietigingen

Gelet op de beperkte omvang van het archief dat het voorwerp van deze inventaris uitmaakt, werd geen selectie uitgevoerd tijdens het inventarisatieproces. Een aantal dubbels van analyserapporten werd geschoond, niet meer dan een tiental centimeter in totaal.

Toekomstige aangroei/aanvullingen

Na de "dioxine crisis" en de Copernicus hervorming van de federale overheid werden de bevoegdheden en het personeel verbonden aan de wet van 1977 verdeeld tussen de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). Op basis van de archiefselectielijst van deze instellingen mogen in de toekomst dus nog overbrengingen door deze rechtsopvolgers van de voormalige Eetwareninspectie worden verwacht.

Ordening

De reeksen met betrekking tot het algemeen beheer van de Eetwareninspectie (jaarverslagen, instructies en notulen van dienstvergaderingen) komen eerst aan bod, gevolgd door de archiefstukken met betrekking tot de dagelijkse en maandelijkse taakuitvoering, die in 1980 werden overgedragen. Deze waren verpakt in bruin inpakpapier en dichtgebonden met koorden. Een aantal pakken waren genummerd met Romeinse cijfers, van I tot XI, voornamelijk de adviesaanvragen inzake de toelating van additieven. Andere pakken droegen de vermelding "OR-RA" of "MV-RM", resp. "Ontledingsverslagen - Rapports d'analyse" en "Maandelijkse Verslagen - Rapports Mensuels".
De basisordening van de inventaris gebeurde dan ook op reeksniveau, volgens redactionele vorm van de stukken. De dossiers inzake adviesaanvragen aan de Hoge Gezondheidsraad betreffende toelating van toevoegsels (additieven) kregen een volgnummer van de administratie. Het klassement van de archiefvormer, dat niet altijd netjes chronologisch geordend is, werd gerespecteerd. De ontledingsrapporten en de maandelijkse verslagen werden per taalgebied geordend, vervolgens per provincie en nadien per inspecteur of controleur, alfabetisch op de familienaam van betrokkenen, en tenslotte per jaar.

Voorwaarden voor de raadpleging

De raadpleging van dit archief is onderworpen aan de bepalingen van de Archiefwet van 24 juni 1955, herzien door de wet van 6 mei 2009, die stelt dat inzage wordt verleend na 30 jaar; de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 11 april 1994 inzake de openbaarheid van bestuur. Concreet betekent dit dat de inzage van stukken met (delicate) persoonsgegevens van nog levende personen onderworpen is aan de ondertekening van een onderzoekverklaring Deze onderzoeksverklaring dient tevens vergezeld te zijn van de handtekening van de Algemeen Rijksarchivaris of van de hiertoe gemachtigde rijksarchivaris voor akkoord.

Voorwaarden voor de reproductie

Voor de reproductie van archiefstukken gelden de voorwaarden en tarieven van toepassing in het Algemeen Rijksarchief.

Toegangen

Het archief bevat geen nadere toegangen die meer gerichte opzoekingen mogelijk maken. Dit wordt echter opgevangen door de inventarisbeschrijvingen.

Documenten met een verwante inhoud

Het Algemeen Rijksarchief bewaart diverse andere archiefbestanden met betrekking tot het gezondheidsbeleid van de centrale overheidsadministratie. Vooreerst is er het archief van het "Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. Bestuur van Volksgezondheid (Overdrachten 1971-1973)" (Inventaris I 566), dat voornamelijk de jaren 1880-1950 bestrijkt. Dit bestand omvat dus grotendeels de periode voor de oprichting van het autonome departement Volksgezondheid. Een tweede archiefbestand van het Bestuur van Volksgezondheid bestrijkt voornamelijk de jaren 1945-1967 (Inventaris I 694) en omvat vrijwel alle aspecten van het binnen- en buitenlandse gezondheidsbeleid in deze periode, waaronder de controle op de productie, verwerking en distributie van eet- en voedingswaren. Dit thema komt ook in mindere mate aan bod in het archief van het voormalig Algemeen Secretariaat van het departement (Inventaris I 716).

Bibliografie

BRUYNEEL E. De Hoge Gezondheidsraad (1849-2009): Schakel tussen wetenschap en volksgezondheid, Leuven, 2009.
Bulletin du Ministère de la Santé publique - Bulletin van het Ministerie van Volksgezondheid, Brussel, 1936-1938.
Bulletin de la Santé publique - Bulletin van Volksgezondheid, Brussel, 1938-1970.
DE SWAEF J. Inventaris van het archief van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin: Bestuur van volksgezondheid (1850-1972). Overdrachten 1971-1973,Brussel, 2014.
DE WIN M.- STRUBBE F., Inventaris van het archief van het Ministerie van Volksgezondheid en Gezin: Bestuur van Volksgezondheid. Overdracht 2004,Brussel, 2022.
DE WIN M., STRUBBE F., Inventaris van het archief van het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu; Algemeen Secretariaat. Overdracht 2004, Brussel, 2024.
KESTENS C. Voeding en recht. Historische en juridische inleiding op het voedingsrecht. 100 jaar Rijkseetwareninspectie in België, Brugge, 1990.
MOLITOR A., L'administration de la Belgique, Brussel, 1974.
VANDEWEYER L. Het Ministerie van Volksgezondheid (1936-1990). Organisatie en bevoegdheden (Algemeen Rijksarchief. Miscelleana Archivistica Studia, 56),Brussel, 1995.

Beschrijvingsbeheer

Het grootste deel van het archief dat het voorwerp uitmaakt van onderhavige inventaris werd in 1980 zonder nadere toegang overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Pas in december 2023 kon de inventarisatie aanvangen door vrijwilliger Marc De Win, ere-ambtenaar generaal bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De verpakking gebeurde gelijktijdig met de beschrijving en ordening. In juni 2025 werd de inventaris goedgekeurd voor publicatie.

 11976.1 stuk
 21977.1 stuk
 31978.2 stukken
 41979.1 deel
 51982.1 stuk
 61985.3 stukken
 71987.1 omslag
 81988-1989.1 omslag
 91990.5 stukken
 101991.1 omslag
 111992.1 pak